Feit en fictie, bij de Nederlandse bestsellerauteur Kluun liggen ze altijd dicht bij elkaar. ‘Haantjes’, zijn vermakelijke derde roman, is een luchtige satire over een waargebeurd zakelijk debacle, maar net zo goed een ode aan het vrije en blije Amsterdam van de Gay Parade van 1998.

Een Kluun die je niet voor het bezoek hoeft te verstoppen”, schreef de Humorecensent over Haantjes, de nieuwste roman van Raymond van de Klundert. Van Komt een vrouw bij de dokter (KEVBDD) gingen sinds 2003 vlot één miljoen exemplaren over de toonbank ; de meer dan behoorlijke verfilming van Reinout Oerlemans in 2009 maakte de populariteit alleen maar groter. Niet dat de recensies van het best verkochte Nederlandse debuut aller tijden unaniem lovend waren. Sommige critici hadden vooral ethische bezwaren : je vrouw bedriegen terwijl ze aan kanker sterft zoals hoofdpersonage Stijn in de semiautobiografische roman doet, het is nu niet meteen iets waarmee je punten scoort op verjaardagsfeestjes, om de auteur zelf te citeren. De Amsterdamse culturele elite had de pageturnerkampioen het liefst de literaire tempel uitgekeken, voor een goocheme jongen, die z’n in de reclame geleerde strategieën maximaal uitspeelt, is in dat heiligdom immers geen plek. Kortom, een omstreden figuur, die Kluun, maar zeker geen eendagsvlieg zoals sommigen misschien gehoopt hadden. Na het grappige Help, ik heb mijn vrouw zwanger gemaakt (2004) en De weduwnaar (2006, het rauwe, bewust choquerende vervolg op KEVBDD) is er nu dus Haantjes, in feite een soort prequel van zijn debuut, met dezelfde personages, maar dan in onbezorgder tijden. Een en ander speelt zich af in het Amsterdam van 1998, waar marketingboys Stijn en Frenk van het beginnend bureau Merk in Uitvoering in aanloop van de Gay Games samen met supernicht Charles de ultieme snelgeldgimmick bedenken : landsvlaggen pimpen door de kleur rood systematisch door roze te vervangen. Het drietal steekt een hoop geld in de productie van gay T-shirts, petjes en fluitjes, maar als een soort Frans Laarmansen van de IT-generatie blijken ze in de verkoop voor geen cent te deugen. Haantjes is een pretentieloos boek dat de draak steekt met de levensstijl van de reclamewereld, bevolkt door o zo vlotte, gewichtigdoenerige maar in wezen naïeve gebakkenluchtverkopers. Tegelijk is het een ode aan het Amsterdam van het eind van de vorige eeuw, waar homo’s nog gewoon hand in hand op straat konden lopen. “In die tijd had ik sterk het gevoel dat Nederland en zeker Amsterdam af was, klaar”, zegt de schrijver. We praten met hem in zijn mooie huis in Oud-Zuid, waar hij woont met zijn tweede vrouw Nathalie en drie jonge dochters.

Wat is er sindsdien in Amsterdam veranderd ?

Kluun : Eind jaren negentig was Amsterdam een georganiseerde anarchie. Alles klopte : de economie zat goed, iedereen verdiende geld, we hadden de perfecte combinatie van welvaart en welzijn. De verpaupering, de rellen en het vandalisme van de jaren tachtig was achter de rug, het nachtleven en de hele scene daaromheen waren op hun best. Als je daar middenin zit, heb je dat op dat moment helaas niet door. Sindsdien hebben de vertrutting en de verhuftering toegeslagen, twee aparte vermaledijde fenomenen. Voor alles heb je tegenwoordig regels, dat is de vertrutting. Het uitgaansleven is gewoon slecht geworden. Volgens de nachtburgemeester van Amsterdam, dj Isis, is alles begonnen met de grote cafébrand in Volendam op nieuwjaarsnacht van 2000 op 2001. Sindsdien is iedereen bang om aansprakelijk gesteld te worden. Het terrasbeleid was op een bepaald moment zo aangescherpt, je mocht niet eens meer staande een biertje drinken. Langzamerhand zie je nu weer een kentering, er zijn heel veel Amsterdammers die het niet meer pikken, ze leven nu eenmaal in een grote stad, daar moet toch wat mogen. En wat de verhuftering van de laatste tien jaar betreft : die doet denken aan de jaren tachtig, maar toen zat er nog een zekere politieke ideologie achter, van onder andere de krakersbeweging. Nu is het een pure fuck you-mentaliteit. Of op z’n Amsterdams, als iemand aangesproken wordt op hinderlijk gedrag : “Wát nou ?” Maar ook dat loopt weer naar z’n einde. De aanzwengeling van het normen- en waardendebat door Balkenende enkele jaren geleden had misschien niet de juiste toon, maar de constatering was wel juist. Ik denk dat mensen toch wel doorhebben dat het fijn is, normale omgangsvormen en aardig zijn voor elkaar. Nu, Oud-Zuid is ook wat dat betreft een luxereservaat : niet de meest spannende wijk, maar een dorp-in-de-stad, op fietsafstand van alles, waar het ook voor de kinderen lekker wonen is. Een soort buurtgemeenschap bovendien, maar dan wel grootstedelijk.

