“Laarmansen? Daar had ik een mand vol van”, beweerde Lijmen-regisseur Robbe de Hert, nooit vies van een boutade. De rol van de ietwat kleurloze klerk aan Koen De Bouw toevertrouwen leek een proeve van antitypecasting. En laat het nu nog werken ook.

Vraag mij om Koen De Bouw als een personage van Willem Elsschot te casten en ik denk meteen aan Grünewald, de trouweloze verleider uit Villa des Roses. Wellicht omdat ik mij De Bouw het best herinner als Louis in Moeder waarom leven wij, verscheurd in zijn liefde voor Els Dottermans en Hilde Van Mieghem. En ook wel omdat hij zijn kop mee heeft, natuurlijk. De man wordt er doodongelukkig van dat iedereen alsmaar over zijn uiterlijk leutert, maar je kunt er niet omheen: zijn verschijning drijft bij menig individu de basale lichaamstemperatuur een paar graden de hoogte in.

Neem nu de academiestudentes die in de Caveau, het catacombeachtige etablissement onder de Antwerpse opera, een beetje lusteloos zitten te schetsen. De landerigheid is bijna tastbaar, de entourage – een paar aktetassen, een lila kleurspoeling achter een thee natuur – niet echt inspirerend. Maar zodra De Bouw binnenkomt, beginnen meisjesogen te glinsteren en glijden potloden driftig over het schetsboek. En laat zo iemand nu een zwak hebben voor de rol van antiheld. Frans Laarmans, bijvoorbeeld, de brave huisvader die in Elsschots Lijmen/Het Been door de gewetenloze zakenman Boorman meegesleept wordt in een oplichtingszaak waarvan een zieke oudere vrouw de dupe wordt. Je zou het “lijmen” kunnen noemen, het publiek doen geloven dat je een onaanzienlijk burgermannetje bent. Of misschien heet zoiets gewoon acteren.

Toen je vroeger Elsschot las, identificeerde je je dan met de figuur van Laarmans? Frans Laarmans, c’est moi?

Koen De Bouw: Ik weet zelfs niet meer of ik Elsschot op de middelbare school heb gelezen. Nederlands was een van mijn schaarse goede vakken, maar ik las bij voorkeur boeken die niét op een verplichte lectuurlijst voorkwamen. Maar zo’n figuur als Laarmans ben ik al eerder tegengekomen in de film, met name in de Nederlandse productie Han De Wit gaat in de ontwikkelingshulp, naar een boek van Heere Heeresma. Zowel Han als Laarmans zijn antihelden, het soort personages waar ik altijd een boon voor gehad heb. Elsschot ook trouwens, hij nam het in elk geval altijd op voor de zwaksten. Vandaar ook dat sommige van zijn teksten volgens mij verkeerd begrepen zijn. Dat beruchte gedicht over Borms, bijvoorbeeld. Elsschot was een gespleten mens: je had de zakenman Alfons De Ridder, die in de reclame zat, en daarnaast de schrijver en poëet Elsschot. Als ik eens goed wil huilen, hoef ik maar een van zijn gedichten te lezen. Over zijn oude moeder, bijvoorbeeld, of over het huwelijk. Op het eerste gezicht zijn die gedichten huiveringwekkend bitter, maar daar schuilt zoveel tederheid onder… Ik denk dat je een groot mens bent als je die twee kanten van jezelf onder ogen durft zien.

Elsschot heeft aan die gespletenheid heel mooi gestalte gegeven in zijn alter ego’s Boorman en Laarmans. De ene een gladde zakenman en bon vivant, de andere een gevoelsmens die in zijn jeugd vage revolutionaire idealen had, maar na zijn huwelijk een brave huisvader en klerk werd. Ken je Buster Keaton? Dat is een komiek die mij op een heel andere manier aanspreekt dan Chaplin. Keaton is bijna roerloos, hij doet zeer weinig en toch rolt hij van de ene toestand in de andere. Zo zag ik ook die Han De Wit en Frans Laarmans: het zijn mensen die niet helemaal van deze wereld zijn en die heel weinig verweer hebben tegen het systeem. De dingen overkomen hen gewoon, ze lopen erin verloren, maar krabbelen op de een of andere manier toch weer overeind. Dat vond ik een mooi uitgangspunt voor die rol.

