De Amerikaanse designer Vladimir Kagan, 74, heeft nog fauteuils voor Marilyn Monroe ontworpen. Hij blijft hard aan het werk.

In een ver verleden, pakweg een handvol decennia terug in de tijd, had Vladimir Kagan behoorlijk wat succes. Een echte, fonkelende ster, zoals bijvoorbeeld Charles Eames of George Nelson, is hij nooit geweest, misschien omdat hij zijn meubilair niet op industriële schaal liet produceren. “Ik heb altijd erkenning gekregen,” zegt hij, “maar commercieel was ik nooit bijzonder succesvol. Ik was een designer voor designers, voor architecten.”

Hij bouwde interieurs voor een huis van de toekomst in Disneyland, en meubilair voor Marilyn Monroe. Hij heeft meegewerkt aan de Wereldtentoonstelling van 1964, in opdracht van General Electric. In 2001 werkt Kagan de onversaagde aan een boetiekhotel voor André Balasz, de eigenaar van Chateau Marmont en The Standard in Los Angeles. Hij beheert daarnaast zijn eigen erfgoed: tientallen meubelontwerpen, die sinds een paar jaren voor het eerst op ruime schaal worden verdeeld. Soms met kleine aanpassingen. Een stoel heeft bijvoorbeeld vier poten in plaats van drie.

“Zodra ik besliste om commerciëler te worden om mijn meubilair in grotere oplage te produceren, kon ik het me niet langer veroorloven meubels te maken die misschien zouden wankelen.” Hij is, tussen haakjes, bijzonder tevreden over de reproducties van zijn meubilair. “Het ziet er goed uit. Dat komt doordat ik de oorspronkelijke modellen altijd heb bewaard.”

Kagan emigreerde als kleine jongen van de Duitse stad Worms-am-Rhein naar New York. Daar begon zijn vader, een van Rusland afkomstige meubelmaker, een eigen atelier. “Zelf wou ik eigenlijk beeldhouwer worden, kunstenaar. Kijken naar de natuur, dat was mijn eerste liefde. Ik was onder de indruk van Giacometti en Brancusi die beiden natuurlijke vormen gebruikten. Mijn vader vond dat ik maar beter iets praktisch kon leren, dat ik niet gewoon een schilder mocht worden. Uiteindelijk heb ik een manier gevonden om vakmanschap te combineren met kunst, om voorwerpen te creëren die artistiek zijn, maar ook functioneel en praktisch. Ik heb architectuur gestudeerd: ik vond dat architectuur me een goede achtergrond zou geven om producten te ontwerpen. Maar ik ben met mijn opleiding gestopt om te gaan werken in het atelier van mijn vader. Mijn eerste meubel was een stoel. Ik vind het nog steeds een van mijn beste stukken. Ongelooflijk, hoe dat ontwerp overeind is gebleven.” Hij zwijgt even, wijst dan naar een rij fauteuils in de tentoonstellingszaal van zijn Europese fabrikant: “De stukken die je hier ziet staan, dateren van verschillende periodes; sommige zijn van de jaren vijftig, andere van de jaren negentig. Maar ze hebben één gemene deler: mijn liefde voor natuurlijke vormen, bomen, dieren. Mijn ontwerpen groeien uit de grond. Als mijn inspiratiebron geen boom is, dan een dier op vier poten.”

Hij wijst naar een foto in de map die op zijn knieën ligt. “Dit”, zegt hij, “is waar ik vandaan kom. Dit zijn enkele van mijn vroegste ontwerpen, uit 1949. Ik keek naar de natuur: hoe een boomstam kan kronkelen. Mijn belangrijkste klanten toen waren belangrijke kunstverzamelaars die hun muren wilden vrijhouden om er schilderijen aan op te hangen. Voor hen bedacht ik vormen die je in het midden van een kamer kon plaatsen, in plaats van tegen de muur. Vanuit zo’n landschap had je zicht op alle muren en hoeken van de kamer. Je kon naar de schilderijen aan de muur kijken, of naar de open haard. Die vormen werkten. En ze werken nog steeds.”

