“In 1996 stierf mijn man aan longkanker”, schreef Veerle. “Hij was zesendertig, ik tweeëndertig, onze zoon zes. We hebben op een mooie en intense manier afscheid genomen. Nu, acht jaar later, kijk ik er met vrede en mildheid op terug.”

1996

In 1996 werd Marc Dutroux aangehouden, en ontsnapten Sabine Dardenne en Laetitia Delhez aan een duister lot. Ook Karl De Schutter en Albert Barrez, de huurmoordenaars van veearts Karel Van Noppen, liepen tegen de lamp. De 79-jarige Franse ex-president François Mitterrand overleed, en Boris Jeltsin won de presidentsverkiezingen in Rusland. Tal van vips als Michael Jackson en Lisa Marie Presley, prins Charles en prinses Di, prins Andrew en Sarah Ferguson, prinses Stéphanie en Daniel Ducruet zagen hun huwelijk in rook opgaan. Maar al deze mediagenieke gebeurtenissen gingen aan Veerle voorbij, die dat jaar wel andere zorgen aan haar hoofd had.

Het jaar begon

Veerle : “Het jaar 1996 begon met een ogenschijnlijk banaal voetbalongeval : Jef belandde met een klaplong in het ziekenhuis waar men een vreemde plek op zijn longen ontdekte, vermoedelijk het gevolg van de frontale botsing met de keeper. Vreemd genoeg had hij een paar weken later opnieuw een klaplong. Ook nu stelde niemand zich verdere vragen.”

“Zes jaar eerder, in 1988, ontmoetten we elkaar voor het eerst. Eén jaar later trouwden we, en nog een jaar later werd Jeroen geboren. De eerste jaren dreven we op onze verliefdheid, pas daarna begonnen we te merken hoe verschillend we wel waren. Jef was als internationaal vrachtwagenchauffeur heel weinig thuis ; ik werkte als docent aan de Sociale Hogeschool. Twee totaal verschillende werelden. Maar, al verliep ons leven met ups en downs, we hielden van elkaar en vochten voor onze relatie.”

“In juni 1996 gingen we op vakantie, naar het zuiden van Frankrijk. Het werd een heerlijke tijd. Jef, sterk en gespierd, vertrok elke ochtend met de mountainbike. Later op de dag ondernamen wij samen een fietstocht, met Jeroen in het kinderstoeltje achterop. Een sportieve vakantie dus, geen wolkje aan de lucht. Alleen klaagde Jef af en toe over een hardnekkige, vervelende hoest.”

“Na de vakantie liet hij zich opnieuw onderzoeken, en deze keer luidde de diagnose : een longabces, dat te verwijderen was door een derde van de long weg te nemen. (zucht) Om een lang verhaal kort te maken, enkele dagen na de operatie vertelde de dokter mij dat Jef een zeer agressieve vorm van kanker had, mét uitzaaiingen in de hersenen. Toen Jef zijn vonnis hoorde, ging hij eronderdoor, overrompeld door angst en woede, ongeloof en machteloosheid. Huilend herhaalde hij steeds maar het woord ‘kanker’.”

IJltempo

“De dokter stelde ons voor de keuze. Ofwel een comfortbehandeling : kort en palliatief. Ofwel de harde aanpak : vechten en experimenteren met nieuwe behandelingen en producten. Levenskwaliteit tegenover extra tijd. Tegen beter weten in kozen we voor het tweede. Maar nog voor de eerste chemokuur kreeg Jef zo’n hevige buikpijn, dat de huisarts ons meteen naar spoedgevallen stuurde, waar men een darmperforatie vaststelde. ‘De kanker zit dus ook al in zijn buik’, wist ik meteen.”

“Net voor Jef in de operatiekamer verdween, smeekte hij : ‘Laat mij gaan, deze pijn is onhoudbaar. Wat staat mij nog te wachten als ik dit overleef ?’ Verweesd en doelloos bleef ik in het ziekenhuis rondhangen. ‘Draag dit verdriet toch niet alleen’, fluisterde een verpleegster me toe. ‘Er is vast wel iemand die je in deze uren wil ondersteunen.’ Tja, maar wie ? Als oudste kind was ik altijd degene geweest die voor de anderen zorgde. Uiteindelijk heb ik mijn broer gebeld, die de hele tijd bij mij is gebleven.”

