Zijn naam danst, net als hijzelf (vroeger toch) en zijn jurken. Hij is volbloed Spaans, maar in Brussel geboren. Het is dus voortdurend schipperen tussen exuberantie en nuchterheid.

J osé Enrique Ona Selfa (26) woont nog thuis, maar niet lang meer. Zijn slaapkamer heeft geen bed meer, er staan rekken vol kleren, paspoppen, naaimachines en rollen stof. Er hangt een prikbord met de gezichten van mannequins en vooral veel prenten van schilderijen, van Spaanse grootmeesters als El Greco en Goya. Het zijn niet meteen zijn letterlijke inspiratiebronnen, eerder mentale post-its. “Ik hou ze in mijn hoofd, als referenties”, vertelt hij. “Vergelijk het met een knoop in je zakdoek.” Onbewust werkt hij altijd rond Spanje, al op de modeschool van La Cambre, en ook nu met zijn eerste collectie, die hij begin dit jaar in Parijs presenteerde en die nu in internationale winkels hangt.

“Men vraagt mij wel vaker of ik me nu een Spanjaard of een Belg voel. Op mijn paspoort staat Spanjaard, maar mijn visie op mode is erg Belgisch. Dat komt vooral door mijn modestudies. Misschien zit er zoveel Spanje in mijn werk omdat ik er nooit gewoond heb. Waarom weet ik niet, maar ik ben erg aangetrokken door de Spaanse folklore, het culturele erfgoed van daar, de passie van flamenco. Veel van die elementen circuleren op mijn tekentafel, maar van zodra het dreigt af te glijden naar kitsch en de trop, zegt een Belgisch stemmetje: ‘Helaba! Niet overdrijven!’ Na de emotionaliteit komt altijd de rationaliteit.”

Ona Selfa was niet voorbestemd om ontwerper te worden: zijn ouders hadden een andere toekomst in mind. “Ik heb een serieuze, traditioneel Spaanse opvoeding gekregen”, vertelt hij. “De man is zo en de vrouw is zus. Je verlaat het huis niet voordat je getrouwd bent. Dat soort zaken. Eigenlijk moest ik elektricien worden. ‘Jamais’, dacht ik. Als kind wou ik voortdurend op een podium kruipen, me laten opmerken. Ik wou flamenco dansen, maar dat mocht niet. Als jongen deed je zoiets niet. Ik heb het toch gedaan, op de avondschool. Toen ik bijna tiener-af was, begon ik me vragen te stellen. Ik moest kiezen: of dansen, of iets anders. Kleren dan maar, dacht ik, want die hebben ook alles te maken met de bewegingen en de schoonheid van het lichaam. Hop, nog een avondcursus erbij. Mijn ouders wisten nergens van.

Een tijdje later deed ik in het geniep mee aan het toelatingsexamen voor La Cambre. Toen ik aangenomen was, kon ik het natuurlijk niet langer verzwijgen. Het huis was even te klein. Maar nu zijn ze toch wel trots, hoewel ze de modewereld ver van zich afhouden.”

Hij vertelt het als een spannend verhaal, in het Frans maar op z’n Spaans, luid, snel en met veel dramatische gebaren. Mode, zo legt hij uit, was geen roeping, eerder een late ontdekking. “Ik heb nooit poppenkleertjes gemaakt. Ben je gek?! Tijdschriften kocht ik ook niet. Gênant eigenlijk, maar het enige wat ik als kind aan modelectuur doorbladerde, was de catalogus van 3 Suisses. Pas in La Cambre heb ik het ondekt, dat kleine, invloedrijke milieu dat een hele industrie doet draaien.”

In La Cambre leerde hij Laetitia Crahay en Olivier Theyskens kennen, en de drie zijn nog steeds goede vrienden, hoewel elk z’n eigen weg is gegaan. Tijdens zijn schooljaren werkte Ona Selfa mee aan de collecties van Theyskens, die in die tijd ondertussen zijn eigen maison had opgericht. “Ik was niet zijn assistent”, verduidelijkt Ona Selfa. “Noem het eerder consultant, op vriendschappelijke basis. Ik heb enorm veel van hem geleerd en hij heeft me van bij het begin veel vrijheid gegeven. Na een tijdje was ik verantwoordelijk voor zijn breigoed. Ik mocht op mijn eentje naar Italië om daar alles te overzien, wat toch betekende dat hij mij vertrouwde. Na drie jaar liep de samenwerking logischerwijs af, want ik was afgestudeerd en ik wou zo snel mogelijk met mijn eigen collectie beginnen.”