Maar hoe acteer je dan je uiterlijk weg? Ik kan me niet inbeelden dat je hetzelfde soort rollen aangeboden krijgt als een Josse De Pauw.

Dat is een probleem waar ik al mee te maken kreeg toen ik nog op Studio Herman Teirlinck zat. Ik kreeg les van Alida Neslo, die mij confronteerde met het begrip jeune premier. Wist ik veel, ik was een simpele gast uit Turnhout. Maar ik kwam er snel achter dat jeunes premiers de meest kleurloze figuren zijn die je je kunt voorstellen. Ik zag mij al heel mijn leven Romeo en alle afgeleiden daarvan spelen. Maar het is heel moeilijk om zoiets te sturen, tegen beter weten in lever je een gevecht om mensen ervan te overtuigen dat je ook andere rollen aankunt. Het was ook de tijd dat er nog veel boerenfilms gedraaid werden, in de serie Made in Vlaanderen bijvoorbeeld. En ja, in zo’n Vlaamse boerenfamilie had ik eigenlijk weinig te zoeken.

Tenzij als zigeunervondeling.

( lacht) Zoiets, ja. En voor ik het goed en wel in de gaten had, zou ik in een paar jaar tijd met alle Vlaamse actrices hebben liggen rollebollen. Maar daarvoor was ik geen acteur geworden, ik was naar de Studio gegaan om verhalen te vertellen.

Maar je had het over Josse. Wel, hij was oorspronkelijk aangezocht om in Moeder, waarom leven wij? de rol van Louis te spelen. En toen dat niet doorging, had ik het geluk dat ik die rol kreeg. Zoiets is natuurlijk een buitenkans: spelen in een stevig verhaal, een rol die je kunt sturen in een aantal richtingen die heel bevrijdend zijn. En met tegenspeelsters als Hilde en Els is dat van een intensiteit… Daarna was er die rol van Han De Wit, ook absoluut geen conventionele held. “Waar maak ik mij zorgen over?” dacht ik toen. “Dit is de bevestiging dat men ook andere dingen van mij kan verwachten.” Dat ik daarna in Wittekerke terechtgekomen ben, kwam doordat ik in Moeder had laten zien dat ik een overtuigende smeerlap kon neerzetten.

In “Shades” had je er duidelijk plezier in om een kroegbaas met gruwelijk gebleekt haar en zwartgemaakte tanden te spelen.

Zo’n kans krijg ik alleen maar van iemand als Erik Van Looy, een goeie vriend die mij op een heel andere manier kent dan de meeste mensen. Het was ook maar een klein rolletje, daar wilde ik dan best ver in gaan. Ik hou nogal van metamorfoses. En nee, mijn tanden waren niet zwartgemaakt, dat zou flauw zijn, daar zou ik de lol niet van inzien. Ik had mijn tanden gewoon uitgedaan, zeer tegen de zin van producer Paul Breuls. Zoals Jan Decorte in Hamlet zegt: “Tis of tisniet, dadist.”

Weet je waarom Robbe De Hert uiteindelijk voor jou als Laarmans gekozen heeft?

Geen idee wat de doorslag gegeven heeft. Ik vind het ook heel moeilijk om iemand ervan te overtuigen om voor mij te kiezen. Ik ben er de man niet naar om een regisseur te belegeren, of met pruik en snor en helemaal in character op te dagen. Je kunt alleen maar hopen dat je de kans krijgt om te laten zien wat je kunt. Voor Lijmen heb ik één test gedaan, een scène met Sylvia Kristel. En Robbe twijfelt altijd, tot de laatste dag en ook nog de dag erna. Ik denk dat hij heel bang was toen hij aan Lijmen begon.