Hoe bent u als Brabander eigenlijk in Amsterdam terechtgekomen ?

In de jaren tachtig kwam ik vaak met de trein naar Ajax, als provinciaal vond ik dat heel spannend. En tijdens mijn militaire dienst viel het mij op dat Brabanders en Amsterdammers het goed met elkaar kunnen vinden. Ze houden allebei van feesten en kunnen geweldig goed kankeren over alles wat volgens hen niet deugt. Nu, de getapte, joviale Amsterdammer met z’n typische ongezouten mening is erg zeldzaam geworden. Onder oudere taxichauffeurs vind je dat type nog wel eens. De jongere generatie is multicultureel, dat is een heel andere mentaliteit. Toen ik een baan kon krijgen bij Time Warner, greep ik de kans om naar Amsterdam te komen en vervolgens wou ik er nooit meer weg. Ik vond het een heerlijke stad en dat vind ik nog steeds.

Werd u als provinciaal meteen geaccepteerd ?

Amsterdam is een stad die van oudsher gemaakt werd door mensen van buitenaf. Of je nu Nederlands spreekt of Engels, welk accent je ook hebt, hier maakt dat niet uit. Wat dat betreft is het toch wel leuk Vlaanderen een spiegel voor te houden. In de jaren negentig was het natuurlijk een drama hoe sommige Nederlanders zich vooral over de grens gedroegen, maar aan de andere kant : hoe beleefd en vriendelijk je ook was, in België kwam je er als Hollander nooit tussen. Christophe Vekeman vind ik een van de leukste mensen die ik ken, maar vóór ik in Amsterdam belandde, heb ik drie jaar in Antwerpen gewoond en aan die hele periode hield ik geen enkele Belgische vriend over. Zeker de laatste twintig jaar is in Nederland het verschil tussen stad en provincie veel kleiner geworden. Mensen komen naar Amsterdam om te werken, ze hebben er klanten, ze gaan er uit. Ik voelde me hier vanaf de eerste dag welkom, opgenomen en thuis.

Ten tijde van de Gay Games van ’98 konden mensen in Amsterdam zonder problemen laten zien wie ze waren. Hoe zit dat nu ?

In de jaren tachtig had je vandalisme van autochtone jongeren, nu van jonge gefrustreerde Marokkanen die tussen twee werelden zitten en los willen, maar weten dat dat niet kan. Ze kunnen niet omgaan met allerlei aspecten van de moderne maatschappij, voornamelijk met alles wat met seksualiteit te maken heeft. Meisjes met een diep decolleté of een kort rokje kunnen daar net zo goed op aangesproken worden als twee mannen die hand in hand lopen. Het is nu erger dan tien jaar geleden en van homo’s heb ik begrepen dat het in Amsterdam erger is dan in Rotterdam en Den Haag. Nu is Rotterdam volgens mij niet fijner om te in te wonen, maar de stad is wel meer gemengd. En in Berlijn, waar ik net nog was, is de gayscene zelfs toonaangevend.

Is Nederland in het algemeen niet minder tolerant geworden, ook inzake druggebruik ?

