Op de wereldranglijst van de schakers neemt de negentienjarige Judit Polgar de 22ste plaats in. Een gesprek over haar vader die meent dat je ieder kind zo kan opvoeden dat het een genie wordt. En over de schakers die maar niet kunnen wennen aan een vrouw in de wereldtop. “Er zijn niet veel mannen die tegen hun verlies kunnen. “

DIRK JAN TEN GEUZENDAM

Zelden zal een schaakvedette zoveel tumult hebben veroorzaakt als Judit Polgar bij haar Amsterdamse debuut in 1989. Drommen belangstellenden, van wie velen nog nooit een schaaktoernooi hadden bezocht, verdrongen zich dagelijks in de speelzaal om een glimp op te vangen van het dertienjarige meisje met de kastanjebruine paardestaart. Er werd gesproken van Polgaritis en Polgarmania. Niet in de laatste plaats door de rijkgeschakeerde stoet journalisten die zich meldde om het wonderkind in woord en beeld vast te leggen. Ook nu nog, zes jaar na dato, weet ze zonder enige aarzeling de namen te noemen van de grootmeesters die ze met haar frisse aanvalspel in grote verlegenheid bracht.

“Het was een unieke ervaring. Iedere dag was het afgeladen vol en iedereen leefde mee en moedigde me aan. Iedereen was ook oprecht entoesiast toen ik de een na de ander versloeg. Die enorme belangstelling inspireerde me. Als de mensen willen dat je wint, krijg je het gevoel dat je moĆ©t winnen. “

Inmiddels zit Judit Polgar als enige vrouw in het afgebakende groepje topspelers dat kan rekenen op uitnodigingen voor de sterkste en lukratiefste toernooien. Uiterlijk is ze verrassend weinig veranderd. Ook haar spontane en onopgesmukte gedrag is gebleven, zij het met de onvermijdelijke aanpassingen van het ouder worden. Tijdens de partij kijkt ze haar tegenstanders niet meer vragend ongeduldig aan als ze naar haar mening te lang wachten met hun antwoord. Wel vindt ze het nog steeds prettig om, als er langer nagedacht moet worden, haar schoenen uit te schoppen en beide benen onder haar lichaam te vouwen. Ook gebleven is, ze herhaalt het een paar keer, haar afkeer van interviews. Een huiver waar, wanneer ze eenmaal toegestemd heeft, weinig van te merken is.

We praten in het atrium van het Praagse Hilton, dat door de zomerhitte is veranderd in een gigantische broeikas. In het auditorium van het hotel wordt het Polka-tornooi gespeeld, een jaarlijks treffen tussen een damesteam en een veteranenteam, dat georganizeerd wordt door de Association Max Euwe.

Was die eervolle derde plaats destijds in Amsterdam ook een bevestiging dat het opvoedingsexperiment waar uw vader zijn drie dochters aan had onderworpen juist was ? Een bewijs dat, zoals hij het uitdrukt, ieder kind tot genie kan worden opgevoed, als het maar gericht en rechtlijnig gebeurt ?

Judit Polgar : O nee, ik heb nooit echt stilgestaan bij wat er over tien jaar zou gebeuren, bij al die dingen die mijn vader gepland had. Ik begon toen ik vijf was en daarna ging alles vanzelf. Ik studeerde en ik speelde het ene toernooi na het andere. Natuurlijk, toen hij ervoor gekozen had dat wij schaaksters zouden worden, maakte hij een planning op lange termijn. Een periode van een jaar of vijftien. Maar nadat hij dat besluit genomen had, verliep alles normaal.

Welke overwinningen verheugden uw vader het meest ? Welke suksessen toonden aan dat de koers die hij had uitgezet de juiste was ?

Polgar : Echt trots was hij toen ik het Hongaarse kampioenschap won in 1992. Dat was een van de dromen die hij altijd had gehad, dat ik de beste zou zijn in Hongarije. Hij was ook erg blij toen we met het Hongaarse damesteam goud wonnen op de olympiade, ook al had hij steeds gevonden dat we niet aan dameskompetities moesten meedoen.