Elsschot is zowat heilig verklaard, in Nederland is de verering misschien zelfs nog groter dan bij ons. Van de acteurs die aangezocht waren voor de rol van Boorman waren er ook die schrik hadden. Omdat Laarmans en Boorman overbekende figuren zijn; hun koppen en stemmen zijn ingevuld in het bewustzijn van de mensen. Het is bijna alsof je Suske en Wiske zou verfilmen. Maar ik vond Robbe een heel duidelijke regisseur, al is het maar omdat hij zich zo weinig met zijn acteurs bemoeit. Dat is een kwestie van vertrouwen: als hij al zijn pionnen uiteindelijk op de juiste plaats heeft, wéét hij dat ze zullen doen wat hij wil zien. Dat schept een mate van vrijheid op de set die je als acteur heel goed kunt gebruiken. Het is natuurlijk ook prettig om een regisseur op de set te verbazen. Hij heeft bepaalde verwachtingen en als je die dan nog een een tikkeltje kunt overstijgen, dan maak je zijn en jouw dag goed. We hebben 34 dagen gedraaid en ik moet zeggen, elke dag was voor mij een feest. Robbe slaagt erin om zo’n gebeuren aangenaam te animeren, wat niet onbelangrijk is, want door allerlei productionele problemen is de spanning vaak te snijden.

Het raamverhaal van Lijmen is één lange monoloog van jou. Lijkt me niet simpel om te doen, zo zonder weerwerk van medespelers.

Vooral omdat de acteurs tot wie mijn speech gericht was er op dat moment al niet meer waren. Maar daar had ik zelf voor gekozen. Zo’n lange tekst, daar zit je thuis op te zwoegen en je hebt daar een bepaald beeld bij. Maar op de set of op het podium zijn er twee ogen die je aankijken. Dan moet je die tekst uitleveren… En omdat die ogen zo sterk zijn, is heel die tekst en alles wat je dacht te gaan doen ineens weg.

Hoe belangrijk zijn medeacteurs?

In het begin van je carrière ben je daar nogal gemakkelijk in, je bent al lang blij dat je mag meedoen. Maar met de jaren wordt dat een prioriteit. De eerste vraag blijft natuurlijk: welk verhaal gaan we vertellen? Maar meteen daarna volgt: wie doet er nog mee? Mike Verdrengh had ik voor Lijmen nooit persoonlijk ontmoet. Ja goed, op een receptie had ik ooit de vergissing begaan door hem met “Guido” aan te spreken en Guido met “Mike”, maar ik hoopte dat hij zich dat niet meer herinnerde. Toen we Moeder, waarom leven wij? draaiden, was Mike programmadirecteur bij VTM. Ik heb hem nooit op de set gezien, maar hij was daar achter de schermen wel mee bezig, door er bijvoorbeeld voor te ijveren dat de uitzendingen niet door reclame onderbroken werden. Toen we aan Lijmen begonnen, was hij redelijk gespannen. Op die kleinere rol in Shades na, had hij al lang niet meer geacteerd, en Boorman was niet de eerste de beste rol. Maar de samenwerking was geweldig en zijn aanvankelijke onzekerheid maakte hem alleen maar mooier als mens.

Een acteur verandert om de paar maanden van werkkring en ik veronderstel dat de opvattingen van een Jan Decorte wel enigszins verschillen van die van de regisseurs van “Windkracht 10”. Vallen die voortdurende aanpassingen je niet zwaar?

Je goed voelen in een groep is heel belangrijk. Na de Studio heb ik wat theater gedaan, maar niet veel. Als je begint aan films en televisie, heb je de neiging om te gaan twijfelen aan het bestaansrecht van het theater. Ik had het ook moeilijk met het werken in een gezelschap: je staat met z’n tienen in een productie en daar moet je dan ook nog eens mee op reis. En de reacties van het publiek… Het liefst had ik aan de kassa gezeten: jij mag binnen, maar jij liever niet. Wat niet redelijk is, natuurlijk. Op de duur zat ik niet alleen mijn nagels op te eten, maar heel mijn hand. Daarom heb ik lang geen theater gedaan.

Maar vorig jaar heb ik voor Het Toneelhuis in Marieslijk gespeeld. Het minimalistische, het uitgepuurde van het werk van Decorte ligt mij heel goed. Er werd ook bijna niet gerepeteerd. Ik weet nog dat we voor de eerste lezing van Marieslijk rond de tafel zaten en de helft van de acteurs elkaar aankeek: “Wat is dit in godsnaam?” Maar er zaten stukken tekst bij die mij als vanuit een soort oergeheugen aanspraken. Zo raak en herkenbaar, alsof ze altijd bij mij aanwezig geweest waren. Dan is het een plezier om daarmee te werken.