Ona Selfa zette meteen de stap; zijn proefperiode als stagiair had hij al doorlopen bij Theyskens, vond hij. De foto’s van zijn laatstejaarscollectie kwamen onder de ogen van een Londense persagent, en die bood zich meteen aan als pr-man. Tijdens de Parijse modeweek vorig jaar mocht Ona Selfa de etalages van de gewichthebbende winkel Maria Luisa inrichten. En José vond een financier. Ready, steady, go dus. Zijn Londense persagent probeerde hem toch nog te overtuigen om in Londen te debuteren. “Hij had zelfs sponsors gevonden, maar ik zag het niet zitten. De Londense Fashion Week is me te chaotisch en te zottig. Londen, dat is la folie, terwijl ik mijn kleren als eerder klassiek en sober zie. Neen, ik wou naar Parijs.”

Hij huurde een vrachtwagen en reed met zijn afgewerkte collectie naar de Lichtstad, helemaal alleen, want op een freelance naaister na was hij het enige personeelslid van het bedrijf Ona Selfa. Het defilé, dat in Hotel du Louvre plaatsvond, was een bescheiden maar voldoend succes, tot zijn opluchting. “Een week voordien kreeg ik de ene nachtmerrie na de andere”, lacht hij. “Ik dacht: stel dat er geen kat komt opdagen.” Deze winter hangen zijn ontwerpen in vijf winkels, en niet de minste: Penelope in Italië, Bergdorf Goodman in New York, Neiman Marcus in LA, Maria Luisa in Parijs, en een nieuwe shop in Madrid. De aankoopster van die laatste boetiek wandelde toevallig zijn showroom binnen, en bestelde meteen toen ze begreep dat Ona Selfa Spaans was. “Spanjaarden zijn erg chauvinistisch”, zegt hij. “Van zodra een andere Spanjaard iets doet of bereikt, zijn ze al fier. Die vrouw heeft zelfs een andere bestelling afgeblazen om mij te kunnen steunen!”

Behalve het leder, dat voor hem in Italië verwerkt wordt, liggen al zijn kleren in Belgische ateliers, maar toch moet hij veel rondreizen. Hij is het gewend, want ook tijdens zijn alliantie met Theyskens was hij vaak van huis weg. Nu, op eigen benen, is het wel menens. Maar het gaat niet holderdebolder. “Ik kon nog vijf jaar gewacht hebben, maar dat zag ik niet zitten. Ik denk, ik hoop, dat ik ervaring genoeg heb. En de timing is ook niet slecht. We kunnen niet ontkennen dat het etiket ‘Belgische ontwerper’ meer dan de aandacht van buitenlanders trekt. Ik voel wel aan dat het verzadigingspunt bijna bereikt is. De storm rond de Belgen gaat langzaam liggen.” Grappend: “En dus wou ik er nog net op tijd bij zijn!”

Ergens is hij blij dat het bij hem geen reuzevaart liep. “Ik heb een paar goede winkels en hier en daar zijn wat reviews en artikeltjes verschenen, maar dat is voorlopig meer dan genoeg. Elk seizoen een beetje meer, dat zou goed zijn. Zo kan het bedrijf op een gezonde manier groeien.”

Zoals elke ontwerper kijkt hij soms fronsend naar wat er over hem geschreven wordt. “Ik las ergens dat men mijn mantels very goth vond”, grinnikt hij. “Hoe komt men erbij?! Mijn vormen, mijn coupes: ze gaan altijd over elegantie en over kracht. In mijn eerste collectie zaten nogal wat verwijzingen naar de mode van de jaren dertig, en naar flamenco natuurlijk, maar dat laatste zeg ik niet graag luidop, want misschien gaat men wel denken dat ik camp-jurken maak. Nog eens: mijn inspiratie is niet Spanje en nog eens Spanje, maar in mijn werk zit altijd wel un parfum espagnol. Een rechte jurk, die kan ik met de beste wil van de wereld niet maken. Pour moi, une jupe, elle danse.”

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content