Waterloo, 18 juni 1815. Een sleuteldatum in de Europese geschiedenis. Linda Asselbergs maakte een evocatie van de beroemde Slag mee en verdiepte zich in de grote en kleine verhalen over de protagonisten : Napoleon Bonaparte en de Hertog van Wellington. En waar in hemelsnaam is het geamputeerde been van Lord Uxbridge gebleven ?

Plancenoit, zondag 17 juni 2012. De deelgemeente van het Waals-Brabantse Lasne wordt zowat onder de voet gelopen. Nochtans is de re-enscenering van een van de beslissende gevechten van de Slag bij Waterloo in 1815 maar een ‘kleintje’, in afwachting van de belangrijke herdenking van 2015. Een paar duizend toeschouwers, gewapend met verrekijkers, trotseren modder en paardenvijgen op een helling die een perfect panorama biedt over het champs de bataille : glooiende velden, aan één kant afgebiesd met woud. Uit de verte klinkt tromgeroffel : een verschrikte ree dwarst de vlakte en verdwijnt in het woud. Uit de verzamelde menigte stijgt verwachtingsvol gemurmel op. Ik hoor veel talen om mij heen, Frans en Nederlands, maar ook Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Portugees. Wat verder stopt een bus met Japanners. Nooit gedacht dat er zoveel internationale belangstelling zou zijn voor deze proeve van oorlogje spelen. Anderzijds : hier werd destijds wel de toekomst van Europa beslecht natuurlijk. Stel je voor dat Bonaparte wél gewonnen had. Dan spraken we nu wellicht allemaal Frans en had Brussel-Halle-Vilvoorde niet gesplitst hoeven te worden, om maar iets te zeggen.

Vive l’empereur

De ouderwetse manier van oorlog voeren spreekt natuurlijk tot de verbeelding . Soldaten in kleurrijke uniformen marcheren in onberispelijke slagorde : infanterie in formatie, rijen cavalerie, de artillerie met opgepoetste kanonnen. Intussen klinkt steeds meer geschut uit het woud. Hier en daar stijgt rook op uit hooibalen, net echt. En daar zijn ze : de Fransen in blue-blanc-rouge, de Engelsen, ‘les rosbifs’ in het rood, aangevoerd door Wellington op zijn paard Copenhagen. De Hollanders stuurden de Mechelse Batterij en het zesde regiment Huzaren. Die groenen met de kekke pluimen op hun kepie, dat moeten Duitsers zijn. Nu ja, toen kwamen die nog uit Pruisen, Hannover, Nassau en Braunschweig. Hun opgeblonken geweren weerkaatsen het zonlicht. Napoleon, op een wit paard en omringd door de keizerlijke garde, is duidelijk de ster van de dag. Minzaam poseert hij voor de fotografen. Vive l’empereur, schreeuwt de menigte, alsof die lui niet weten dat de keizer straks in het zand zal bijten. Generaal Ney geeft zijn steek in bewaring ; op alle afbeeldingen van de Slag bij Waterloo vecht hij inderdaad blootshoofds. Dan galopperen ze weg : ‘Excusez-nous, on a une petite affaire à régler.’

Bulderende kanonnen, ploffende musketten

De gevechten zijn nu goed op gang, er wordt stevig heen en weer geschoten. Zonder veel erg evenwel, niemand van de ‘acteurs’ heeft natuurlijk zin om nu al te sneuvelen en er de rest van de esbattementen voor dood bij te liggen. In de negentiende eeuw was infanterist zijn geen lachertje. Met een musket schieten was namelijk een hele klus. Niet voor niets had het skelet van de soldaat – waarschijnlijk een Engelsman – die recent in Waterloo werd opgegraven (geweldig getimede reclame voor de Slag overigens) een afgesleten gebit. Met de tanden moest zo’n infanterist namelijk een zak buskruit opentrekken. Een deel van het zwart kruit ging in de slagpijp, om de boel tot ontploffing te brengen. De rest ging in de loop van het geweer en moest aangestampt worden. Dan de loden kogel erin, aanleggen en knallen maar. Van mikken was nauwelijks sprake, zo’n kogel vloog alle kanten uit. De truc was gewoon om zo dicht mogelijk bij de vijand te komen en met zoveel mogelijk volk tegelijk te schieten, dan vielen er aan de overkant gegarandeerd een hoop omver. Ook een artilleriebombardement was toen geen precisieklus. Je richtte met het blote oog ; voor de tegenpartij had zo’n enorme, loden bal het voordeel dat je ‘m van ver zag komen. Alleen was het toen geen bon ton om te bukken. En als het raak was, was het goed raak : een hele rij mannen kon er het hoofd bij inschieten. Kaatste zo’n kanonskogel van de grond terug, dan kon hij van de weeromstuit nog een rij soldaten van hun benen beroven. In 1815 was dat in Waterloo minder het geval omdat het toen net als in 2012 de dagen vóór de Slag overvloedig geregend had en de kogels, granaten en kartetsen in de modder bleven steken.

