Matthias Schoenaerts, Stromae, Raf Simons en wij : we zijn Belgen, en daar zijn we geen klein beetje trots op. Zélfs als onze naam toevallig niet met een S begint.

Applaus : afgelopen zomer heeft, voor het eerst in de plusminus zeventigjarige geschiedenis van de popmuziek, een Belg de eerste plaats gehaald van de Britse charts. Lost Frequencies, alias deejay Felix De Laet, stond eerder al op één in Duitsland, Oostenrijk, Polen, Zweden en Zwitserland met Are You With Me, een bewerking van een Amerikaans countrynummer.

Met die prestatie plaatst De Laet zichzelf in het pantheon van Belgische popsterren met planetair succes. Hij vervoegt er Soeur Sourire en Technotronic, die allebei de Amerikaanse hitparades veroverden, en met wat goede wil ook 2 Unlimited, een Belgisch project waarvan het internationale succes in de nineties geen limieten kende (zij het dat 2 Unlimited werd aangevoerd door twee Nederlanders, Ray en Anita), of dat andere eenhitwonder, Gotye, een in Brugge geboren Australiër.

Frankrijk is sinds de jaren zestig een gewillige afzetmarkt voor Made in Belgium. Stromae, Lara Fabian (de Céline Dion van Ruisbroek, tevens razend populair in Rusland en Canada), Axelle Red, Arno, Sandra Kim, Plastic Bertrand, Jacques Brel of nog Benny B (onlangs door de Franse editie van Vanity Fair beschreven als de Jay Z van bij de bovenburen) zijn of waren er allemaal très célèbre. Om nog te zwijgen van de pioniers Annie Cordy, intussen 87, en Johnny Hallyday (geboren in Parijs, maar zoon van een Belgische acteur, danser en zanger). Nederland vertoonde altijd minder enthousiasme voor Belpop, al brak Clouseau in dat land ooit duizenden meisjesharten, en vond de kleuterdisco van K3 er veel bijval.

Emly Starr (van de hit Santiago Lover, met de Emly Starr Explosion) verdient in dit korte overzicht een eervolle vermelding voor haar successen in Japan en Korea, circa 1979-82. Net als Rocco Granata, voor zijn monsterhit Marina.

En nu we toch bezig zijn : Eddy Wally, die een medaille van kriptoniet opgespeld mag krijgen voor de interplanetaire carrière in zijn gedachten.

STAANDE OVATIE

En het zijn heus niet alleen Belgische popartiesten die het goed doen, in elk van de vier windstreken. Applaus – nee, een staande ovatie, gevolgd door een tournée générale streekbieren, en een pak friet, voor onze dappere sportkampioenen (Eddy Merckx, Jacky Ickx, Vincent Kompanyckx), onze wereldvermaarde kunstenaars (Luc Tuymans, Ann Veronica Janssens, Wim Delvoye), couturiers en ontwerpers (Raf Simons, Dries Van Noten), onze puike acteurs en actrices (Matthias Schoenaerts, Jean-Claude Van Damme, Cécile de France, Emilie Dequenne, Marie Gillain, Déborah François, Yolande Moreau, Natacha Régnier), onze beeldschone topmodellen (Hanne Gaby Odiele, Yumi Lambert, Amélie Lens, Ine Neefs, en zeker ook Hannelore Knuts en Kim Peers), ons Suske, ons Wiske, ons Kuifje, onze koning, onze koningin, en hun gebroed. Hm.

Er was een tijd, niet eens zo lang geleden, dat Belgen nauwelijks vaderlandsliefde kenden. We waren niet trots op ons land, en daar waren we eigenlijk wel trots op. In tegenstelling tot Fransen of Nederlanders, of Britten, of Amerikanen, waren we nooit echt chauvinisten, al duimden we wel voor onze landgenoten in sportwedstrijden of liedjesrecitals. Zij het met mate. We zijn, als volk, nog altijd een beetje underdogs, calimero’s en kleinduimpjes – woonachtig in het, zo beweren we graag, lelijkste land ter wereld. Klein, maar dapper : zo zien we onszelf het liefst, al zijn we niet eens zo klein (er zijn meer Belgen dan Zweden, Portugezen of Grieken). En dapper, tja.

BELG DOET IETS, HOERA

Tegelijk luisteren we graag naar de succesverhalen van #teambelgium in het buitenland, op kampioenschappen en andere wedstrijden. Zoals het Eurovisiesongfestival, een schrikwekkend liedjesrecital dat door de Belgische media wordt gevolgd alsof de wereldvrede ervan afhangt, in de hoop dat er ooit nog eens een landgenoot wint.

Als het over internationaal Belgennieuws gaat, verliezen de kranten meestal elk perspectief. 16-jarige Belg binnengehaald bij New Yorks modellenbureau, kopten de websites afgelopen zomer, alsof dat heel groot nieuws was. Hoera ! Of, een dag eerder : Belgische architect ontwierp boetiek Alexander Wang (hoera, bis !). Die titel zegt overigens veel over de manier waarop de media naar creatieve Belgen kijken. De focus ligt op de Belgische nationaliteit van de architect. Dat de architect Vincent Van Duysen heet (die voor de doorsneelezer van De Standaard allicht bekender is dan ontwerper Alexander Wang), lijkt bijzaak. Muggenzifterij, misschien, maar toch : Vincent Van Duysen ontwierp boetiek voor Amerikaanse ontwerper zou de meer geschikte titel zijn voor een krant en een land die hun talent ernstig nemen. Dito Belgische ontwerper brengt Versus naar Londen, over de nieuwe baan van de toch niet onbekende Anthony Vaccarello bij de alles welbeschouwd eerder obscure tweede lijn van Versace.