De ironie wil dat terwijl wij hier strenger worden, er wereldwijd steeds meer mensen van mening zijn dat Amsterdam het niet eens zo slecht deed. Alle burgemeesters van steden die er toe doen geven dat toe. Laten we eerlijk zijn, de war on drugs is verloren, meer nog : hij had nooit gewonnen kunnen worden. Globaal is de conclusie dat een gedoogbeleid de enige manier is om enigszins verstandig met drugs om te gaan. Vraag me niet hoe het zal uitdraaien. Volgens mij zal het beleid een paar jaar heel streng worden vóór er weer een kentering komt. Eigen aan Nederlanders en aan Amsterdammers is dat ze zich niet laten dwingen, ze vinden altijd wel manieren om aan hun trekken te komen, legaal of niet. Neem nu het rookbeleid dat iedereen aan z’n laars lapt. Vind ik prachtig, hoor. Zelf rook ik niet, maar het hoort wel bij de nacht. Gedrag dat door een behoorlijk grote groep van mensen niet als crimineel ervaren wordt, kun je nu eenmaal niet criminaliseren. Dan heb ik het over honderdtwintig rijden op een vijfvaksbaan waar je maar honderd mag, of een jointje opsteken. Als je het mij vraagt, is alcohol veel schadelijker dan recreatieve drugs, mits matig en met verstand gebruikt. Dat laatste kun je alleen maar als je goed voorgelicht bent. Voorlichten is beter dan alles verbieden, dat werkt toch niet.

Of dat ik een betere schrijver ben dan menigeen denkt. De weduwnaar heb ik in 2004 en 2005 geschreven, toen ik nog nooit iets van coke gebruikt had. Dat kwam ook omdat ik na de dood van mijn eerste vrouw wist : als ik dat nu doe, ga ik kapot en loopt het mis met mijn dochter. Die tegenwoordigheid van geest had ik wel. Nu, ik kom uit de reclame, waar sommige mensen behoorlijk aan de coke zitten. Het probleem met coke is dat ze die ook overdag kunnen gaan gebruiken om zich goed te voelen. Nee, als je in een depressie zit, is het echt geen verstandige drug. Maar wat ik als schrijver spannend vond, was kijken wat er met mijn alter ego zou gebeuren als hij dat wél zou doen. Zoals de ik-persoon steeds grover, seksistischer en cynischer wordt – een van de eigenschappen van veelvuldig cokegebruik – daar heb ik veel kritiek op gekregen. Maar eigenlijk ben ik daar best trots op, want dat gedeelte was volledig fictief. Dat is juist het leuke aan schrijven, dat je de lezers en ook de recensenten alles kunt doen geloven.

Wordt u als schrijver nu al beter geaccepteerd door de Amsterdamse intelligentsia ?

Niet door de Amsterdamse intelligentsia, maar dat vind ik wel fijn, ik voel me nog altijd als een soort Kuifje in literatuurland. Onder schrijvers is die negatieve houding er niet, hoogstens is er eentje jaloers als je veel verkoopt. In 2006 heb ik het schrijverscollectief Nightwriters opgericht : we doen veel met sociale media, we organiseren performances. Een leuke club waar behalve Arnon Grunberg en Dimitri Verhulst zowat iedereen wel eens opgetreden heeft. Nee, onder schrijvers speelt het niet zo, maar wel bij het hele circus er omheen, critici en lezers, mensen die alles per se in hokjes willen plaatsen : hoger lager, wel of niet literatuur. Maar dat heeft niet zozeer met de grachtengordel te maken, dat is nu eenmaal eigen aan literatuurland.

Een neus voor commercie hebt u natuurlijk wel. Die gay seksscène in ‘Haantjes’ die achteraf een droom blijkt te zijn : een slimme truc.

Net over die scène kreeg ik de kritiek dat het een heel ouwe truc is waarvoor zelfs een debutant zich zou moeten schamen. Nu, het was gewoon niet geloofwaardig dat Stijn seks zou hebben met een man, dat zou niet kloppen. Maar hij vindt die hele homoseksuele levensstijl wel fascinerend. Eerst stonden er trouwens twee behoorlijk pornografische scènes in het boek, maar die heb ik eruit gehaald omdat het een beetje effectbejag was. Net zoals je in films functioneel bloot hebt, heb je dat ook in boeken. In De weduwnaar was de heftige seks als gevolg van de coke aannemelijk, sterker nog, het moest gewoon zo. Voor de verkoop van Haantjes was een goeie heteroseksuele seksscène misschien mooi meegenomen geweest, maar het zou er bij de haren bijgesleept geweest zijn. Nu, wat dat betreft zullen de lezers hun hart kunnen ophalen aan de roman over Ibiza die ik wil schrijven, de seks zal van de bladzijden druipen . (lacht)

U hebt beslist ook aanleg voor zelfrelativering, met name over uw plaats in de Nederlandse letteren.