Hoe dan ook, in 2012 is de fut er tegen het middaguur een beetje uit. Steeds meer infanteristen ‘sneven’: oorlog voeren is vermoeiend en de barbecue lokt. De Engelse cavalerie voert nog één charge uit, Napoleon zwaait nog een laatste keer met zijn steek en wordt dan door de keizerlijke garde afgevoerd. Het publiek klapt en begeeft zich in groten getale naar La Butte du Lion, het megalomane monument met de leeuw die 45 meter boven de omringende vlakte torent, op de vermoedelijke plek waar de Prins van Oranje tijdens de Slag gewond geraakte. Aan de voet van het monument is nog altijd het ouderwetse panorama dat ik me herinner uit mijn kindertijd, alleen zijn de dramatische schilderingen in cirkelvorm van Louis Dumoulin nu nog wat meer door het vocht aangevreten. Toch geven ze samen met het geluid van bulderende kanonnen en vurende musketten, schreeuwende mannen en hinnikende paarden pakkend de gruwel van de slachtpartij weer. De verliezen waren enorm, 22.000 doden en gewonden aan de kant van de coalitie, 25.000 aan Franse kant, naast 8.000 gevangenen.

De aambeien van de keizer

Hoe liep het mis voor Napoleon in Waterloo? Wie deed wat? Waar, wanneer en waarom? Veel feitenmateriaal bleek na de Slag spoorloos verdwenen. En als de hoofdrolspelers er niet meer zijn om hun beslissingen toe te lichten, begint het speculeren over de ware toedracht van het gebeuren en ontstaan er grote en kleine mythen.

Wellicht maakte Bonaparte z’n fatale fout al vóór Waterloo. Aan de beruchte Slag gingen er op 16 juni namelijk al twee andere vooraf. Bij Ligny dwong de keizer de Pruisische troepen van generaal Blücher terug. Maar Blücher was verre van verslagen en hergroepeerde z’n leger dat twee dagen later in Waterloo een beslissende rol zou spelen. Zoals eerder vermeld zat ook het weer de Fransen niet mee. In de miniserie Napoléon (2002) met Christian Clavier in de hoofdrol zie je de Franse heerser door een kijker naar een enorme stofwolk in de verte turen. Generaal Grouchy met versterkingen, zo vermoedt hij. Zut, het zijn de Pruisen van Blücher ! Maar in werkelijkheid was er geen sprake van stof, op 18 juni was de aarde door en door nat zodat de artillerie niet snel versleept kon worden. Om dezelfde reden kon de cavalerie van generaal Ney ook geen charge in volle galop uitvoeren. Er was ook sprake van regimenten die manifest de verkeerde kant op marcheerden, weg van het kanongebulder. Ja, hoe zou je zelf zijn ? De petite histoire wil ook dat Napoleon bepaald niet in vorm was in Waterloo. Hij had last van galstenen, een acute blaasontsteking en aambeien. Het grootste deel van de tijd zou hij achter het front doorgebracht hebben, in een stoel met het hoofd in de handen. En waar snelheid vroeger een van zijn grootste kwaliteiten als veldheer was, was hij nu traag en aarzelend en gaf hij rare bevelen, zoals een frontale aanval op het centrum van Wellingtons linie.