Zijn succesrecept: een zachtere vorm van het hardleerse functionalisme à la Bauhaus. “De Italianen waren erg barok: ze deden aan decoratie om de decoratie. Ik gebruikte decoratie als een functioneel element. Ik was erg beïnvloed door de filosofie van Bauhaus, die zegt dat vorm de functie volgt. Maar ik heb die filosofie wel anders uitgedrukt. Ik vond altijd: als een meubel niet comfortabel is, dan is het ook niet functioneel. Mijn vormen waren erg origineel, maar ze waren ook zeer comfortabel. Gemaakt om het lichaam te vatten, lang voor iemand anders eraan dacht. Voor die periode was mijn aanpak erg avant-gardistisch. Ik maakte mijn vormen almaar eleganter en eenvoudiger. Ik elimineerde overbodige details, want less is more. Tot ik een punt bereikte waar er niets meer verminderd kon worden. Ik kon niet verder. Ik wou geen barokmeubilair maken. Als je de kunstgeschiedenis bestudeert, dan merk je dat het begin van een periode altijd elegant en sober is. Dan ontwikkelt de stijl zich verder en verder, ze wordt barokker, tot de zelfvernietiging erop volgt. Ik zocht dus een andere uitweg. Ik ben met staal beginnen te werken. Het resultaat was eleganter, fijner, gracieuzer. Ik begon nieuwe richtingen te verkennen, en kwam zo, in de jaren zestig en zeventig, opnieuw terecht bij de architectuur als bron van inspiratie. Ik bleef trouw aan mijn idee, dat je meubilair beter in het midden van een kamer plaatst dan dat je het tegen de muren duwt. Toen heb ik mijn landschappen bedacht, losse elementen waarmee je verschillende configuraties kunt vormen. Je kunt alles veranderen, je kunt doen wat je wil. In mijn eigen appartement plaats ik alles graag diagonaal, want zodra je een meubel uit zijn hoek van 45 graden weghaalt, wordt een interieur veel geanimeerder.”

Zijn Omnibus-sofa uit die periode, 1969 meer bepaald, werd enkele jaren geleden door Tom Ford in alle boetieks van Gucci geplaatst, wereldwijd bijna vierhonderd zaken. “Tom Ford en William Schofield, de architect, zijn me komen opzoeken met de vraag of ze mijn meubilair mochten gebruiken voor hun winkels. Ford is een aangename, vriendelijke jongeman. Ik bedoel: hij is helemaal niet pompeus en is enorm getalenteerd. Hij weet wat hij wil, en hij heeft niet alleen zin voor stijl, maar ook voor business. Hij heeft meubilair van mij gekocht voor een van zijn huizen in Californië en voor een andere woning in Arizona. Hij heeft overal huizen, ik weet niet hoe hij het allemaal bijhoudt.”

“Vroeger heb ik nooit echt aan massaproductie gedaan. In het midden van de jaren tachtig ben ik beginnen te ontwerpen voor een aantal middelgrote Amerikaanse fabrikanten. Massaproductie, maar met klasse. In het begin van mijn carrière maakte ik alles op maat, in erg kleine oplages. Als ik zes stuks maakte van een ontwerp, dan was het al veel. Ik had Marilyn Monroe als klant, Robert Mapplethorpe, Andy Warhol, Frank Sinatra. Ik heb hen nooit ontmoet. Ze kochten mijn meubels, maar ik heb persoonlijk nooit met hen te maken gehad. Behalve Marilyn Monroe, maar dat was eerder toevallig. Ze kwam de winkel binnen, ik wist niet eens wie er voor me stond. En toen ze even later weer weg was, zei mijn secretaresse: ‘Weet je wie dat was?’ en ik zei: ‘Neen’. Ze was met die schrijver van haar, hoe heet hij ook weer, Arthur Miller.”

Zijn meubilair was te zien in enkele films, maar hij maakte nooit stukken in opdracht van een Hollywood-studio. ” Robert Redford bestelde een complete set voor zijn film Quiz Show. Heel mooie stukken. Hij heeft me naar de filmset gevlogen, ik heb hem ontmoet, we hebben de meubels geleverd. Toen gingen we naar de film kijken, en na afloop vroeg ik aan Erica, mijn vrouw: ‘Heb jij mijn meubels gezien?’ ‘Neen’, zei ze. ‘Ik ook niet.’ De hele scene was eruit geknipt.”

“Toen ik collecties begon te ontwerpen voor de commerciële bedrijven heb ik mijn eigen zaak opgegeven. In 1987 heb ik mijn atelier verkocht en ik ben gestopt met het maken van couturemeubilair. Pas tien jaar later ben ik opnieuw met maatwerk begonnen omdat iedereen op zoek was naar de meubels die ik vroeger had gemaakt. En dus heb ik opnieuw een eigen bedrijf uit de grond gestampt. In het midden van de jaren negentig was er plotseling enorm veel interesse voor meubilair uit de jaren vijftig, en verschillende fabrikanten brachten hun modellen uit die periode opnieuw in productie. Ik ontmoette de eigenaar van Club House, een Italiaanse fabrikant. Hij zei dat hij mijn ontwerpen graag wilde uitvoeren voor de Europese markt. Hij zei: ‘Kan ik me daarover ontfermen?’ En ik zei: ‘Laten we elkaar ontmoeten’.”

“Anderhalf jaar later stonden we met de collectie in Milaan. Het kon zo snel gaan omdat ik de prototypes nog had. Met Club House werken we op een licentiebasis. Ik werk voor een ander bedrijf in Europa, Fasem. Zij hebben de Fettucine-stoel in productie. Dat was in de eerste versie een houten stoel, die ik in 1985 voor Promosedia heb ontworpen, een promotieantenne van de Italiaanse meubelindustrie. Ik kende niets van de Italiaanse productiemethodes. Ik heb een stoel gemaakt die ik interessant vond, van gebogen hout, en zij hebben het prototype uitgevoerd. Ze hebben ook een Italiaanse fabrikant gevonden die de stoel zou produceren. Maar die man ging failliet en hij ging aan de haal met het prototype en alle mallen, en er is nooit iets van gekomen. Daarop volgde vijftien jaar stilte. Ik had alleen enkele schetsjes bewaard. Toen ik de mensen van Fasem ontmoette, zeiden ze: ‘We zouden graag die stoel heruitbrengen, maar in metaal.’ Eigenlijk is de nieuwe versie interessanter, want lichter, eleganter. Mijn vrouw zou er graag een houten versie van zien. En het zou leuk zijn mocht ik er een fabrikant voor vinden.”

