Piet Swimberghe

Negentiende-eeuwse pronk, lange tijd als kitsch verguisd, wordt opnieuw tot kunst verheven.

De tentoonstelling “De Lelijke Tijd” in het Amsterdamse Rijksmuseum bevestigt het eerherstel.

PIET SWIMBERGHE

Tot voor enkele jaren werden vuurtjes gestookt met 19de-eeuwse meubels. Omdat de antiekkenner er misprijzend op neerkeek, werd veel van die pronk over de grote plas verscheept en verpatst aan welgestelde Amerikanen die fortuinen neertelden voor de meest voyante stukken.

Nu is het net andersom : antiek uit de vorige eeuw is gezocht en waardevol. Dat was eigenlijk te verwachten : wanneer een eeuw op zijn einde loopt, wordt de kunstgeschiedenis altijd herschreven. De herwaardering van de 19de-eeuwse architektuur en interieurkunst begon zo’n vijftien jaar geleden. Gelukkig maar, want ondertussen ging angstwekkend veel verloren. Dat eerherstel mag een beetje op naam geschreven worden van de antiquairs. Niet dat kunst uit die periode hen zo nauw aan het hart ligt, ze blijven op de eerste plaats handelaars. Maar vanaf het begin van de jaren ’80 zochten ze gewoon nieuw materiaal om aan hun veeleisende kliënteel te slijten. Dat deden althans de slimsten onder hen. Want op dat moment was de grote massa nog bezig met de herontdekking van art nouveau en art deco. Wat van rond 1860 dateerde en in een of andere neostijl was gegoten, ging voor een stuiver de deur uit. Maar verstandige kooplui kochten alles op en streken nadien forse winsten op. Zo werd niet alleen het meubilair, het glaswerk en het zilverwerk uit de vorige eeuw herontdekt, maar ook de romantische schilderkunst en de beeldhouwkunst.

Ongeveer terzelfder tijd begonnen restaurateurs interieurs uit die tijd te herstellen. Een van de eerste en mooiste voorbeelden is de opknapbeurt van de Concert Noble in Brussel. De museumwereld sprong wat later nauwelijks tien jaar geleden op de trein. Nu moet de tentoonstelling “De Lelijke Tijd” in het Amsterdamse Rijksmuseum, zorgen voor de definitieve rehabilitatie.

Ook nu nog vinden veel kunstliefhebbers de pronk uit de vorige eeuw maar niets. Niet helemaal ten onrechte, want er werd ontzettend veel rommel geproduceerd. Bovendien verwijten historici de vorige eeuw een gebrek aan originaliteit. En ook daarin schuilt waarheid : in plaats van uit te pakken met een nieuwe stijl, plunderden de ontwerpers de kunstgeschiedenis. In een halve eeuw tijd, van 1835 tot 1885, kopieerden ze alle stijlen van vroeger : van gotiek tot en met rococo. Rond 1890 kwam zelfs het empire, dat rond 1800 en vogue was, weer in de mode. Alsof dat niet volstond, werd ook inspiratie geput uit de kunst van het Verre Oosten. Uit die tijd stamt trouwens ook de voorliefde om interieurs aan te kleden met grote Chinese vazen. Of ze mooi waren, was van geen tel, zolang het formaat maar impressionant was.

Het bleef niet bij nabootsen, al die stijlen werden ook nog eens lekker door elkaar gehaspeld. Zo ontstonden potsierlijke pendules met renaissance ornamenten verrijkt met zwierige rocailles, of biljarttafels in gotische stijl. Pure kitsch.

Ook de interieurs van die tijd waren een allegaartje van stijlen. Anno 1850 kreeg zelfs de eetkamer van een bescheiden woonst een chevaleresk uitzicht, met een middeleeuwse open haard, veel eikehouten meubels en muren behangen met wandtapijten of damast. De ontvangstkamer werd in klassicistische stijl aangekleed en het salon van madame koketteerde met het rococo. Logisch dat het uitgepuurde modernisme van onze eeuw aanvankelijk een reaktie was op die poespas.

