Al ruikend gaat Peter De Cupere door het leven. Voortdurend op zoek naar nieuwe geuren en emoties die hij omzet in kunstwerken: installaties en objecten die niet zijn wat ze lijken maar die wel een indringend geurspoor achterlaten in het geheugen. Tussen weerzin en verleiding.

P eter De Cupere staat me aan de poort van de ateliers van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen op te wachten. Voordat hij daar deze zomer moet vertrekken, krijg ik een rondleiding in zijn kamers vol schimmels, kruiden en zepen. Wanneer hij in de auto stapt, vult deze zich met een zoete, kleverige geur. Ik voel me misselijk worden en toch kan ik niet zeggen dat de man stinkt. Het is eerder iets weeïgs dat aan hem kleeft. Een niet thuis te wijzen parfum maar sterk genoeg om de maag te beroeren.

Tussen oude legerdepots op de binnenkoeren van het Instituut wijst hij de weg naar zijn werkplek. We beginnen de tocht bij wat hij het ergste noemt: de kelder waar hij sinds 14 februari vorig jaar 1000 schimmels cultiveert. Een jaar lang voegde hij aan bepaalde voedingsmiddelen, water, fruitsap of melk toe, en registreerde de veranderingen. Hoe snel de schimmels groeien, hoe groot ze worden, en welke kleur ze krijgen. Het is de bedoeling om met de 1000 schaaltjes een werk te maken, en de informatie die hij tijdens het cultiveren vergaarde, is nuttig voor het maken van schimmelschilderijen.

We stappen de trapjes af en in de grote ruimte staan tien tafels op wankele pootjes, die elk moment dreigen om te vallen. Op de tafels staan petrischalen met daarin rottend vlees, verdroogd snoep, ranzig vet of opgeloste bloem. Van wat er oorspronkelijk in lag, is nog weinig te zien. In de plaats is er een palet van schimmels gegroeid, met verschillende kleuren en texturen, formaten en geuren. “Het meest spectaculair zijn de vleesschimmels”, zegt Peter. Hij wijst me de tafel en inderdaad, tussen groen, wit of zwart geworden potjes, beleven honderden vliegjes hier hun hoogdagen. In een van de schaaltjes kleeft een dikke vlieg vast. “Dat vind ik zo’n mooi beeld, die vlieg die in de suiker kleeft. Het is het paradijs voor die beestjes.”

Midden op de tafel staat een schaaltje met daarin een zwarte schimmel waarvan de haren op zijn minst vijf centimeter lang zijn. De omstaande schoteltjes dreigen erdoor overwoekerd te worden. Ik steek mijn hand uit om die schimmel aan te wijzen. Maar onmiddellijk waarschuwt Peter: “Ik zou dat niet aanraken. Schimmels zijn niet zo gezond voor de mens. Elke maand laat ik me volledig onderzoeken. En wanneer ik hier werk, trek ik altijd handschoenen aan.”

Ik kan mijn ogen niet van de potjes houden. Weerzinwekkend en verleidelijk zijn ze. Ik ben nieuwsgierig naar deze vreemde vorm van leven, en terzelfder tijd durf ik nauwelijks adem te halen.

In een volgende kelder liggen twee matrassen op de grond. Er bovenop een smurrie. “Vorige week lag het hier nog vol matrassen maar een aantal ervan bevindt zich nu bij de vereniging van de vrienden van het SMAK. Ook de meeste andere werken die hier stonden, zijn nu in Gent. Het museum heeft trouwens een werk, Aura Seminalis, aangekocht. Het staat in de catalogus.”

De Cupere is pas 28 en zijn zaakje loopt goed. Vorig jaar op de tentoonstelling van Watou stelde Jan Hoet een werk van hem tentoon. Sindsdien loopt het een vaart. “Plots stond de telefoon roodgloeiend van de binnen- en buitenlandse galeriehouders die mijn werk wilden tentoonstellen. Ik heb het hoofd koel gehouden en de meeste voorstellen tegengehouden. Dat het museum van Gent iets van mij heeft gekocht, betekent veel voor mij. Het is een bevestiging dat ik op het goede spoor zit. Het enthousiasme van Jan Hoet heeft mij gestimuleerd, maar eigenlijk is het een heel ander toeval dat mij heeft doen beseffen dat ik voor honderd procent achter mijn werk moet staan.”