“De kanker verspreidde zich in ijltempo. Elk medisch rapport was negatief en Jef ging zienderogen achteruit, al bleef hij op een of andere manier toch heel positief. Toen hij merkte dat enkele vrienden niet meer kwamen opdagen, belde hij ze zelf op : ‘Ik ben nog niet begraven, hoor ! Ik zou graag hebben dat je komt.’ Zo haalde hij enkele mensen terug, maar het was triest om te zien hoe geschokt ze reageerden.”

Afscheid

“Alles ging razendsnel. Omdat een chemotherapie geen zin meer had, besloten we alles zo te regelen dat Jef thuis kon sterven. Maar opnieuw was de ziekte ons te vlug af. Precies één dag voor hij naar huis zou komen, kreeg hij het plots erg moeilijk. Nooit vergeet ik de blik van de verpleegster die zijn kamer binnenkwam en mij even apart nam. ‘Als je nog afscheid wil nemen, moet je dat nu doen’, zei ze. Die boodschap was hard en direct, maar ook vol mededogen. Ik ben er haar nog altijd dankbaar voor. ‘Bel maar naar alle mensen die ik nog wil zien’, zei Jef. Binnen het halfuur stonden ze daar allemaal : de laatste dierbaren van wie hij nog geen afscheid genomen had. ‘Het heeft niet mogen zijn’, sprak Jef ons toe. ‘Ik heb geprobeerd, gevloekt en gevochten, maar het heeft geen zin. Ik weet dat ik niet altijd de gemakkelijkste ben geweest, maar ik hou van jullie allemaal. Zorg goed voor elkaar. Veerle is een sterke vrouw en zal zich wel uit de slag trekken. Op een dag zal zij iemand anders leren kennen, en dat zal een goede keuze zijn. Tenslotte heeft zij ook voor mij gekozen.’ Het waren serene en mooie momenten, heel kwetsbaar en intiem. Op een of andere manier hebben we allemaal van dit afscheid genoten.”

“Na die wijze woorden ging iedereen naar huis, tot alleen Jeroen en ik nog overbleven. Nog één keer pakte Jef zijn zoon goed vast, en gaf hem nog wat vaderlijke raad. ‘Ik wil niet dat je doodgaat, papa’, zei Jeroen. ‘Wie komt er dan supporteren naast het voetbalveld ?’ Jefs blik toen Jeroen de kamer verliet, was hartverscheurend. Hoe hij probeerde dat laatste beeld van zijn zoon in zich op te nemen ! ‘Hoe kan dat nu ?’ vroeg ik mij af. ‘Een vader die afscheid moet nemen van zijn kind’.”

“Toen waren wij nog alleen, hij en ik. We pakten elkaar vast, haalden herinneringen op en spraken over mijn toekomst en die van Jeroen. Toen de morfine begon te werken, werd Jef moe. ‘Ik zie je graag’, zei hij nog af en toe, of : ‘Zorg goed voor Jeroen’.”

“De verpleegster installeerde een veldbedje aan zijn voeteinde, maar ik wilde naast hem liggen, in hetzelfde bed. Dat ging niet, want hij verdroeg geen enkele aanraking. Dus ging ik in de zetel naast hem zitten, en beleefde de meest verschrikkelijke, ontluisterende nacht die denkbaar is. (lange stilte) De verpleegsters wilden mij helpen, maar ik was vastbesloten deze bittere pil zelf door te slikken en mijn man tot het einde zelf te verzorgen.”

20 september 1996

“In de ochtend, om tien uur, was er eindelijk rust in de kamer en kwam mijn moeder de was ophalen. Voor het eerst in vele, vele uren begon ik wat op te ruimen, in de weer met vuilniszakken vol trieste resten van de voorbije nacht. En plots, toen ik met mijn rug naar Jef stond, op enkele passen van zijn bed, hoorde ik een diepe zucht. Vliegensvlug draaide ik mij om. ‘Neen, niet nu. Net nu ik even niet naast je zit’, smeekte ik. ‘Het is gedaan’, fluisterde mijn moeder en zij begon te huilen. Ik huilde ook en ging naast Jef zitten, sloot zijn ogen, nam zijn hand, kuste hem en zei : ‘Rust zacht. Ik hou van je.’

Het was 20 september 1996.”