De tentoonstelling in het Rijksmuseum graaft eigenlijk net niet diep genoeg. Achter die neostijlen gaat immers een boeiende verklaring schuil : die mengelmoes gaf gestalte aan dé modetrend van de nieuwe middenklasse die de fine fleur van het Ancien Régime naäapte. Was dat vroeger ook niet gebeurd ? De nouveaux riches van de renaissance bootsten toch ook de rijke Romeinen na, die zich op hun beurt spiegelden aan de Griekse upper ten.

In de vorige eeuw verwierf het burgervolk rijkdom dank zij de industriële revolutie. Het zocht een eigen verleden en vond dit in de middeleeuwen, een periode waarin de handel eveneens floreerde. Zo schoot de neogotiek wortel. En de kerk duwde mee aan de kar, want ook voor haar waren de middeleeuwen een bloeitijd.

Hoe kwamen de renaissance en de barok dan opnieuw in de mode ? Dat heeft gewoon met commercie te maken. Rond 1840 werd het gros van onze interieuropsmuk, van meubels tot en met glaswerk en behangselpapier, machinaal vervaardigd. Door een sterk doorgedreven industrializering werd de produktie fel opgedreven. Vraag en aanbod groeiden zeer snel. De markt werd veeleisender en was gestaag op zoek naar nieuwigheden. Fabrikanten gunden de ontwerpers nauwelijks tijd om iets fatsoenlijks op papier te zetten. Ze lieten hen de stilistische canons van voorbije kulturen plunderen. Bijgevolg werd er lukraak gegoocheld met ornamenten. Zo kwam die troep op de markt terecht. Veel 19de-eeuwse spullen zijn technisch gezien wel van niveau, maar de verhoudingen en de materiaalkeuze laten te wensen over.

Op de tentoonstelling is er uiteraard heel wat van te zien, zoals bombastische meubeltjes beladen met zoeterig snijwerk en veel overladen zilverwerk. Allemaal pronkstukken gemaakt om rijkdom te etaleren. Maar naar onze normen té overdadig, want in de 20ste eeuw is de smaak sterk vereenvoudigd.

Voor de herontdekking werden de 19de-eeuwse pronkstukken niet alleen vanwege hun stijl geminacht. Er werd ook op de gebruikte materialen en de afwerking neergekeken. En ook dit was niet helemaal onterecht. Want de industrie dokterde nieuwe technieken en materies uit, die een goedkope en snelle produktie toelieten. Papier-maché is daar een goed voorbeeld van. Met deze simpele kartonsoort werden niet alleen juwelendoosjes, maar zelfs meubels gemaakt, die de indruk wekken heel kostbaar te zijn. Precies wat het publiek wou. Alles zag er veel duurder uit dan het in werkelijkheid was. Bovendien werden al die nouveautés om de haverklap op tentoonstellingen geëtaleerd. Het waren geliefkoosde rendez-vous-plaatsen van de beau-monde. Uitgeverijen speelden op die trend in door rijk geïllustreerde albums uit te brengen over meubilair, sieraden en interieurs. In die tijd kwamen ook de eerste interieurmagazines op de markt.

Het effekt hiervan op de hele stijlevolutie is duidelijk : de vrij grote stijleenheid van de 18de eeuw verdween en de nieuwe modetrends konden elkaar niet snel genoeg opvolgen. Rijkelui lieten hun woning om de paar jaar opnieuw stofferen. Zo werden veel van de 19de-eeuwse pronkmeubels en sierstukken naar de zolder verwezen, waar ze eigenlijk beter gespaard bleven dan in het salon zelf. Nu is de tijd rijp om ze opnieuw in huis te halen.

De tentoonstelling “De Lelijke Tijd”, pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895. Tot 31 maart in het Rijksmuseum in Amsterdam. Dagelijks open van 10 tot 17 u.

Boven : kan van zilversmid Grevink, een mengelmoes van 17de-eeuwse ornamenten. Links : gotische motievenhoren niet op een empire-troon.

Hoewel volkomen gotisch van stijl, heeft zo’n kast een fantazie van architekt Cuypers nooit echt bestaan in de middel-eeuwen.

Typisch 19de-eeuwse pronk : naar ons modern gevoel té overladen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content