In een hoek staan grote brokken gebroken glas. De Cupere neemt een stuk met een zeer scherpe hoek en vertelt hoe het zijn leven heeft veranderd. “Op een dag was ik hier een serre aan het bouwen. Om het wat goedkoper te maken, werkte ik met oud timmerhout, tot bleek dat dit niet zo’n goed idee was. Het glas stortte in elkaar en dit stuk kwam in mijn zij terecht. Het had in mijn nek kunnen vallen of mijn maag kunnen perforeren. Buiten het feit dat ik zeer veel bloed heb verloren, was er niets ernstigs aan de hand, maar het had anders kunnen zijn. Op het ogenblik dat het glas door mijn lichaam sneed, had ik geen pijn, wel een ontzettend koud gevoel en gedurende enkele seconden zag ik verschillende momenten uit mijn leven voorbijflitsen. Gebeurtenissen en emoties die ik al lang vergeten was, zaken waarover ik nooit meer had nagedacht. Het was een zeer ingrijpende belevenis. En voor mij het moment waarop ik beseft heb dat je maar één keer leeft. Sindsdien ben ik mij helemaal gaan toeleggen op mijn kunst. Ik ga nu veel verder en neem meer risico’s. Vroeger aarzelde ik om bepaalde ideeën ook echt uit te voeren, zoals het werk met die duizend potjes. Na het ongeluk was ik vastbesloten om het te maken, ondanks het gevaar dat het werken met schimmels inhoudt. Op bepaalde momenten was de stank hier ondraaglijk. Ik kon maar enkele minuten binnenblijven. Maar ik trainde mezelf om de geuren langer te kunnen verdragen en om mijn ‘veiligheidsmachine’ af te zetten. Je hebt namelijk in je lichaam een soort ingebouwde veiligheid: wanneer iets te sterk ruikt of wanneer je van een geur misselijk wordt, krijg je automatisch de drang om uit die ruimte weg te gaan. Ik doe dat niet meer. Ik kan langer dan de meeste andere mensen in de verziekte ruimtes blijven. Wanneer je in dergelijke kamers, zoals deze kelders of de installaties die ik maak, rondloopt, voel je je op een bepaalde manier aangevallen en toch ook aangetrokken. Je ontdekt iets nieuws, je ruikt iets ongewoons en de nieuwsgierigheid wordt aangewakkerd. Terzelfder tijd merk je dat je niet te dicht bij het werk mag gaan: de tafels en constructies lijken zo labiel, dat je de indruk hebt dat je op elk moment dat wat erop staat over je heen zou kunnen krijgen. Het is net deze confrontatie, de tweestrijd tussen aantrekking en afstoting die me boeit, en die aan de basis ligt van mijn werk.”

Terwijl De Cupere aan het vertellen is, krijg ik het steeds benauwder en wil ik zo snel mogelijk die kelders uit. Ik denk ook aan mijn kinderen die op de opening van het SMAK voortdurend De Cuperes gigantische vogelkooi in- en uitliepen. Straks worden we allen geveld door een vreemdsoortige schimmel. “Dat werk dat in de vereniging van de vrienden van het SMAK staat, is niet echt gevaarlijk. Op de tafels lagen vooral opengesneden jutezakken met gedroogde spaghettisaus, cornflakes, bloem, suiker, fruitsap… op. Er waren maar weinig schimmels. En voor de vogels die er zitten, is er ook geen gevaar. Bovendien houdt een veearts alles in het oog.” (Toch stierven er ondertussen al verschillende parkieten).

“In het werk dat het museum gekocht heeft daarentegen, staan potjes die wel dodelijk kunnen zijn wanneer ze geopend worden. Salami die al meer dan twee jaar staat te rotten. Je zou er miltvuur van kunnen krijgen. Maar iedereen weet dat een kunstwerk niet aangeraakt mag worden, er schuilt dus niet echt gevaar in.”