Het ‘zwerfbeen’ van Lord Uxbridge

Daar staat tegenover dat Wellington ook niet de grote held was die de geschiedenis er achteraf van gemaakt heeft. Volgens wijlen Martin Bril in zijn vermakelijk anekdotische De kleine keizer was Wellington op 15 juni in Brussel aan het dansen op het bal van de gravin van Richmond toen hem het nieuws bereikte dat het Franse leger bij Charleroi de grens had overgestoken. Hij zou nog een uur verder dansen, vervolgens een paar bevelen geven en omstreeks drie uur naar bed gaan. De volgende dag vertikte hij het om de Pruisen van Blücher bij Ligny ter hulp te snellen, wellicht uit politieke overwegingen. Die Pruisen moesten nu ook weer niet te machtig worden. In zijn Despatch over Waterloo die een paar dagen na de feiten in alle Engelse kranten verscheen, speelde hij zelf uiteraard de glansrol. Van de eik op de Mont St-Jean waaronder Wellington op Copenhagen de veldslag overzien had, werd prompt een dressoir gemaakt dat nu nog in het bezit is van de Britse koninklijke familie. Ook in het kleine Wellingtonmuseum in het hart van Waterloo draait alles om de hertog, als Arthur Wellesley in Ierland geboren.

Maar het meest merkwaardige voorwerp in het museum is toch de prothese van Lord Uxbridge, commandant van de Engelse cavalerie. Van een pechvogel gesproken. De Slag was bijna afgelopen toen een granaat het linkerbeen van de Lord openreet. Amputatie was met stip de meest uitgevoerde ingreep in de geïmproviseerde veldhospitalen van Waterloo en de Lord onderging hetzelfde lot, in het huis van boswachter Jean-Baptiste Pâris. Op veel medeleven van zijn bevelhebber, de Hertog van Wellington, hoefde hij naar verluidt niet te rekenen. ‘By Jove, I’ve lost my leg’, kermde de onfortuinlijke, waarop Wellington, droogjes : ‘Yes indeed, you have. Over wat er daarna met het geamputeerde been van Uxbridge gebeurde, doen de wildste verhalen de ronde. In zijn gids Le Brabant mystérieux wijdt Daniel-Charles Luytens een heel hoofdstuk aan de verschillende hypotheses. Volgens de meest populaire werd het been begraven in de tuin van Pâris, waar het een eigen graf kreeg, met het opschrift : ‘That day when the dead rise again, what a long walk it will be. To go back and join my body, waiting in England for me.

De Lord zelf vertrok inderdaad naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij het ook zonder been niet aan zijn hart liet komen. In totaal zou hij bij twee echtgenotes achttien kinderen verwekken. Toen hij in 1854 overleed, zou het been opgegraven zijn en naar Engeland getransporteerd, om bijgezet te worden in de tombe van de grote ruiter. Zijn prothese zou de reis in omgekeerde richting maken en in het museum te Waterloo tentoongesteld worden. Volgens een andere versie van het verhaal viel er tijdens een storm een boom op het graf in de tuin van Pâris, waardoor de laars en het gebeente van Lord Uxbridge ontbloot werden. Die zouden vervolgens overgebracht zijn naar het museum in Waterloo, waar een van de zonen van Uxbridge ze in 1878 tot zijn afgrijzen in een vitrine tentoongesteld zag. Toen het museum weigerde het gebeente vrij te geven voor een reünie met de aflijvige in Groot-Brittannië, zou het bij wijze van compromis op het kerkhof van Waterloo begraven zijn. De minst waarschijnlijke hypothese is die waarbij boswachter Pâris het been scheefsloeg en het bij zijn verhuis naar Ukkel meegenomen zou hebben. Toen zijn zoon in 1934 stierf, zou diens weduwe het macabere en netjes gelabelde pakketje gevonden hebben en haar dienstbode de opdracht gegeven hebben het te verbranden. Allemaal goed en wel, maar wat ligt er dan begraven in de tuin van het Wellingtonmuseum? Een mysterie dat nog veel bezoekers zal bezighouden, zeker als in 2015 alles in het teken zal staan van tweehonderd jaar Slag bij Waterloo.

Door Linda Asselbergs

Linda Asselbergs leefde zich in in de Slag van Waterloo, in een landschap dat in de loop der eeuwen niet eens zo gek veel veranderde

Van mikken was nauwelijks sprake, zo’n kogel vloog alle kanten uit.

Het grootste deel van de tijd zou Napoleon achter het front doorgebracht hebben, in een stoel met het hoofd in de handen

‘By Jove, I’ve lost my leg’, kermde de onfortuinlijke, waarop Wellington, droogjes : ‘Yes indeed, you have’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content