Was uw Hongaarse titel voor hem ook een persoonlijke triomf na alle weerstanden die hij met zijn opvoedingsexperiment moest overwinnen ?

Polgar : Ons geluk is dat we nu niets meer met de Hongaarse schaakfederatie te maken hebben. Als we nog steeds papieren nodig hadden om naar een toernooi te gaan, zou het nog steeds lastig zijn. Er zijn genoeg mensen die ons niet mogen. Omdat we te goed zijn (lacht). Of omdat ze jaloers zijn omdat wij steeds op reis gaan en beroemd zijn. Er is altijd wel een reden. Of omdat mijn vader altijd maar aan het vechten was voor zijn rechten.

Er was altijd gedonder. Eerst eindeloze diskussies met de overheid omdat mijn vader niet wilde dat we naar school gingen. Waarvoor ze hem dan weer wilden oppakken. Daarna met de schaakbond, omdat mijn vader wilde dat wij in mannenkompetities zouden spelen en zij wilden dat we in damestoernooien zouden spelen. Het was echt een beroerde tijd. Elke dag verscheen er wel een artikel dat tegen ons gericht was en ons in een kwaad daglicht stelde. En dan ging mijn vader weer tekeer over die achterlijke journalist en wat er nu weer geschreven was.

Voelde u in die tijd van eindeloze diskussies en ruzies nooit de behoefte uw vader te smeken met het experiment op te houden ?

Polgar : Ik denk dat het het zwaarste was voor mijn vader en voor mijn zuster Susan, omdat zij de oudste was. Ik heb er eigenlijk niet zoveel last van gehad. Toen ik tien of elf was, kon ik al zonder problemen naar westerse landen reizen. Ik denk dat er veel momenten geweest zijn waarop of mijn vader of mijn moeder er de brui aan wilde geven. Maar als mijn vader zei dat hij ermee wilde ophouden, hield mijn moeder de moed erin, en andersom ging het ook zo. Natuurlijk, als je voortdurend moet vechten en redetwisten, en dan werkelijk met iedereen, en als iedereen denkt dat je gek bent, dan komt er eens een moment, zelfs als je erg sterk bent… Er is een grens voor iedereen. Het waren erg moeilijke tijden voor mijn vader en voor Susan. En voor mij ook een beetje.

Het moet een mijlpaal voor uw vader zijn geweest toen hij op grond van de suksessen van zijn dochters zijn boek publiceerde waarin hij beschrijft hoe iedere ouder van zijn kind een genie kan maken. Heeft u het gelezen om te kijken of zijn teorie overeenstemt met de praktijk ?

Polgar : (zucht) Natuurlijk heeft hij het ons gegeven. Ik ben erin begonnen, maar ik kan niet zeggen dat ik het gelezen heb. Kijk, we hebben zijn ideeĆ«n zo vaak vertaald tijdens interviews met journalisten, en we hebben zijn verhaal zo vaak gehoord, dat ik denk dat ik wel weet wat erin staat. Wel geloof ik dat je, als je iets tien jaar later bekijkt, het nooit objektief kunt beoordelen. Dat gevoel heb ik. Je kunt niet precies beschrijven hoe iets tien jaar geleden was. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe vriendelijker je de dingen gaat zien. Natuurlijk probeerde hij objektief te zijn. Maar het was zo’n beroerde tijd. Als je die voor de geest probeert te halen, dan moet je wel zeggen : zo beroerd kan het niet geweest zijn. Je geheugen verandert in de loop der tijd.

Werden jullie ook bestookt met anonieme telefoontjes ?

Polgar : O ja, zeker. Telefoontjes, brieven. Dat gebeurde nog zo’n twee, drie jaar geleden. Anonieme brieven vol smerige taal. Meestal waren ze aan mijn vader gericht. Soms aan mij. Behoorlijk schokkend. Het is niet zo leuk als je een brief krijgt waarin staat dat je maar beter kunt maken dat je het land verlaat omdat je joods bent. Het had ook wel iets met het schaken te maken, maar het was voornamelijk omdat we joods waren.