De werken van De Cupere zijn vooral niet wat ze lijken. Een kamertje vol rottende eetwaar naast een oude onderbroek en reageerbuisjes doen vermoeden dat het er zal stinken. Het ruikt er echter opvallend fris, want de muren zijn met 440 kg waspoeder bekleed. Van een bloem verwacht je dat ze lekker ruikt, maar de naam, fleur d’anus, verraadt het tegendeel. In een reuzevogelkooi, waarvan de vloer bedekt is met meer dan 300 kilo vogelzaad, houd je de neus dichtgeknepen, maar het ruikt er naar suikergoed.

De Cupere gaat voor naar andere kamers en zolders waar oude werken en werken in wording opgesteld staan. Een zolder met oude sokken die, voorzien van baxters, een indringende zweetvoetengeur verspreiden. Een slang van kinderparaplu’s die een regenworm moet worden, en waarover straks een blubberig slijm wordt aangebracht. Aan de overkant van het plein werkt de Cupere aan zijn Zoutrietboot op citroengeur. Een werk dat door de Vlaamse gemeenschap is aangekocht en in het Copernicusgebouw in Antwerpen komt. “De vier meter lange boot is vervaardigd uit gerecupereerd riet van de tentoonstelling in Watou. Nu zal het er niet naar rottende vis ruiken, maar naar citroenen. Via een kleine ventilator zal er voortdurend een citroengeur door de zaal verspreid worden.”

Op de eerste verdieping van dit grote atelier liggen tussen de duivenpoep zes zuurvrije bladen papier, met daarop schimmels van allerhande aard. “Die hebben hier drie jaar gelegen. Ik heb er gemengde kruiden op gestrooid en de tijd deed de rest.” Peter gaat zitten voor een blad waarop wollige schimmels zijn gegroeid. Vertederd door het aanzicht, zegt hij: “Zo mooi, zo fragiel. Ik denk dat ik hiermee een konijntje ga maken.”

We lopen het plein opnieuw over, naar nog een ander atelier. Terwijl we de lange gang doorstappen, komt een prikkelende geur ons tegemoet. Op de deuren hangen de namen van de verschillende studenten. Voor het plaatje van Peter De Cupere houden we halt. Hij opent de deur, stapt binnen en ik volg. Slechts enkele seconden. Een scherpe geur werkt onmiddellijk op mijn slijmvliezen. Mijn ogen tranen en de lucht schroeit mijn luchtpijp. De geur is niet te harden. De Cupere lacht. Alsof het een overwinning is om die luchtjes van hem te kunnen verdragen.

Na enkele keren binnen en buiten te zijn gestapt, went het. Op de vloer van de eerste kamer ligt gedroogde tabak, in de tweede een mengsel van kruiden. De kamers staan nokvol en van tussen de ogenschijnlijke rommel haalt de kunstenaar kleinere werken. Ze hangen tegen de muur, liggen op een kast, onder een tafel, bovenop een bad, achter een maquette. Objecten van allerlei aard. Een haarborstel en spiegel vervaardigd in zeep, een mandje rotte eieren waar kippenvellen omheen genaaid zijn. Een schattig doosje met bovenaan een stukje zeep, eronder een rottende ui. Zwarte parfum met de naam black beauty. Wie het opspuit, wordt ‘versierd’ door een zwarte vlek.

Midden in de ruimte staat een oud bad dat De Cupere helemaal met zeep wil bedekken, als deel van een badkamer helemaal uit zeep gemaakt. Tegen de muur hangt een vossenklem. In het midden zit een stuk zeep. Wie wil ruiken, verliest ogenblikkelijk het hoofd. Tussen de vele werken die allerhande geuren verspreiden, hangt een vreemdsoortig alfabet. “Dat heb ik ontworpen tijdens mijn studies. Het heet GraphiAMO en is gestoeld op de drie geometrische basisfiguren: de driehoek, de cirkel en het vierkant. Het is geen functioneel alfabet. In 1993 heb ik een braille-alfabet ontworpen, dat ook door niet-blinden gelezen kan worden. Dit functioneel lettertype werd onder de naam EE-Braille geregistreerd, in de American Library of California. Verder heb ik er niets mee gedaan, maar ik hoop ooit, wanneer ik geld heb, iets voor blinden te doen. Ik heb enorm veel respect voor die mensen.”

