Brussel en Antwerpen wuiven weer een nieuwe lichting uit. Het aanzien van de modescholen stijgt, mede door de groeiende aandacht uit het buitenland, maar de studenten zijn veeleer in de ban van magie en toverballen, zowel die uit plastic als die uit glas.

De modescholen van Antwerpen en Brussel

Het lerarencorps heeft elk jaar weer de gebruikelijke soundbytes klaar, en de catalogusteksten pogen ook telkens een soort duiding, maar wie echt wil weten wat er leeft op de modeschool hoeft zich alleen maar strategisch op te stellen, het liefst voor het examendefilé begint. Het komt erop neer uit te vissen waar zich de backstageruimte bevindt en in die buurt een staanplaats uit te zoeken. Meer dan eens komt de ontwerper (m/v) van deze of gene passage vanachter het podium gesneld om alsnog een glimp op te vangen van zijn of haar, met zweet en tranen bijeengenaaide creaties (die op de catwalk gedurende een aantal minuten tot leven komen). Dan weer troepen wat andere leerlingen samen om de arbeidsvruchten van hun collega’s te becommentariëren, veelal in messcherpe, zij het binnensmonds gemompelde bewoordingen.

Wie geluk heeft, treft in die staanplaatsloge ook artistieke jongelui van andere strekkingen aan, of een tegen elkaar aangedrukte bende ex-studenten, die een reünie voor de goede zaak houden. Een dergelijk verzameld koor, vergeet het familielid met het fototoestel niet, blijkt elk jaar weer de perfecte dwarsdoorsnede van modieus denkend België, de fluisterstem van de modeacademie.

Ik sta daar met mijn blocnote, maar eigenlijk is die overbodig. Ik kijk naar de kleren op het podium en dan naar mijn omstanders en dan weer naar de kleren, en alles klopt.

Het is intussen een traditie geworden de twee belangrijkste modescholen te lande, het Brusselse La Cambre en de Antwerpse Academie, tegen elkaar af te wegen, maar dat is een onbegonnen en zinloos werk, want alleen al quasi-sociologisch zijn er te veel verschillen.

De modemakers van La Cambre en hun reikhalzende achterban die ik vanuit mijn slimme positie in het Koninklijk Circus kan gadeslaan, dragen de bloesjes van hun tantes (de jongens) en groenzwarte lippenstift (de meisjes). Ze zien er een beetje geknakt uit of ze gedragen zich zo, en toch glimmen hun ogen, heel sterk zelfs. Veel Brusselse modetieners en hun oudere broers en zussen meten zich de look aan van een nachtraaf die snakt naar Parijs en tegelijk Havana.

Ik vermoed, neen, ik weet bijna zeker dat er veel Latijnse dansmuziek gedraaid wordt op de studentenkamers rond La Cambre (maar vraag me niet om dat te bewijzen). Tango, maar ook veel Franse chanson, want tijdens het defilé van La Cambre is de begeleidende muziek vaak Franstalig. Dat is begrijpelijk, soms ook terecht, maar die keuze wijst niet meteen op een open wereldbeeld. Misschien wil La Cambre een heroïsche tegenzet doen in de richting van de almaar griezeliger wordende modeglobalisering, maar ik denk niet dat zoiets in het lessenpakket is opgenomen (toch niet in de officiële versie).

Wat La Cambre en haar periferie wel helemaal typeert, is een soort dogmatische humor, een luchtigheid die er alleen is wanneer ze gevisualiseerd wordt. ” Ah, c’est cool!” verzucht een meisje, terwijl we kijken naar een collectie met bondage- en sm-silhouetten, vervaardigd uit verfdooskleurige plastic linten. Twee andere meisjes met kleine zonnestralen rond hun ogen getekend zijn de eersten die beginnen te applaudisseren voor bloesjes met kersenprints, en wat later voor testbeeldbedrukkingen. Er stijgt gejoel op voor een voorbijwandelende jurk volgehangen met uitvergrote bobijnen die over de grond slepen, en grote vichyruiten en motieven van waspoederverpakkingen en kaartspelen blijven populair.