Veel acteurs kijken neer op televisie.

De kunst is natuurlijk om televisie tot kunst te verheffen. Toen ik nog in de Studio zat, werd ik weleens gevraagd voor film of televisie, maar de directie zag dat niet graag. Je moest dan telkens toestemming vragen aan Fons Goris. Als hij al toegaf, dan riep hij je na dat je vooral niet mocht vergeten dat theater de hoogste kunst was. Waarschijnlijk iets kernachtigers dan dat, hij was daar nogal straf in. Theater werd in een heilige tempel gemaakt en film in een hoerenkot, daar kwam het op neer.

Maar dat leeft al lang niet meer. Iedereen moet doen waar hij zich het best bij voelt en wordt hopelijk af en toe naar iets anders getild. Dat werkt in alle richtingen en kan alleen maar verrijkend zijn. Zolang het duurde, was Wittekerke voor mij een heel prettige ervaring. Maar op een bepaald moment is het verhaaltje verteld en dan houdt het ook op. Acteurs die in een serie jarenlang meedraaien als barman of politieagent, ja, die kunnen bijna net zo goed echt in een café gaan werken of bij de politie gaan. Dan doe je jezelf tekort als acteur, vind ik.

Toen je in “Het Swingpaleis” zat, was dat niet omdat je een talentvol acteur bent, maar omdat je er goed uitziet.

Voor een aantal mensen misschien. En voor anderen misschien totaal niet, juist omdat er in interviews zo vaak op dat uiterlijk gehamerd wordt. Als ik daar rechtstreeks mee geconfronteerd word, loop ik een paar dagen met mijn kop in de grond. Voor de rest houdt het me gelukkig niet zo bezig. Maar Het Swingpaleis, dat was gewoon een vergissing. Telkens je in beeld komt, verschijnt je naam op de monitor. Je eigen naam helaas, niet die van een personage dat je kunt spelen. Ik zat daar dan compleet van de hand Gods geslagen. Wat verder niets zegt over de formule of het bestaansrecht van het programma. Ik was gewoon niet de juiste man op de juiste plaats.

Heb je voor de kost ooit andere dingen gedaan dan geacteerd?

Ik heb als schoonmaker gewerkt in de kerncentrale van Mol, in een supermarkt de winkelwagentjes bij elkaar gereden en een tankstation opengehouden. Mijn ouders vonden dat ik een deel van de zomervakantie moest werken om wat bij te verdienen en te beseffen wat mensen zoal doen om aan de kost te komen. Ze hadden gelijk: als tiener zie je alles zomaar op tafel komen en verder sta je daar niet bij stil. Ik ben afwasser geweest en ik heb in een groot kinderdagverlijf gewerkt, en in de C&A, tussen allemaal vrouwen. Toen ik in de Studio zat, heb ik nog een tijd achter de toog van een café gestaan. Maar dat ging mij niet af, ik ben niet zo’n sociaal dier. Bovendien viel ik tijdens de les voor de neus van Fons Goris in slaap, wat wel het laatste was dat ik wilde. Maar ik ben blij dat ik het allemaal gedaan heb. Veel mensen uit de artistieke sector weten niet wat dat is, ’s morgens om vijf uur met een busje opgehaald worden en met je thermosfles en brooddoos tussen een paar andere slaperige sukkels naar de fabriek rijden.

Is er hier wel genoeg afzetgebied voor acteertalent?

Dit taalgebied is zo klein, je moet daar proberen uit te breken. Mijn agent heeft goede contacten in Duitsland. Vorig jaar heb ik daar een eerste langspeelfilm gedraaid en dat is enorm meegevallen. In een andere taal spelen is een extra belasting, maar het scherpt je zintuigen. Net zoals je ’s nachts op straat wandelt: je zicht is beperkt, maar daardoor worden andere zintuigen gestimuleerd. Als je in je eigen taal speelt, assimileer je je tekst in die mate dat je er niet meer aan hoeft te denken. In een andere taal blijf je altijd met die administratieve rompslomp in je kop zitten. Dat is vervelend en je raakt er nooit helemaal vanaf, maar het maakt wel dat je in jezelf op zoek gaat naar andere dingen die je kunt ontginnen.