“Wat later waren alle sporen van die vreselijke nacht uitgewist en lag hij netjes gewassen in bed, zijn handen gekruist, met bloemetjes tussen zijn vingers. ‘Wat zou hij dit belachelijk vinden’, glimlachte ik. Even overwoog ik om in te grijpen, maar toen bedacht ik me. Wat maakte het ook uit ?”

“Na enkele telefoontjes naar vrienden en familie, schrok ik op, en dacht ik aan Jeroen : ‘Hij zit op school, het is vrijdag. Ik moet naar hem toe.’ Ik stapte in de auto en hoorde dat liedje : I’m Your Lady, You’re My Man. Haastig koos ik een andere radiozender, maar elk liedje ging over liefde en afscheid.”

“Het was stralend weer, en op de speelplaats trof ik de juf van Jeroen, die mij sprakeloos aankeek. Het kind zag mij meteen, sprong in mijn armen en greep naar mijn hals. ‘Dat is papa’s kettinkje’, zei hij. ‘Is papa dood ?’ ‘Ja’, antwoordde ik rustig. ‘Ga je mee naar het ziekenhuis ? Gaan we samen kijken ?’ ‘Ik ga mee’, zei hij. ‘En ik leef wel nog.’ In de auto zat hij wat voor zich uit te staren, maar in het ziekenhuis zette hij het op een lopen, recht naar de kamer van zijn vader. Samen zijn we naast Jef gaan zitten. ‘Is papa nu echt dood, mama ?’ vroeg hij. ‘Ja, voel maar. Hij is al een beetje koud.’ Toen kroop hij op mijn schoot en voelde ik zijn warmte.”

“Dan kwam het onvermijdelijke moment : ik moest naar huis, terug naar mijn eigen leven. In onze straat voelde ik mij onbehaaglijk, door iedereen gemonsterd en bekeken. Haastig glipte ik mijn huis binnen, en schoot meteen in actie. ‘Het is vrijdag. Vóór het weekend wil ik alles geregeld hebben’, hield ik mezelf voor. Dus begon ik te bellen, te schrijven en te organiseren. Tot ik mij in een flits realiseerde dat ik mijn laatste telefoongesprekje met Jef had opgenomen. Met trillende vingers duwde ik de toetsen in, en luisterde gebiologeerd naar zijn stem. Om een of andere stomme reden heb ik zijn woorden meteen gewist. Daar heb ik nog steeds spijt van. Als een halve gek probeerde ik met- een zijn stem weer tevoorschijn te toveren, maar tevergeefs.”

“Toen de begrafenisondernemer aanbelde, werd ik plots heel helder en nam een besluit : ‘Ik wil leven en een goede gastvrouw zijn. Ik zal mensen in mijn huis ontvangen en geen trieste weduwe worden.’ Die klik in mijn hoofd heeft mij van de wanhoop gered.”

“Samen met de begrafenisondernemer overliep ik alle teksten en de muziek die wij, Jef en ik, hadden uitgekozen voor de vrijzinnige rouwplechtigheid. Pas toen ik alles û overlijdensbericht, woorddienst, rouwprentjes… – geregeld had, plofte ik uitgeput in de sofa. Naast mij zat Jeroen op de grond te spelen. ‘Gaat het, schatje ?’ vroeg ik. ‘Ja, mama’, antwoordde hij. ‘Wil je wat praten over papa ?’ ‘Neen, ik ben blij dat hij dood is. Misschien heb je nu weer wat tijd voor mij.’ Hij had natuurlijk gelijk… De laatste maanden was ik nauwelijks met hem bezig geweest.”

“Dezelfde avond namen we een grote, kartonnen doos van Ikea, en vulden die met spullen van Jef : zijn lievelingsdas, het laatste voetbalticket, een briefje met enkele krabbels. Elke dag opnieuw stopten we allerlei dingen in die doos, tot mijn vader het niet langer kon aanzien. Hij maakte een echte piratenkist met een stevige houten structuur, een rond deksel, een slot, een sleutel en een stoffen bekleding. Het werd een echte schatkist die we nog geregeld openmaken. Vooral als we het moeilijk krijgen, gaan we rond de kist zitten. Dan vraagt Jeroen mij soms een boekje voor te lezen. Zoals vroeger, over een meisje dat haar papa verliest.”