Het probleem van veel mensen, niet alleen in de literatuur, maar ook in de zaken- of mediawereld, is dat ze aan chronische zelfoverschatting lijden. Nu, niets egocentrisch is mij vreemd. Ik steek het ook niet onder stoelen of banken als ik denk dat ik een heel goed boek geschreven heb of een goed optreden gedaan. Maar ik vind het ook niet erg om toe te geven : oei, dat was niet zo best. Wat dat betreft kan mijn ego veel hebben. Misschien valt dat op omdat het in de wereld van Bekende Nederlanders en Vlamingen krioelt van de grote ego’s. Je moet natuurlijk wel ijdel zijn, anders zou je niet gelezen willen worden of met je kop op televisie komen. Maar ik moet wel een beetje lachen met mensen die zichzelf al te serieus nemen. En wat mijn niveau als schrijver betreft : ik weet heel goed wat ik wel kan en wat niet. Ik kan boeken schrijven die mensen voor hun plezier lezen en niet omdat ze het interessant vinden voor de buren. Pageturners schrijven is trouwens niet zo simpel. Je moet een verhaal kunnen vertellen en niet aan mooischrijverij willen doen. Bij mij gaat het om een lekker boek, niet om mooie zinnen. Mijn boeken doen iets met mensen : ze worden geraakt, vinden het ontroerend, zijn in shock of worden boos. Daar is het mij om te doen. Ik weet ook waar mijn literaire beperkingen liggen, ik ambieer niet ’s lands grootste schrijver te zijn. Maar voor wat ik kan, wil ik wel erkenning en gelukkig is er een heel groot publiek dat leuk vindt wat ik doe.

Een uitspraak die ik in een gezelschap van Nederlandse boekenmensen opving : “Ik heb een hekel aan het type Kluun, maar de man zelf vind ik sympathiek.”

O, die kende ik nog niet. Nu, de moraal van de intellectuele elite en de burgerlijke moraal sluiten nauw bij elkaar aan. De grootste overeenkomst is dat ze nogal gemakkelijk vinden dat een ander iets niet mag doen. Terwijl bij creatieven geldt : doe je ding, zolang ik er geen last van heb, hartstikke leuk ! Vorige week was ik op het Cannes Lions reclamefestival, daar was ik nog nooit geweest. Natuurlijk is het allemaal wat oppervlakkig, maar er wordt wel meer gelachen dan op een ministerie, denk ik. Zelf heb ik een zwak voor flamboyante, niet alledaagse mensen. En ja, als je uitgesproken laat merken dat wat je doet leuk en opwindend is en je er niet al te veel mee inzit wat anderen daar van vinden, dan lokt dat ook uitgesproken reacties uit.

Kluun (Raymond van de Klundert, Tilburg 1964) schrijft op dit ogenblik samen met journalist Hans van der Beek het boek ‘Aan de Amsterdamse nachten’, een Top 100 van de meest spraakmakende kroegen, clubs en bordelen die het gezicht van het Amsterdamse nachtleven bepalen en bepaald hebben, van 1600 tot nu. Op langere termijn staat een roman op stapel die zich op Ibiza afspeelt.

Door Linda Asselbergs – Foto Wouter Van Vaerenbergh

De getapte, joviale Amsterdammer met z’n typische ongezouten mening is erg zeldzaam geworden. Onder oudere taxichauffeurs vind je dat type nog wel eens. Gedrag dat door een behoorlijk grote groep niet als crimineel ervaren wordt, kun je nu eenmaal niet criminaliseren. Dan heb ik het over honderdtwintig rijden op een vijfvaksbaan waar je maar honderd mag, of een jointje opsteken. De moraal van de intellectuele elite en de burgerlijke moraal sluiten nauw bij elkaar aan. De grootste overeenkomst is dat ze nogal gemakkelijk vinden dat een ander iets niet mag doen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content