Insel Hombroich is een ode aan de rust, een stille quatre-mains voor kunst en natuur.

De doeken lijken weggehaald uit het Smak of het Muhka: gele, blauwe en rode vlakken in een strak geometrisch evenwicht, maar er is geen spat verf te zien, alleen veertjes vullen de raadselachtig anonieme tableaus. Een bordje hoef ik niet te zoeken: geen naam, geen datum. Wie heeft dit gemaakt? Jan Fabre werkt wel eens met glimmende scarabeeën en Wim Delvoye tatoeëert varkens, maar wie pluimt nu een volière parkieten voor de kunst?

Uren later loop ik die vraag nog te herkauwen, maar bij het verlaten van het park vind ik het verrassende antwoord in het inkijkexemplaar van de Insel Hombroich-catalogus: ” Federkleid, Nazca, Peru, ca. 400-800 n. Chr., 70×216 cm.” Wat ik als hedendaagse kunst had bekeken, zijn godbetert eeuwenoude gebruiksvoorwerpen, wikkeldoeken waarin overleden indianen hun vredige laatste vlucht maakten. Waarom denken we zo makkelijk dat alles wat we voor het eerst zien, ook nieuw is?

Een paar jaar later sta ik weer in Neuss-Holzheim, voor een tweede bezoek aan het eigenzinnige museum van de vastgoedmakelaar Karl-Heinrich Müller. Die man, 65 is hij intussen, schepte handenvol geld tijdens de heropbouw van het naoorlogse Duitsland, maar was niet het type ondernemer dat beter sliep nadat hij een stapel verse marken naar de kluis had gebracht. Schoonheid wou hij, en harmonie, en rust. Kortom, alles wat zich moeilijk laat tellen.

Zijn privé-collectie was een mooi begin, maar die hing bij hem thuis, in Düsseldorf. Terwijl hij vond dat de kunst zelf de gastvrouw hoorde te zijn. In 1982 kon hij een uitgestrekt landgoed op de kop tikken in Westfalen: een wat verwaarloosd park aan de Erft met een moerassig eiland, met uitzicht op een bruinkoolcentrale en een Navo-raketbasis als dichtste buur. Zo begint toch elke idylle?

“Al vlug omringt hij zich met zielsverwanten”, zegt Hans Willi Notthoff, een van de Duitse kunstenaars die in het museum als freelancers gidsbeurten geven. “Beeldhouwer Erwin Heerich, schilder Gotthard Graubner en landschapsarchitect Bernhard Korte zijn bij elke stap betrokken geweest.” Eén centraal museumgebouw is nooit een optie geweest, het team koos voor verspreide paviljoentjes, daar zou Heerich voor zorgen.

“Die is altijd gefascineerd geweest door de kubus. Hij maakt bijvoorbeeld in een van de acht hoeken een uitsparing of laat in die uitsparing een kleinere kubus overleven. Marmeren of granieten beelden kun je echter alleen van buiten bekijken. Hier kon hij instap-sculpturen van baksteen maken en experimenteren met binnen- en buitencontrasten. Wat aan de buitenkant is weggehaald, wordt binnenin volume en wat in zo’n paviljoen ruimte is, ziet er buiten uit als vorm.”

Door velden vol wilde bloemen en struiken, langs waterpartijen en door bosjes beuk en berk wandel je van de ene Heerich naar de andere, het summiere grondplan van het park is zelfs overbodig. Elk paviljoen (‘sculptuur’ is een handige term, daarvoor gelden minder stedenbouwkundige beperkingen dan voor ‘gebouw’) is weer anders. In de Toren wonen alleen de vier windrichtingen, elk met een eigen deur. De akoestiek is er onwezenlijk spacy. Het Labyrint toont een staaltje van Graubners kunstvisie: hij laat zijn eigen monochrome werk dialogeren met beelden uit de Chinese Han-tijd, constructivistische schilderijen van Hans Arp met oud Chinees glas en met portretten van de – letterlijk – onevenwichtige Lovis Corinth. In de Orangerie staan Cambodjaanse khmerbeelden in de schaduw geduldig te wachten tot de Mekong langskomt. Het Graubner Pavillon lijkt alleen maar leeg, maar bevat een unicum: kubusfreak Heerich ontdekt de cirkel, twee in één zelfs: een stenen en een glazen. En in Schnecke hangt de wereldtop in het klein bij elkaar: zeventien prenten van Rembrandt, aquarellen en grafiek van Klimt, Toulouse-Lautrec, Giacometti, Cézanne en Brancusi.

