De Olympische Spelen in Peking komen eraan. Dat atleten daar weer boven zichzelf zullen uitstijgen, is niet alleen aan fysieke maar ook aan mentale training te danken. Psychologie in de sport wordt almaar belangrijker. Hoogspringster Tia Hellebaut is daar het levende bewijs van.

Gelukkig is sport mĆ©Ć©r dan het leveren van fysieke inspanningen, anders zou het wel hĆ©Ć©l saai zijn”, meent Johan Faber, een Nederlandse sportauteur die nu aan een boek schrijft met de veelzeggende titel Moraal. “De mysterieuze krachten in de sport maken het net spannend. Hoe leg je bijvoorbeeld het thuisvoordeel in het voetbal uit ? In voetbal en wielrennen is het niet noodzakelijk de beste die wint. Ik denk aan de jongste Ronde van Vlaanderen. Uiteraard is Stijn Devolder een uitstekend renner, maar het was toch vooral zijn ingesteldheid die de doorslag gaf. Demarreren net op het moment dat het peloton weer bij de kopgroep aansloot : daar sprak zoveel lef en zelfvertrouwen uit.”

De psychologische oorlogvoering in de sport wordt steeds meer naar waarde geschat. De mental coaches zijn aan een opmars bezig, al gaf ex-Anderlechttrainer Frank Vercauteren, nu assistent-bondscoach, ooit aan dat sommige voetballers liever niet langs de psycholoog gaan omdat ze iets te verbergen hebben. “Sportpsychologie blijft toch nog een beetje in de taboesfeer zitten”, ondervindt ook Johan Desmadryl, die in het verleden Anderlecht en Cercle Brugge begeleidde. “Dat heeft met kwetsbaarheid te maken. Als je vecht voor je plaats in de ploeg, geef je je zwakheden liever niet bloot. Mijn ervaring is dat de toppers net wĆ©l durven over hun gevoelens te praten. De wil om te weten wat je werkpunten zijn, is een teken van sterkte en intelligentie. Een trainer zou dus moeten kiezen voor mensen die willen sleutelen aan hun tekorten.”

een slechte dag

Tia Hellebaut doet het zonder mental coach. Deels omdat ze van nature al een positieve denker is. “Je moet in alle omstandigheden positief blijven denken. Op een wedstrijd zeg ik altijd tegen mezelf : ‘Het enige wat je moet doen, is ervoor vechten .’ Je kunt altijd een slechte dag hebben. Op moeilijke momenten stel ik me voor de keuze : ofwel ga je er ondanks alles voor, ofwel trek je meteen je spikes uit. Ik kies altijd voor het eerste.”

Een moeilijk moment was het WK in Osaka vorig jaar. “In de aanloop had ik eerst technische problemen, nadien een blessure. Gevolg : op het kampioenschap lukte het niet. Dat was een zware teleurstelling. De eerste minuten kreeg ik een golf van frustratie over me heen, maar snel daarna begon ik toch alweer te relativeren. Vanuit het besef dat ik gedaan had wat ik kon.”

Haar coach, Wim Vandeven, is genoeg onderlegd in de psychologie – hij wordt geregeld gevraagd om voor humanresourcesmanagers, bedrijfsleiders en salesmanagers te spreken – om haar indien nodig mentaal toch nog wat bij te sturen. Vandeven is bovendien haar levensgezel. Dat hij Tia door en door kent, is onmiskenbaar een surplus. “Als er iets mis is, ziet hij dat meteen aan mij. Wij geven vĆ©Ć©l feedback aan elkaar. Het is wĆ©l zo dat we ons, vanaf het moment dat we op de atletiekpiste staan, strikt aan de atleet-trainerrelatie houden. Dan heeft Wim de leiding. We proberen privĆ© en werk echt te scheiden. Hij mag als coach niet te veel medelijden met mij krijgen.”

Het zit in het kopje

“Eenzaam is de spits die niet scoort”, zingt Kommil Foo. Waarom worden sporters soms verlamd door faalangst ? “Omdat ze eerder denken aan het resultaat dan aan de taak die ze van hun coach opgelegd kregen”, meent Johan Desmadryl. “Het gevolg is dat ze te veel stilstaan bij wat er eventueel kan mislopen. Daarom is het als coach belangrijk om je atleten bij het hier en nu te houden. Op stages probeer ik dat met oefeningen uit te lokken. Ik laat ze bijvoorbeeld, uiteraard beveiligd, trapeze springen. Door je te concentreren op de opdracht, denk je er niet aan dat je kunt vallen en geef je de angst geen kans.”

Die concentratie op het spel is volgens Desmadryl het geheim achter het succes van Cercle Brugge, de revelatie van het voorbije voetbalseizoen. Voor auteur Johan Faber was het Nederlandse voetbalteam op het EK 1988 een typevoorbeeld van mentale kracht. “Dat was niet enkel een ploeg die optimaal presteerde, iedereen had ook alles voor elkaar over. Het was een heel jong en daardoor hongerig team, geleid door coach Rinus Michels, een vaderfiguur. Alle stukjes vielen toen mooi op hun plek.”

Zoals een ploeg in the winning mood het gevoel kan hebben dat alles lukt, zo kan een elftal dat in de hoek zit waar de klappen vallen de indruk krijgen dat alles tegenzit. Neem Racing Genk : na een schitterend seizoen geraakte het vorig jaar het vertrouwen volkomen kwijt. Als een handvol spelers niet helemaal in vorm is en bij hen de twijfel toeslaat na enkele slechte resultaten, werkt dat aanstekelijk : iedereen begint negatief te denken, waardoor het team als een pudding in elkaar zakt. Je hoort insiders vaak zeggen dat het ‘in het kopje’ zit. Doorgedreven trainingsmethoden zijn intussen zo ingeburgerd dat topatleten op fysiek gebied dicht bij elkaar staan. Het verschil moet dus wel mentaal gemaakt worden. Om die reden was Justine Henin nummer Ć©Ć©n in het vrouwentennis. En om die-zelfde reden is ze onlangs gestopt : toen de allesverterende drive weg was, had de sport voor haar geen zin meer.