Toch is La Cambre geen speeltuin, ondanks het fluogele nepbont uit de tweedehandswinkel en de vele lolita-achtigen. Brussel neemt haar mode ernstig, maar verkiest toch mode die zichzelf niet al te serieus neemt. Daar valt niets tegen in te brengen, zo vinden ook mijn omstanders. Er worden flyers uitgedeeld voor huisfeestjes en een jongen met een opzettelijk gekrompen collegeblazer rolt alvast een joint, die hij niet aansteekt, maar een uur tussen zijn vingers houdt.

In Antwerpen houden de toeschouwers rond mij niet zo van nonchalance. De show van de academie is hier een belangrijk punt op de sociale agenda. Elke collectie wordt gevolgd als was het een cruciale tennismatch, en zo vanaf een afstand lijken de rijen aanwezigen op squadrons, het programmaboekje op de juiste pagina opengeslagen.

Vanzelfsprekend passeren er veel lange wikkelrokken en Michel Perry-hakken door de ingang van de Handelsbeurs, maar de man die vlak voor mij komt staan, heeft een bij van ijzerdraad op zijn hoofd gezet. Ik wil het eigenlijk niet, maar ik blijf naar die bij staren. Meer om mijn gedachten te ordenen dan uit dierenliefde geef ik het nepinsect zelfs een naam ( Maya Artistica).

Er is nog meer afleiding, want een kettingrokende juffrouw roept tijdens elke passage naar haar kompaan dat “de stoffencombinaties verschrikkelijk zijn”. Maar twee keer gilt ze dat ze akkoord gaat met de “stoffen” die de student naar eigen smaak heeft “gecombineerd”. Zelf stel ik vast dat geen enkele academieleerling ook maar iets aan het toeval overlaat, meer dan waarschijnlijk om dat soort zijlijnkritiek te pareren.

Het gros van de Antwerpse collecties komt zeer zelfverzekerd over, hoewel ik moet bekennen dat een hoop boodschappen die de kleren doorseinen op veilige hoogte over mijn hoofd scheert. Er is veel zoekwerk en gefröbel en glorieuze ambitie, en dat is alleen maar toe te juichen. Er is ook veel wazigheid, zij het niet van het soort dat onkunde moet maskeren.

Samengevat kan men de overheersende sfeer als een retour naar etherische romantiek bestempelen, een gevoel dat ook al op La Cambre begint rond te zweven. In Brussel is het duidelijker geïllustreerd, met bepoederde gezichten, botanische ruches, strikken in het haar en eerstecommuniejurken. In Antwerpen zijn er veel grootmoedersstoffen en tragedie-drapages en bedachte poëzie-effecten, allesbehalve vluchtroutes, want er zijn genoeg hoge hakken en glimstoffen om de moderniteit erin te houden.

Tijdens de pauze aldaar stel ik de tracklisting van een verloren gewaande elpee van Dead Can Dance samen, gewoon door de collectietitels op een rij te zetten. Kant 1: Flowers for Sally, Jardin d’hiver, Escapture, Nicoconi, Frozen Thoughts. Kant 2: Delectatio, Mysteries, The Fascination, Ovaron en Shhhà.

Een opmerkelijk aantal Antwerpse en Brusselse modestudenten is weer kindje op zolder, in de ban van muziekdozen, spiritisme, sluiers, sprookjesboeken, gekwelde gedichten en geheimzinnigheid. Dat maakt de collecties niet erg hapklaar, maar ze stralen wel intelligentie uit, en dat is een aanvaardbare ruil.

Ik hoor een Nederlandse opmerken, weliswaar aan de bar, dat de Belgische stijl aan het verdwijnen is, en om ervan af te zijn zou ik haar gelijk kunnen geven. Maar de magie-manie sluit in feite perfect aan bij het eigenlijke karakter van onze twee modehoofdsteden, die allebei gebogen gaan onder geschiedenis en diffuus licht. Geen wonder dus dat de jongste mode niet eens wil landen. Zweven is gewoonweg leuker.

OPGEMERKT

Delphine Monteau (La Cambre 5). Monteau’s collectie behandelt, of beter gezegd zalft de mannelijke psyche. Haar kleren gaan over winners. Van e-miljonairs over topsporters tot de koningen van Wall Street. Ze gooit de respectieve totems door elkaar, via styling of patroontechnische ingrepen, om tot een ietwat avontuurlijker beeld te komen.