De tijd heelt

“Het eerste jaar na Jefs overlijden, richtte ik me volledig op mijn werk. Ook Jeroen deed het prima in het eerste leerjaar. Maar na één jaar, bij het begin van de zomervakantie, stortte ons kaartenhuisje in elkaar. Het begon met Jeroen die plots blokkeerde. Ik zie hem daar nog zitten, aan tafel, vork en mes in de handen, zijn knokkels wit van de spanning. Samen praten lukte plots niet meer, het was alsof er een muur tussen ons was opgetrokken. Wat later was het mijn beurt. Tijdens een belangrijke vergadering met enkele hoge pieten besefte ik plots dat het 20 september was, precies één jaar na Jefs overlijden, en prompt begon ik te huilen. Compleet overstuur liep ik naar buiten en reed naar de begraafplaats waar ik lange tijd bleef zitten, verzonken in mijn verdriet. Pas toen Jeroen en ik in rouwtherapie gingen, ontstond er stilaan weer wat ruimte om opnieuw samen te lachen en te wenen.”

“Niet veel later ontmoette ik Bob, mijn overbuur, bij wie ik eindelijk wat warmte vond. Sinds Jefs dood ging ik vaak veel te laat slapen. Het vooruitzicht van dat koude bed hield mij tegen. Ik snakte ik naar een omhelzing, maar dacht : ‘Neen, dat mag niet. Het is nog te vroeg’.”

“Nu woon ik sinds enkele jaren met Bob samen, en werk ik op zelfstandige basis als gezins- en relatietherapeute. Ik ben ook opnieuw gaan studeren.”

“In december ben ik veertig geworden. Dat is de leeftijd om beslissingen te nemen en je leven te bekijken. Wat heb ik gedaan, en wat wil ik nog doen ? Wat moet nog, en wat hoeft niet meer ?”

“Nu pas, na al die jaren, heb ik het gevoel dat ik tot rust kom, eindelijk thuiskom. Ik heb hard geleefd en veel leuke dingen beleefd. Maar al te vaak heb ik te veel en te hard mijn best gedaan.”

“Jeroen is veertien nu, slechts twee centimeter kleiner dan ik, en heeft zich tot een fanatieke antiroker ontpopt. Nog steeds overvalt hij bezoekers met lastige vragen : ‘Je weet toch dat roken dodelijk is ? Mijn vader kreeg er longkanker van.’ Pas enkele maanden geleden is hij opnieuw beginnen voetballen. Jarenlang lukte dat niet, omdat hij zijn vader steeds langs de zijlijn zag staan.”

“Of ik mij, na bijna acht jaar, nog weduwe voel ? Soms wel, soms niet. Als ik Bob aan iemand voorstel, zeg ik nooit : ‘Dit is mijn man’, maar wel : ‘Bob is mijn partner en mijn levensgezel.’ Want Jef is en blijft mijn man.”

“Ik voel mij ook een weduwe als ik met Jeroen optrek – naar een voetbalmatch, een schoolfeest – en al die koppels met hun kinderen zie. Dan besef ik pijnlijk scherp wat hij moet missen. Ik heb een nieuwe partner, ik kan opnieuw een relatie beginnen, maar hij kan nooit een nieuwe vader krijgen.”

“Toch merk ik dat de tijd al vele wonden heeft geheeld. Vroeger kwamen de momenten van hevig gemis en intens verdriet veel sneller na elkaar. Nu worden de tussenpozen langer. Soms laait het verdriet nog hoog op, maar niet meer zo fel als vroeger. Onlangs, toen ik met Jeroen naar een receptie ging, dacht ik : ‘Hier had Jef bij moeten zijn.’ Vooral 20 september blijft een aartsmoeilijke dag. Als die datum eraan komt, begint de onrust opnieuw. Ze ebt pas weg als Jefs sterfdag voorbij is. Daarna komt het besef : ‘Wat een geluk dat we zo mooi afscheid hebben kunnen nemen’.” n

Tekst Annemie Struyf l Portret Lieve Blancquaert

“Toen Jef merkte dat enkele vrienden niet meer kwamen opdagen, belde hij ze zelf op : ik ben nog niet begraven hoor !”

“Pas enkele maanden geleden is Jeroen opnieuw beginnen voetballen. Jaren lukte dat niet, omdat hij zijn vader steeds langs de zijlijn zag staan.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content