Verslingerd aan stress

Tia Hellebaut haalde drie jaar na elkaar een gouden medaille : in 2006 werd ze Europees kampioene hoogspringen in Gƶteborg, in 2007 Europees kampioene indoor hoogspringen in Birmingham en dit jaar wereldkampioene vijfkamp in Valencia. Naar eigen zeggen was ze geen enkele keer fysiek de sterkste in de competitie. “In Gƶteborg bijvoorbeeld sprongen drie meisjes eerst over 2m01, ik deed dat pas bij mijn tweede poging. Ik stond op dat ogenblik dus op de vierde plaats. Logische conclusie : ik moest over 2m03 of ik had geen medaille. Op mentaal vlak heb ik dan de concurrentie gekraakt door er bij mijn eerste sprong al over te gaan.”

Tia Hellebaut kan wat Eddy Annys, ons grootste hoogspringtalent ooit, in de jaren tachtig nooit vermocht : op grote kampioenschappen het hoofd koel houden. “Ik kick op die grote momenten”, geeft ze toe. “Ik vind het prachtig om het in stresssituaties te kunnen waarmaken. Het is met de gedachte ‘nu ga ik het doen’ dat ik op een kampioenschap verschijn, terwijl anderen dan misschien net aan het twijfelen slaan. Eigenlijk vind ik de kampioenschappen de makkelijkste wedstrijden. Omdat je daar bewust naartoe werkt. Je wĆ©Ć©t dat je er klaar voor bent.”

Wie zich als geen ander kon opladen, was Lance Armstrong. “Hij was zo gefocust dat hij nauwelijks andere interesses kon hebben”, weet Johan Faber. “Toen ik het boek Lance Armstrongs Oorlog las, moest ik vaststellen dat hij als mens ontzettend tegenvalt. Groot is het contrast met zijn opponent Jan Ullrich, die altijd een betere atleet werd genoemd, maar het in de winter niet kon laten om te feesten. Harry Mulisch zei ooit : ‘Een schrijver die onder een tram loopt, heeft een gebrek aan talent.’ Dat gaat ook op voor sporters. Als ze de top niet halen, voelen ze zich vaak miskend. Onzin. De juiste club kiezen, voor jezelf opkomen, je goed omringen, je inzetten, vermijden dat je op een dood spoor verzeilt : dat is deel van de prestatie.”

Coke en zelfdiscipline

Een topsporter hoort niet om drie uur ’s nachts met een sportwagen over de baan te scheuren, na een avondje stappen (de verongelukte voetbalheld FranƧois Sterchele). Of coke te snuiven (Tom Boonen). Tegenwoordig zijn sporters nog adolescent wanneer ze veel geld en aandacht krijgen en op mondaine party’s worden uitgenodigd (nee, het is geen toeval dat zoveel voetballers een ex-miss als vriendin hebben). Jef Brouwers, een psycholoog die in de sportwereld op handen wordt gedragen (Gert Steegmans en Frank Vandenbroucke zijn klant) trekt als conclusie : “Geef die jongeren een training in levensstijl.”

Voetbalcoach Frank Vercauteren durft weleens te klagen over het gebrek aan zelfdiscipline bij de huidige generatie. We creĆ«ren verwende nesten, stelt Jef Brouwers onomwonden. “Kijk naar de dramatische situatie van het Belgische voetbal. Ons nationaal elftal bestaat uit eenogen die zich koning wanen in het land der blinden. De nonchalance waarmee ze op het veld staan, is stuitend. In BelgiĆ« word je meteen tot vedette gebombardeerd als je er iets bovenuit steekt.”

Een chauffeur die geregeld voor Jef Brouwers werkt, heeft een kleinzoon van zeven jaar, die bij een grote voetbalclub is aangesloten. “Zijn verhalen zijn angstwekkend”, zegt de psycholoog. “Als dat gastje van een match of een training thuiskomt, zegt hij telkens dat hij het niet plezierig vond. Wie niet voldoet, ligt meteen uit de ploeg : zo ongenadig zijn die jeugdploegen. Laat verdorie die jongens zich amuseren op het veld, ook dan zal het talent bovendrijven. Sinds kort mogen de ouders de trainingen niet meer bijwonen. Een bewijs dat jeugdtrainers het belang van de levensopvoeding onderschatten. Met hun tunnelvisie hebben ze duidelijk geen kaas gegeten van kinderpsychologie.”

Jammer, meent ook Brouwers’ collega Johan Desmadryl. Sport kan kinderen immers leren om sterker in het leven te staan. “Kinderen kweken in de sport sociale vaardigheden. Ze leren communiceren en omgaan met emoties. Voorwaarde is wel dat de volwassenen die langs de lijn staan, trainers en ouders, hen goed begeleiden. Zij moeten duiding geven bij wat ze op het veld zien. Als ze te veel de nadruk op het presteren leggen, kunnen de jongeren er na een tijd de brui aan geven of, erger nog, er een negatief zelfbeeld aan overhouden. Maar als je mĆ©Ć©denkt met het kind, heeft het een stap voor op leeftijdsgenoten die niet sporten.”

Tekst Peter Van Dyck I Foto Annick Geenen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content