Veel bezoekers realiseren zich pas als ze oog in oog staan met zo’n Rembrandt dat Insel Hombroich de hardnekkigste museumwetten negeert: nergens hangt een naam, nergens sommen borden op wat zoal verboden is, nergens houden camera’s je in het oog en zoek vooral geen suppoosten, laat staan interactieve computerschermen. “Habe den Mut dich deiner Augen zu bedienen”, luidt Müllers parool. De meeste kunstwerken staan zelfs blootgesteld aan licht en klimatologische omstandigheden die elke conservator rillingen moeten bezorgen. Maar herr Müller vindt aftakeling een normaal proces, zijn collectie hoeft daar niet aan te ontsnappen. Alleen voor de Schnecke kon de kunsthistoricus van het museum een uitzondering loskrijgen: die ruimte is beschermd tegen het harde zonlicht en de temperatuurschommelingen.

Ook zonder de klassieke regels kan een museum dus overleven. En zonder de gebruikelijke commercie. Hier hoef je geen extra geld opzij te houden voor het museumrestaurant. In de cafetaria vind je op sobere lange tafels alles wat een eenvoudige Westfaalse buitenkeuken te bieden heeft: een paar soorten brood, boter, gekookte eieren, gelei en natuurlijk Zwiebeln, ajuin. Want gasten kijk je niet op de vingers en laat je niet betalen voor de maaltijd.

Op het grindveld voor het restaurant en onder de bomen zitten trosjes bezoekers rustig te picknicken. In de verte wandelt een reiger rond in zijn nest, de wind jaagt zachte golfjes door het bloeiende grasland. Müller droomde in de jaren tachtig van een tuin als die van Monet in Giverny, maar Bernhard Korte overtuigde hem om alles ongekunsteld te houden, te laten groeien wat wilde en te vergeten wat verdween. “Dat mooie principe moeten we elk jaar meer geweld aandoen”, zegt Notthoff. “Het zijn toch vooral de brandnetels en de distels die hun voordeel doen met de vrijheid.” Ook in de oude moestuin van het domein is veel kapotgegaan. Opgeschoten buxus valt opent en verstikt, oude hortensiastruiken verdwijnen onder het kleefkruid. Ook daaraan wordt gewerkt. De ongereptheid is trouwens maar een illusie. “Zonder het ingenieuze pompsysteem zou hier geen sprake zijn van vijvertjes en waterplanten, daarvoor heeft de mijnbouw in de buurt het grondwaterpeil te zeer verstoord.”

Behalve de typische paviljoenen, waarvan je er zelden twee tegelijk ziet, de rest schuilt in het groen, vind je in het park ook de oude villa van de vroegere eigenaars en een boerderij-achtig atelier. De roze villa krijgt binnenkort een literatuurarchief en prentenkabinet, en met wat geluk botst de bezoeker in het atelier op beeldhouwer Anatol, de oude vriend van Müller die hier al jaren zijn werkplek heeft. Staal, lood en rotsblokken vormen het alfabet van die merkwaardige kunstenaar die destijds, toen hij nog politieagent was, in de leer ging bij Joseph Beuys.

Achter het atelier klinkt gejoel. Kinderen zien in de rotsblokkencirkel rond de eik een hindernissenparcours, maar eigenlijk is dit Anatols kerk. Hij haalde er zelfs een bisschop bij om ze te laten wijden. Voor de gelovige kunstenaar maakte dat een groot verschil. Op een lager grasveld vormen stalen stoelen een tweede cirkel: zijn parlement.

Het bezoekersaantal in Insel Hombroich is met de jaren gestaag opgeklommen naar tachtigduizend. “Zelf kom ik liever op een koude dag, als hier hooguit twintig man rondloopt”, zegt Notthoff. “Maar Müller wil eigenlijk meer mensen.” Meer, dat willen makelaars van nature. Ook hier in Neuss gebeurde het voorspelbare: als een ondernemer succesvol investeert, dreigt er expansie. Dus werden de schoonheid, de harmonie en de rust uitgebreid.

