JU, JU, SOFIA, JU!

Nathalie Le Blanc

Nathalie Le Blanc staat stil bij de frappante feiten die ze al lezend opmerkte.

Oscar. Dat was de naam van mijn eerste auto, een hoekige Corsa in het azuurblauw van Italiaanse voetbaltruitjes. Mijn omgeving vond het wat bizar, want ik ben normaal niet het soort mens dat voorwerpen een naam geeft, maar ik blijk niet uitzonderlijk. Honderdduizenden Britten waren me voor en doopten hun auto Betsy, Prudence of Freddy. Dat las ik in Driving Passion: The Psychology of the Car, een boek uit 1986 waarin twee Oxfordse psychologen, Peter Marsch en Peter Collet, proberen om onze complexe relatie met onze auto’s uit te leggen.

Het idee dat een auto vooral een vorm van transport is, is volgens deze Britten flauwekul. Net zoals vele van onze bezittingen, is onze auto een deel van onze identiteit.

Familiemens of patser, bang aangelegd of excentriek, rijk of geitenwollensok: wat er in de garage staat, is daar een reflectie van. Tot en met de gepersonaliseerde nummerplaten toe. Je auto is ook een soort rondrijdende woonkamer, een veilig plekje van jezelf waarmee je je de gevaarlijke wereld in waagt. Privacy is een van de redenen waarom we liever stilstaan op de E40, dan vooruitgaan op de trein. ‘Mijn auto, mijn vrijheid’ speelt uiteraard een rol. In theorie kon je vanmorgen, in plaats van naar je werk, helemaal naar het Comomeer rijden. Niet onbelangrijk is dat autorijden voor velen gewoon fysiek fijn is om te doen. Jij en ik, we genieten ervan iets goed te beheersen, en dus zijn we blij als we die lange bochtige afrit kunnen nemen zonder een keer te remmen. Een snuifje gevaar maakt het leven bovendien spannend, vandaar de noodzaak van snelheids- limieten. De Henry Forden en Karl Benzen hadden het nooit kunnen voorspellen, maar heel wat chauffeurs voelen volgens Marsch en Collet een niet te miskennen vorm van liefde voor hun auto’s.

Ze hebben gelijk. Ik zie mijn Fiat 500 graag. En alweer ben ik niet uniek. Een jongeman liet me vorige zomer op zijn telefoon foto’s van zijn Subaru Impreza zien, zoals andere mensen dat van hun kinderen doen. En op een oldtimerrally zag ik een grijze man, die binnenshuis waarschijnlijk nog nooit een zeemvel heeft vastgehad, een paar regendruppels van de bumper van zijn Alpha Romeo Spider vegen – als was het de derrière van een Victoria’s Secret model.

Die liefde kan misschien verklaren waarom er, ondanks dure verzekeringen, fijnstof en jaarlijks meer dan 700 verkeersdoden in België, in 2016 toch alweer 539.519 nieuwe auto’s werden ingeschreven.

Maar misschien is het auto-tij aan het keren. In januari van dit jaar deden al 28.000 Belgen aan autodelen. Twee keer meer dan vorig jaar. Millennials – de files en klimaatverandering moe – hebben blijkbaar minder behoefte aan een eigen auto. De kans bestaat dus dat Marsch en Collet gelijk krijgen als ze zeggen dat de auto de kant opgaat van het paard. Ooit een favoriet vervoermiddel, nu een vorm van ontspanning en entertainment. Niet om elke dag van stal te halen, maar om als liefhebber af en toe van te genieten. Misschien moet ik toch beginnen na te denken over een naam voor mijn auto, want ‘Ju, ju, Sofia, ju!’ bekt toch net iets vlotter.

Driving Passion: The Psychology of the Car. Peter Marsch en Peter Collet. 1986. Uitgegeven bij Jonathan Cape.

Privacy is een van de redenen waarom we liever stilstaan op de E40, dan vooruitgaan op de trein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content