Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan… Het belegen zinnetje schoot spontaan door mijn hoofd toen ik zondag mijn grootmoeder bezocht. Het was zo’n verwaaide middag waarin weemoed op de loer ligt. Te weinig kwam ik hier, besefte ik, in beslag genomen als ik ben door werk, liefde en ander spul dat het leven van de dertiger opeist.

Mijn grootmoeder is allang geen dertiger meer ; straks wordt ze 81. Haar hart is nog goed, haar emoties intact en haar verstand doorschouwt de wereld als was die van helder kristal. Alleen haar gewrichten deugen niet meer. Artrose maakte van haar lichaam een kooi voor haar geest. Ze verplaatst zich moeizaam en rijgt lange dagen aaneen in haar persoonlijke museumpje, tjokvol porseleinen postuurtjes die al decennialang op hun plaats zijn bevroren. In de meisjeskamer van mijn moeder kijkt een stel poppen verweesd in het niets. Zelfs de potloden en verduurde gummetjes liggen daar nog net zo als mijn moeder ze vijfendertig jaar geleden heeft achtergelaten. Alsof ze toen niet getrouwd is, maar gestorven.

De zeeĆ«n van tijd die ik te weinig heb, daar zwemt mijn grootmoeder in. Telkens weer overweldigt ze mij met een stroom van nieuwtjes en oeroude verhalen. De aan de drank verslaafde buurman die gisteren van zijn bromfiets viel, vloeit naadloos over in de strapatsen van Ridge en Brooke en het verhaal van de SS’er die haar zestig jaar geleden onder bedreiging van zijn LĆ¼ger de trap heeft afgedreven. Het scheelde maar een haartje, toen.

Hoewel ik mijn grootmoeder sinds mijn vroegste herinneringen ken, slaagt ze er soms toch nog in ons gesprek een onverwachte wending te geven. Of all things snijdt ze dan, zoals zondag, bijvoorbeeld de kunst van het kippen slachten aan. “Sommigen hakken de kop eraf,” zegt ze, “maar ik verkies de andere manier : je wringt hun bek open en snijdt met een schaar hun tongriempje door. Lang duurt het niet voor ze doodgebloed zijn.”

Ze vertelt het alsof het geen levende wezens betreft maar gevederde machientjes die buiten gebruik moeten worden gesteld. “Je moet wel diep genoeg snijden”, voegt ze eraan toe, als wijze raad die mij nog vaak te pas kan komen. Gevoelig als ik ben voor dierenleed, smaakt de botercake mij op slag al heel wat minder. Bespeur ik daar, in wat ik zo-even nog voor stukjes appel hield, geen bloedeloze kammen en lellen ?

“Kom, kom, wat is dat nu ?” zegt ze als ze de afkeer van mijn gezicht ziet druipen. “Je hebt je grootvader toch vaak genoeg konijnen zien vloĆ¢n ?”

VloĆ¢n. Het is een van die woorden die voor haar courant zijn maar die mij bijna net zo mysterieus in de oren klinken als de namen van koningen uit de mythes van Tolkien. Jaren geleden dat ik het hoorde, dit oeroude West-Vlaams voor ‘villen’. Ik heb het grootva, een doodbrave man, in een ver verleden inderdaad wel een paar keer zien doen. Het doodsteken zelf bespaarde hij mij gelukkig. Als ik het dier te zien kreeg, bungelde het al aan een roestige spijker in het schuurtje. Koord rond de poten, bloed dat uit de keel nadruppelde. Het lijf overlangs doorgesneden en opengespalkt met een twijg. Het was een van de fascinerender ervaringen in mijn jonge leven : ademloos toekijken terwijl hij de dampende ingewanden een voor een wegsnijdt en benoemt voor ze in de emmer ploffen. Maag. Hart. Longen. Lever. Het raarste vond ik het stuk darm dat eruitzag als een paternoster… Een obscene kralenketting van keutels, begrijp ik achteraf, die geen kans meer zagen het konijnenlijf langs de normale weg te verlaten.

“Maar voelde je dan geen hartzeer toen je die dieren ombracht ?” probeer ik. Grootmoe haalt haar schouders op. “Het was oorlog en we hadden bijna niets te eten. Ik herinner me nog hoe Victor en Julia ons op een dag uitnodigden om konijn te komen eten. We konden onze oren niet geloven. Konijn, in 1943 ! Dat was toen zijn gewicht in goud waard. Terwijl we dat daar smakelijk zaten op te peuzelen, begon Victor opeens te miauwen. We keken elkaar aan en begrepen : hij had een straatkat in de pot gedraaid.”

“Niet slecht hoor, helemaal niet slecht”, antwoordt ze afwezig op mijn vraag hoe kattenvlees dan wel smaakt. “Bijna net zo lekker als konijn. Ze kookten de kop niet mee zodat je het verschil niet kon merken. Maar zelfs kattenvlees werd op den duur geld waard. Het kwam zelfs zĆ³ ver dat de voddenhandelaar me honderd frank bood voor Moorke, onze zwarte kater.”

“Je hebt dĆ t toch niet gedaan ?” vraag ik tegen beter weten in, stilaan het veganisme overwegend.

“Jij bent niet goed zeker ? Honderd frank was veel geld in die tijd. Je moeder was drie. Met vijftig frank erbij konden we een paar laarsjes voor haar kopen.”

Dat was haar achteraf nog zuur opgebroken. Maandenlang zou mijn moeder, trouwhartig als kinderen zijn, aan haar kop blijven zeuren waar Moorke toch was. “Ik heb het haar nooit verklapt”, zegt grootmoeder grimmig, terwijl ze de afstandsbediening grijpt en The Bold and the Beautiful opzet. “Van die laarsjes heeft ze gelukkig nog veel deugd gehad.”

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content