Het ontbreekt #teambelgium duidelijk nog aan gezichten. Tenzij ze bekend zijn van de televisie. Dan gaat de berichtgeving bijna gepaard met gehijg en geslijm tussen de lijnen. Als het over BV’s in het buitenland gaat, verstilt bijna elke kritiek. We worden zo gehersenspoeld dat we zelfs onze would-be Sandra Kims geweldig moeten vinden. Accentuate the positive, zeggen ze in Hollywood (en op de nieuwsredactie van de VRT). Maar waar stopt de werkelijkheid, en waar begint het fantasme ? Neem de Amerikaanse remake van The Loft, waarover maanden, om niet te zeggen jaren, is doorgeboomd in de nationale media, met de moed der wanhoop, ook toen het al lang duidelijk was dat de film onvermijdelijk zou gaan floppen. En toen in de Verenigde Staten de eerste negatieve reviews verschenen, was dat bijna voldoende om in heel Antwerpen de vlaggen halfstok te laten hangen.

Anderzijds is er vaak weinig of geen aandacht voor mensen die er, ver van de waan van de dag, echt toe doen. Over de jongste film van de monumentale Chantal Akerman was afgelopen zomer nauwelijks iets te lezen in de Vlaamse pers. Daarvoor kon de filmfan terecht bij The New York Times, dat een uitgebreid, diepgravend interview publiceerde met de regisseur.

MODE ZONDER GRENZEN

De Belgische mode is een begrip. In eigen land is dat al zo sinds de doorbraak van de Zes van Antwerpen, die bijna onmiddellijk weerklank kregen in de Belgische kranten (die toen nog allemaal een eigen modejournalist op de loonlijst hadden, terwijl mode destijds minder maatschappelijk en economisch belang had dan tegenwoordig), maar ook in Knack Weekend, Flair, en Mode dit is Belgisch, een door de overheid gefinancierde publicatie die later met Knack Weekend is samengevoegd. Op de toenmalige BRT had Ghislaine Nuytten een goedgemaakt en veelbekeken modeprogramma waarin de Belgische mode veelvuldig aan bod kwam.

In het buitenland duurde het langer voor Martin Margiela en de Zes echt naar waarde werden geschat. België was onbekend en onbemind, een niemandsland. Het idee dat er in ons land een avantgardistische modescène was opgestaan, was amper te vatten, en het duurde nog jaren voor de buitenlandse pers de namen van Walter Van Beirendonck of Ann Demeulemeester foutloos kon spellen.

Mettertijd werd de Belgische mode een internationaal fenomeen. Maar dat lukte alleen op verplaatsing, binnen het systeem van de Parijse mode. Margiela was in 1989 zijn eigen label in Parijs begonnen. En na hem begonnen ontwerpers als Van Beirendonck, Demeulemeester en Van Noten hun collecties te showen tijdens de Parijse modeweek. Vanaf 1998 zette een tweede generatie Belgische ontwerpers de stap naar Parijs, met onder onder anderen Raf Simons, Véronique Branquinho, A.F. Vandevorst, Bernhard Willhelm en Jurgi Persoons, maar voor het eerst ook Brusselaars zoals Olivier Theyskens en Xavier Delcour.

Bijna vijftien jaar later wordt er in de textielsector nog nauwelijks gesproken van Belgische mode. Niet omdat onze ontwerpers geen talent of succes meer hebben. Integendeel : de Belgen domineren de industrie (dat is overdreven, maar wel gedeeltelijk waar). Raf Simons en Kris Van Assche delen de macht bij Dior, het meest Franse van alle legendarische huizen, Belgische labels als Dries Van Noten, Ann Demeulemeester en Delvaux blijven relevant, en er werken tientallen aan Belgische scholen opgeleide ontwerpers, stylisten, fotografen en dies meer voor en achter de schermen. Nadège Vanhee-Cybulski, de recent aangestelde Franse ontwerpster van de damescollecties van Hermès, heeft (onder meer) in Antwerpen gestudeerd, net als Demna Gvasalia van Vêtements. Julien Dossena, de veelgeprezen, eveneens Franse ontwerper van Paco Rabanne, is een alumnus van La Cambre.

Martin Margiela, daarentegen, is tegenwoordig een Italiaans bedrijf (net als Dirk Bikkembergs), met een ontwerper uit Gibraltar. De Belgische mode is, kortom, een evidentie : het is de wereldburger die zich niets aantrekt van grenzen. Net zoals een Stromae of een Vincent Kompany. Je hebt talent of je hebt het niet, en dan maakt het niet uit of je in Lokeren bent geboren, in Beverly Hills of in Chongqing.

Door Jesse Brouns & Illustratie Lisbeth Antoine

‘Niet eens zo lang geleden waren we niet trots op ons land, en daar waren we eigenlijk wel trots op’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content