Hij wijst naar een foto. “Hier ben ik met het houten prototype. Ziet u hoeveel jonger ik was?” Een bedenking: “De meubelindustrie is veel interessanter geworden. Vijftig jaar geleden was de hele sector verschrikkelijk vervelend. Modern meubilair is nooit echt doorgebroken in Amerika. Als je op een beurs komt als die van Milaan, dan adem je modernisme, en dat is echt fantastisch. Europa heeft een veel sterkere smaak voor modern meubilair. ‘Hedendaags’ in Amerika betekent niet ‘modern’, het betekent precies het tegenovergestelde.”

Kagan bladert enthousiast verder door zijn cahiers. “Hier hebben we een volledige collectie stalen meubilair uit de jaren vijftig. Erg mooi, maar we kunnen het niet produceren omdat ik er nog geen fabrikant voor heb gevonden.”

Zijn vingers draaien de pagina’s om. “En dit is wat ik doe als ik een complex meubel ontwerp: ik maak kleine schaalmodellen in klei, een vorm van beeldhouwen. Die modellen kan ik dan bestuderen en aan de fabrikanten geven.” Hij wijst naar een stoel uit 1998, de Dot.com, nu reeds geschiedenis. “Als Amerikaanse fabrikanten te weinig exemplaren van een meubel verkopen, halen ze het onmiddellijk uit productie. De Dot.com was een loungestoel voor jonge mensen. Het was een leuk ontwerp, en er is veel over geschreven, maar er zijn misschien twintig exemplaren van verkocht.” Een andere stoel, van meer dan vijftig jaar oud dit keer: “Dit was een van mijn eerste stoelen, helemaal geïnspireerd door plattelandsmeubilair. Ik denk dat dit model van 1946 dateert.” Dan een tafel, een soort hommage aan de beroemde salontafel van de Amerikaans-Japanse beeldhouwer en designer Isamo Noguchi. “Ik had de tafel van Noguchi gezien en ik wou op mijn eigen manier een tafel ontwerpen die een eerbetoon was aan Noguchi.” Opnieuw een stoel: “Dit is de stoel die Armani heeft gekozen voor zijn Nobu-restaurant, hier in Milaan.”

Hij werkt momenteel aan de nieuwe vestiging van het trendy Standard Hotel in downtown Los Angeles (de eerste vestiging, een groot succes, is gevestigd in een voormalig bejaardentehuis langs Sunset Boulevard, vlakbij Chateau Marmont en het Mondrian Hotel). “Dit zijn de eerste schetsen. Ik gebruik de Omnibus voor de lobby. Die is drie verdiepingen hoog, zodat we kunnen werken met immense vista’s als je naar beneden kijkt. Het hotel komt in een oud kantoorgebouw. Ik ga ook de discotheek inrichten, voor nachtelijk entertainment, op verschillende niveaus. Het wordt echt opwindend. Ze hebben me gevraagd me bezig te houden met de openbare ruimtes, maar ik hoop dat ze me ook andere aspecten laten doen, de kamers bijvoorbeeld. Het is mijn eerste hotelproject. Ik hoop dat ik voor de mensen van The Standard kan worden wat Starck is voor de mensen van The Mondrian. Ik zou zeker graag meer van die grote designprojecten krijgen. Als iemand me een boot zou laten ontwerpen, dat zou ik heerlijk vinden.”

“Dit is wat ik nu doe. En nu verschilt niet eens zo veel van vijftig jaar geleden. Al is vandaag natuurlijk wel anders dan gisteren. Ik vind het erg opwindend om deel te zijn van een evoluerende designfilosofie. Ik heb altijd alleen gewerkt, nooit met andere mensen samen. Ik ging mijn eigen weg. Ik zeg altijd dat ik stroomopwaarts zwom. Modernisme is in Amerika nooit sterk geweest. Om te doen wat ik wou doen, moest ik op mijn eentje aan de slag. Ik werk harder dan ooit. En als ik niet werk, dan ga ik skiën, of zeilen. Ik ben net terug van een weekje in Sankt Moritz. Ik werk hard, en ik speel hard.”

Hij overhandigt me zijn naamkaartje. “Je kan me makkelijk vinden. Ik ben wel niet altijd waar je me verwacht. Vorig jaar heb ik honderd dagen gereisd. Sindsdien heb ik alle mogelijke telefoonnummers op mijn kaartje laten drukken.”

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content