Welke rol speelt het joods-zijn in uw familie. Zijn jullie gelovig ?

Polgar : Nee, helemaal niet. We voelen ons joods, maar we zijn niet gelovig. Maar dat maakt voor mensen die iets tegen joden hebben niet zoveel uit. We hangen niet sterk aan tradities, maar we hebben joodse vrienden en van tijd tot tijd gaan we naar de synagoge.

Zsuzsa, die jullie tegenwoordig Susan noemen, is onlangs met een joodse man getrouwd. Niet toevallig, als ik het goed heb. Uw vader schijnt, wat de echtgenoten van zijn dochters betreft, een sterke voorkeur te hebben voor joodse kandidaten.

Polgar : Jazeker, dat is zo (lacht). De eigenlijke reden waarom hij wil dat onze echtgenoten joods zijn, is dat hijzelf zoveel last heeft gehad van antisemitisme. Hij is zo vaak beledigd omdat hij joods is. Hij ziet het puur praktisch. Hij gelooft dat je zo in ieder geval Ć©Ć©n faktor uitschakelt waar je man je op kan aanvallen als je ruzie hebt. Maar goed, het is alleen een voorkeur. Wat kan hij doen als ik verliefd word op iemand anders ?

Het is geen geheim meer dat Bobby Fischer, die alweer een hele tijd in Boedapest woont, regelmatig bij jullie over de vloer kwam. Onder andere om te praten over een mogelijke match tegen u. Fischer is een uitgesproken antisemiet. Leverde dat geen problemen op ?

Polgar : Natuurlijk is hij een antisemiet, hij verbergt het niet eens. Altijd maar klagen over die joden, maar als hij dan iemand tegenkomt die hij wel mag, vergeet hij het weer. Natuurlijk hebben we wel diskussies met hem gevoerd, ook al wisten we hoe hij was, maar hij is een hopeloos geval. Maar bij hem blijft het alleen bij praten. Ook niet best, maar er zijn andere mensen die ook nog de daad bij het woord willen voegen en dat verontrust me meer.

Uw vader wordt er vaak van beschuldigd dat hij een geldwolf is. Er lijkt mij niets mis met zijn wens om, na alle offers en investeringen, munt te slaan uit jullie suksessen. Maar de beoogde match tegen Fischer had er, zeker in het licht van diens antisemitisme, de schijn van dat het een pure geldkwestie was.

Polgar : (fel) Absoluut niet. Natuurlijk werd er steeds gesproken over de kwestie om hoeveel miljoen dollar we zouden spelen. Maar voor iemand die niet echt rijk is, maakt het niet zoveel uit of het nu om Ć©Ć©n, of drie, of vijf miljoen gaat. Het zou gewoon interessant zijn geweest om die match te spelen. Eerlijk gezegd beangstigden die verhalen over miljoenen dollars me. Het gaf me een onaangenaam gevoel. Ik werd bang voor primitieve dingen als kidnappingen. Ik realizeerde me de andere kant van veel geld hebben en de noodzaak je daaraan aan te pasen. Dat was griezelig. Maar goed, die match is er niet gekomen en zal er ook nooit komen. Zoals ik geloof dat hij sowieso geen match meer zal spelen. Met niemand.

Geeft het een kick als je voelt dat je aanval de tegenstander op de knieƫn krijgt ?

Polgar : Natuurlijk is dat een prettig gevoel. Kijk maar naar Kasparov als hij aan het aanvallen is en zijn tegenstander verplettert. Dan is hij zo trots. Ik weet zeker dat andere spelers net zo trots zijn, maar ze laten het alleen niet zo goed zien als hij. Tijdens de partij kan ik tevreden zijn over de stelling die ik heb, maar eerder nog zal ik na afloop blij zijn als ik iets biezonders heb laten zien. Dan denk ik : zo moet ik spelen ! Ik ben trots op mezelf ! Dat gebeurt tegenwoordig niet meer zo vaak. Soms bekijk ik partijen van vijf jaar geleden en denk : zo zou ik moeten spelen.