Qua werk heb ik niet te klagen: binnenkort vertrek ik naar Zuid-Frankrijk voor het draaien van Falling, een internationale coproductie naar het boek Vallen van Anne Provoost. Meteen daarna sta in de Hamlet-bewerking van Jan Decorte, en vrijwel gelijktijdig beginnen de opnamen van De Vorlats, een prestigieuze televisieserie met een scenario van Ward Hulselmans en met onder andere Antje De Boeck, Jan Decleir en Jo Demeyere. En als alles meezit, heeft volgend jaar Hilde Van Mieghem de financiering van De Kus rond, een langspeelversie van de kortfilm De Suikerpot waarmee ze al in de prijzen viel.

Is passie voor jou de essentie van acteren?

( stilte) Ja… Maar het heeft verschillende facetten, hoor. En eigenlijk is dat bij mij heel onnozel begonnen. Elk jaar gingen wij met heel de familie op vakantie naar Zwitserland, en wij kinderen speelden dan sketches van Gaston en Leo na. Elf, twaalf jaar was ik toen. Aandacht vragen én krijgen, daar ging het om. En om het plezier van iets te vertellen en de mensen daarmee aan het lachen of wenen te brengen. Dat is het vooral: iets lezen wat je zelf beroert en die emotie delen met anderen. Voor ik besloot dat ik acteur wilde worden, wilde ik kok worden en daarvoor priester. Misschien hebben de kok en de pastoor in mij zich gevonden in de acteur. Want dat is het wat je als acteur het publiek in het beste geval kan geven: lichaam en geest die zich in elkaar vinden. Dat is de overdracht, wat je passie zou kunnen noemen. In het theater is dat in de meest extreme vorm aanwezig. Zoals Josse De Pauw onlangs zei: “Het theater is nog de enige plaats waar je een spook aan het schrikken kunt brengen.” Ja, als je dat moet uitleggen, verdwijnt de magie van zo’n uitspraak. Maar hoe je als acteur op een podium kunt rondspoken en hoe die begeestering, die bezieling de toeschouwer een paar uur, in het beste geval misschien zelfs dagen in de ban kan houden, dat is toch een van de schoonste dingen die ik mij kan voorstellen.

Het bedrog van Boorman en Laarmans in Lijmen is klein bier in vergelijking met wat er tegenwoordig op internationale schaal gebeurt. Wat is dan de zin van zo’n verhaal?

Lijmen/Het Been speelt zich af in de jaren ’30, tijdens de opkomst van het fascisme. Als regisseur sta je dan voor de keuze: toon je mensen in uniform in het straatbeeld? Ik vind dat Robbe een goede keuze gemaakt heeft door de eindgeneriek te gebruiken om zijn verhaal historisch te situeren. De boodschap is impliciet: als je de corruptie van Boorman en Laarmans doortrekt, dan kom je tot zulke scheve toestanden. En in heel de film zitten van die kleine speldenprikken die suggereren: er gebeuren op dat moment nog andere dingen op de planeet.

Maar het is waar: Lijmen is een klein verhaal en dat vind ik er juist mooi aan. Het is zoals een beeldhouwer die een blok hout neemt en daar dingen afkapt en wegschuurt tot hij iets kleins en uitgepuurds overhoudt dat daardoor duidelijker en principieel zinniger wordt. Als acteur doe je in wezen hetzelfde: je begint van het grote blok en via een afpelproces kom je tot de kern van de zaak. En de toeschouwers die het op de juiste manier bekijken, weten dat de wereld een uitvergroting is van de microkosmos die je op die manier creëert. Dat verkleinen tot je alleen de essentie overhoudt, dat is voor mij het boeiende van het vak.

Lijmen, in een regie van Robbe De Hert en met Koen De Bouw, Mike Verdrengh, Willeke Van Ammelrooy en Sylvia Kristel, loopt vanaf 22 november in de bioscoop.

Linda Asselbergs / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content