Voor De Cupere kunstenaar in geuren werd, was hij grafisch vormgever, marketingverantwoordelijke, leraar aan studenten esthetica, publiciteitstekenen en etalage. Zeven zomers lang tekende hij portretten op de dijk van Oostende, onder de artiestennaam Pjotr Noart. Belgacom bracht onlangs zelfs een telefoonkaart uit met daarop een portret van Leonardo Di Caprio getekend door Pjotr Noart. “Ik ben altijd creatief bezig geweest, en na mijn studies en mijn job in de reclame besloot ik om verder te studeren, om mij verder te verdiepen in de elektronische beeldvorming. Op het Sint-Lucasinstituut in Brussel heb ik les gehad van Peter Beyls, en toen al was ik met geuren bezig. Ik heb een virtual smell labyrinth ontwikkeld. Een grondplan in 3D, waardoorheen je kan navigeren en waarin geuren worden geactiveerd. Ik heb dat niet verder uitgewerkt omdat de tijd dat soort dingen inhaalt. Meer dan een voorloper hierin kan je niet zijn. En daar is het mij niet om te doen. Eigenlijk ben ik van kinds af aan al gefascineerd door geuren, maar je beseft niet meteen dat je daar iets mee kan doen. Geleidelijk aan ben ik gaan experimenteren met zepen en schimmels, en ik ben er kunstwerken mee gaan maken. Ik had niet gedacht dat er zoveel interesse voor zou zijn. Geur is geen evident medium, maar misschien is dat ook de reden van het succes.”

De Cupere toont me een doos vol flessen met geurtjes. “Het zijn smaakmakers die in de voedingssector gebruikt worden. Maak ze open en ruik maar.” Het eerste flesje waarvan ik de stop afdraai, ruikt walgelijk. “Dat is de geur van vlees, maar kaasgeur stinkt nog meer. Een druppeltje op je vingers en je ruikt het meer dan een week.” Ondertussen haalt De Cupere meer flessen boven: bosbessen, aardbeien, citroen, munt… In totale overgave spitst hij zijn neus voor de artificiële geuren. “Heerlijk vind ik dit.” Ik daarentegen ben stilaan verzadigd van de ‘geurenkakafonie’ en ik ben meer dan blij wanneer Peter voorstelt om het gesprek verder te zetten in de eetzaal. Twee meisjes zijn er hun boterhammen aan het eten. Zonder gêne gaat De Cupere erbij zitten en ik bedenk dat het eten die meisjes niet langer kan smaken, wij moeten stinken als de pest. Maar Peter De Cupere praat gewoon door. Zijn studies zitten er zo goed als op. In de zomer moet hij hier weg en zijn laboratoria moeten een ander onderkomen vinden. “Bij mijn ouders. Zolang de geuren zich niet door het hele huis verspreiden. Sowieso hoop ik volgend jaar in het buitenland te kunnen werken. Duitsland, of misschien New York. Ik heb mijn kandidatuur gesteld bij PS1 in New York. Maar er zijn nog uitstekende Belgische artiesten die meedoen. Afwachten dus.”

Na meer dan drie uur de ongewone bezigheden van De Cupere te hebben gevolgd en geroken, vraag ik me af of er naast geuren nog iets anders is dat hem bezighoudt. Het antwoord is eenvoudig: “Mijn poes, af en toe een tentoonstelling gaan bekijken, en regelmatig vrouwen besnuffelen.”

“Geuren”: tentoonstelling bij Galerie Van Laere, Contemporary Art, tot 8 juli. Verlatstraat 23-25, Antwerpen.

“Bouillon”: tentoonstelling in het Hoger Instituut voor Schone Kunsten, Lange Leemstraat 338, Antwerpen. Van 12 tot 18 juni.

www.bewoner.dma.be

Hilde Bouchez / Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content