Benoït Bethume (La Cambre 5). Bethume heeft het voor schoollopende tieners, net nu hij zelf zijn opleiding voltooit. Hier en daar zijn er overduidelijk verwijzingen naar het schoolbal en de bijbehorende prom queens, maar nog prominenter is de sfeer van gedeukte glamour, het soort dat te vinden is in de hedendaagse Franse modebladen. Plooirokken en grafische motieven in zwart en wit, het liefst met een laag glans.

Britt Angé (La Cambre 5). Ook dit jaar valt Angé op. Ze houdt van stoere wikkels en sterke vormen die er toch sierlijk en modern uitzien. Ze ging inspiratie zoeken bij de Japanse geisha en onthield vooral het ambigue gevoel dat die haast symbolisch geworden dame oproept.

Chrystel Fischer (La Cambre 3). Fischer loopt uit de rij, maar doet dat aan de goede kant. Ze gebruikt grote, primaire kleurvlakken en geometrische motieven en wikkelt die ingenieus om de lichamen van haar modellen. Minimalistisch en toch luid, met Diana in gedachten (die van voor Christus).

Mickael Marson (La Cambre 3). Subtiele tonen en ingetogen belijningen, maar allesbehalve flauw. Asymmetrie en drapage zijn erg aantrekkelijk voor menig modestudent, maar Marson houdt het geheel doeltreffend onder controle.

Bart Vandebosch (Academie Antwerpen 4). Als een van de weinigen bekent Vandebosch een fashion boy te zijn, en dat is eerlijk, dus goed. Hij kiest Living in a Magazine van Zoot Woman als soundtrack, maar zijn kleren hebben een verrassend klassiek uitgangspunt. Mannelijke krijtstrepen en maatpakken, verknipt en herwerkt tot rigide vormen die nog sensualiteit toelaten.

Serkan Sarier (Academie Antwerpen 4). Sarier verwerkte twaalf levensverhalen tot evenveel silhouetten, in een poging tot een sluitend beeld te komen van de innerlijke wereld van de vrouw. Het lieflijke wint het van het harde, vooral omdat hij ballerina’s als model kiest en snoeperige, overdadige jurken en rokken toont.

Keith Hioco (Academie Antwerpen 4). Hioco citeert Amerikaanse outlaws, Jasper Johns en heavy metal, wat wijst op een onrustige aard en een juiste smaak. Zijn kleren zijn er voor vrijdenkende vrijbuiters, oversized, stoffig en strijdvaardig.

Dzemal Mahmutovic (Academie Antwerpen 4). Naïviteit is op zich een mooie eigenschap en Mahmutovic neemt het wijze besluit er een collectie aan op te dragen. Zijn meisjes hebben harde vlechten en dragen stippen en bollen, houten kraagboorden en dito epauletten bovenop voorzichtige, gevoelige collageontwerpen. Breekbaar en net niet gebroken.

Kanya Miki (Academie Antwerpen 3). Exuberant barok en moedwillig gefragmenteerd, en toch een donderend effect. De Japanse Miki breidt de lichamen van zijn modellen uit met been- en armprotheses, en hun rijkelijke, haast royale kleren volgen die waanzin. Het resulteert in een treffend beeld dat maar een paar seconden grappig is, want de verwondering slaat al gauw om in verwarring. Daarom, maar ook vanwege de technische beheersing, krijgt Kanya Miki de jaarlijkse prijs van Weekend Knack voor de meest eigenzinnige collectie. Hij ontvangt 50.000 fr. (1239,46 euro) en een modeproductie in de komende Mode dit is Belgisch.

Yusuke Okabe (Academie Antwerpen 3). Uit de kauwgomballenboom die Yusuke Okabe op het Oost-Europese platteland aantrof, vallen als vanzelf kleurrijke baboesjka’s. Ze dragen wijduitstaande rokken en jurken en doen zich te goed aan bollen, ruiten, bloemen en strepen.

Sonja Moser (Academie Antwerpen 3). De trui in pauwenveren is vast al in tienvoud besteld, want het bleek het meest besproken item van de Antwerpse show. Niet dat de rest van de collectie erbij in het niet verdwijnt, want ook de chiffonplooisels en de contrasterende blinkende stoffen ogen goed.

Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content