Op het grootmeestertoernooi, dat u vorig jaar won in Madrid, kreeg maar een paar van uw tegenstanders een woord van lof over de lippen. Pips en bleek vluchtte een handvol wereldtoppers de coulissen in nadat ze van de enige vrouw in het gezelschap hadden verloren. Raakt u dat ?

Polgar : Ik ben eraan gewend geraakt dat ze me beledigen. Meestal doen ze dat niet omdat ik een meisje ben, maar omdat ik schaak. Ze hebben iets tegen mij, tegen mijn schaken. In Madrid zeiden ze dat het niet persoonlijk bedoeld was. Maar dan hadden ze toch ook moeten wegvluchten als ze van iemand anders verloren hadden ? Ik heb maar gekonkludeerd dat er niet veel mannen zijn die tegen hun verlies kunnen. Of zelfs tegen een remise (lachje).

Is het dragelijker als je bedenkt dat, hoewel schaken zo’n essentieel onderdeel van uw leven is, de schaakwereld tegelijkertijd helemaal niet uw wereld is ? Ik heb vaak het idee dat u alleen op bezoek bent.

Polgar : Ja, eigenlijk is het gek dat ik, hoewel ik altijd in de schaakwereld heb geleefd, uiteindelijk niet zo van schakers houd. Ik heb een andere kijk op de wereld. Misschien ook wel omdat ik een vrouw ben en zij mannen zijn.

Wat stoort u ? Afgezien van het feit dat ze niet weten hoe ze met u moeten praten ?

Polgar : Vaak wekken ze niet de indruk dat ze me proberen te begrijpen. Ze willen alleen maar met me praten om te zien of ze een of andere roddel te weten kunnen komen. Dat ergert me, want daar heb ik een enorme hekel aan. Of ze weigeren, als ik eens iets zeg, om het serieus te nemen en geven er liever een dubbelzinnige draai aan. Dat is onprettig. En omdat ik het enig meisje in de top ben, is het gemakkelijk om mij te pesten of de draak met mij te steken.

Het wordt er niet eenvoudiger op als je negentien bent, er goed uitziet en nog geen vriendje hebt.

Polgar : (lacht verlegen) Het is altijd lastig. Ten eerste, als ik met een jongen uitga, gelooft meteen iedereen dat we iets hebben. En bovendien houd ik niet van uitgaan en drink ik niet. En als ik mee uit eten ga, krijg ik vaak het gevoel dat ik te veel ben. Dat ze liever hadden dat ik er niet was, zodat ze het konden hebben over waar ze over praten als ik er niet ben.

Hoe ziet het schema van uw vader er voor de komende jaren uit ?

Polgar : O, dat weet ik niet. Maar ik weet zeker dat zijn schema totaal verschillend is van dat van mij (lacht uitbundig).

Houdt zijn schema ook rekening met biologische faktoren ? Er wordt vaak gezegd dat meisjes zich in een sport als schaken na hun achttiende puur om biologische redenen minder snel ontwikkelen dan jongens.

Polgar : Ik weet het niet. Ik denk dat hij geen onderscheid ziet. Of je nu een jongen bent of een meisje, in potentie heb je dezelfde mogelijkheden. Het hangt allemaal van jezelf af en van de manier waarop je traint.

Wat is uw eigen mening hierover ?

Polgar : Ik denk ook dat in principe jongens en meisjes dezelfde mogelijkheden hebben. Natuurlijk, in sommige dingen zijn meisjes waarschijnlijk beter, in andere jongens. Wat niet wil zeggen dat ze meer of minder zijn. Maar als je wereldkampioen wilt worden, dan heb je geluk nodig en een heleboel mensen achter je. En je moet je voor honderd procent op dat doel koncentreren. Ik vind het altijd moeilijk om alles te plannen wat je doet, maar als je wereldkampioen wilt worden, moet je iedere minuut van je leven plannen. Ik weet het niet, ik geloof niet dat dat mijn manier van leven is, alles plannen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content