In 1994 stond plots de Navo-basis te koop, door de omwenteling in het Oostblok waren de Nike-raketten een anachronisme geworden. Voor Insel Hombroich was dat een buitenkans. Niet alleen kwamen er dertien hectare militair domein en twaalf hectare landbouwgrond vrij, op slag konden massa’s dromen gerealiseerd worden. Iets later droeg Müller het museum over aan de Insel Hombroich Stiftung, en sprongen ook de overheid en de stad Neuss mee op de boot.

Natuurlijk wil Notthoff me das Raketenstation tonen. Normaal komen de bezoekers daar niet, maar wie het expliciet vraagt, krijgt de nodige informatie: hoe je door het Per Kirkeby-veld bij de spoorweg komt, hoe je de slagbomen kunt openen en door welk hek je binnenrijdt.

Op een afstand valt het eerst de Knospe van de Bask Eduardo Chillida op, een ontluikende bloemknop. Het 820 ton zware beeld is met zijn vijftien meter het grootste dat benoorden de Alpen te vinden is, helaas is het niet het mooiste. Readymix leverde wat graag 340 kubieke meter beton voor de massieve homp en wil nog meer sponsoren.

In de loodsen, ooit geheime schuilplaatsen voor de vrachtwagens-met-lanceerinstallatie, wonen en werken schilders, beeldhouwers en dichters. “Hier hebben nog Belgen hun soldatentijd volgemaakt,” weet de gids, “maar aan de rode knop zaten alleen Amerikanen.”

De Stiftung brengt Japanners, Amerikanen en Europeanen samen rond projecten die niets meer met een museum te maken hebben: muziek, poëzie, filosofie en wetenschappen bijvoorbeeld.

En dan zijn er nog de grote ecologieplannen waar het Per Kirkeby-veld op wacht. Daarvoor moeten we even terug in de tijd. Karl Ludwig Schweisfurth, de grote baas van Herta-Wurst-Konzern, verkocht in 1984 zijn hele worstenimperium, keerde de traditionele vleesindustrie de rug toe en pompte sindsdien miljoenen marken in ecologische voedselproductie. Er lopen projecten in Beieren, Frankrijk en Oost-Europa, maar hier in Neuss wil hij de grote doorbraak forceren. Landbouw, veeteelt, groentekwekerijen, bakkers, slagerijen, het past allemaal in zijn plan. Alleen moeten de boeren van de streek overtuigd worden om mee te werken. Maar die zien geen heil in de ‘brandnetelteelt’ en blijven zweren bij krachtvoer en chemische hulpmiddelen.

Op de basis zijn gerenommeerde architecten aan de slag. Binnenkort starten de werken aan het gebouw dat Tadao Ando ontwierp voor de vaste kunstcollectie. Van de Portugees Alvaro Siza komt er een dienstgebouw en de Amerikaan Raimund Abraham ontwerpt een muziek- en opnamestudio. De Japanner Nishikawa zette twee betonnen theaters naast elkaar, zijn yin en yang, zijn concaaf-convex dialoog. Het ene amfitheater heeft een bol dak, het tweede wordt bijna gevuld door het doorhangende plafond. Allebei hebben ze een kijkgat naar de wolken, zoals het Romeinse Pantheon. Maar ook de huisbeeldhouwer Heerich is present. Zijn vier gebouwen (gesloten voor bezoekers) verbergen zich niet langer in het groen, maar kiezen de hoogte. De bibliotheek telt zelfs drie verdiepingen, elk met een andere doorkijk. Later komen hier nog drie Heerichs, onder andere een concertzaal.

Zijn opvallendste werkstuk op de raketbasis is het Institut für Biophysik. Gelijkvloers schragen twee overhoeks geplaatste, L-vormige kamers een vierkante eerste verdieping. Wie eromheen loopt, ziet eerst een T-vormig gebouw en dan weer een soort triomfboog. De wetenschappers van professor Popp meten hier de lichtenergie in voorwerpen. “Zo konden ze onomstotelijk bewijzen dat een tomaat van de geavanceerde agro-industrie geen lichtenergie bevat en een natuurlijk gekweekt exemplaar wel”, zegt Notthoff. Waarmee al vlug de link is gelegd naar de slapende, ecologische plannen van Schweisfurth.

Maar voor díe cirkel rond is, moet men de boeren van Westfalen over de streep trekken. Onbegonnen werk, denkt de een. Een kwestie van geduld, hoopt de ander. In Neuss weet men in elk geval wat geduld is: stonden de raketten hier ook niet jarenlang koppig op het oosten gericht?

Tekst en foto’s: Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content