* Hij denkt bij zichzelf : wat ben ik dwaas. ‘Ovidius û Lessen in liefde’, meesterlijk vertaald door Marietje d’HaneScheltema, verscheen zopas bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Reacties : jp.mulders@skynet.be

Ik word nog kwaad als ik eraan terugdenk : hoe mij op mijn twaalfde negen uur Latijn per week in de maag werd gesplitst. Je staat aan de dageraad van je volwassen leven. In de rozige schijn aan de horizon ligt zoveel besloten dat het waard is om te leren. En wat doet de priester-leraar, stinkend naar de in zijn mond bestorven groene Saint-Michel ? Hij castreert je prille enthousiasme tussen gerundium en gerundivum. Dankzij hem ben ik levenslang de drager van de briljante wetenschap dat het woord tractor van het Latijnse trahere komt, wat ’trekken’ betekent. De boerendochters die ik daar in de verdere loop van mijn leven in café De vetten os mee heb verbluft, zijn op één hand te tellen. Beter had ik sokken leren stoppen, de werking van ontploffingsmotoren doorgrond of eend met perziktaartje leren koken. Maar dat kon de priester-leraar zelf ook niet.

Wilde hij per se toch mijn geheugen trainen, dan kon hij dat gedaan hebben met woordjes modern Chinees of met een overkill aan nutteloze weetjes, bijvoorbeeld dat je meer spieren nodig hebt om somber te kijken dan om te lachen. Hij deed echter niet zo zijn best om wakkere wezens van ons te maken. Tegen onze zeventiende verjaardag kregen we nog vlug wat esthetica. Een slaperig uurtje per week, waarin we aan TGV-snelheid langs de hoogtepunten van twintig eeuwen menselijke creativiteit raasden. En passant leerden we Frans dat zo houterig was dat je er de kachel mee kon aanmaken. Secum cogitat : stultus sum*, borstelde ik destijds van pure frustratie met Tipp-Ex op de onderkant van het tafelblad in de keuken. Daar is het sindsdien gestold in de tijd. Ik hoop dat er in het onderwijs intussen toch iets is veranderd.

Door het voorgaande bekruipt me nog altijd een dubbel gevoel als ik, zoals deze week, door een speling van het lot nog eens een gloednieuw vertaald Latijns boekje in handen krijg. Lessen in liefde, staat boven het gevleugelde hart op de roomkleurige kaft te lezen. Ovidius. De naam vervult me met een mengsel van verwachting en huiver. Huiver omdat hij me onaangenaam terugvoert naar de vele saaie uren in een stoffig leslokaal. Verwachting omdat hij me achteruitkatapulteert naar tijden waarin alles nog mogelijk was.

Van Wat ze je niet leren aan de universiteit over Hoe word ik een rat ? tot het stroperige Hoe maak ik vrienden en goede relaties ? : ik heb altijd al een zwak gehad voor boekjes waarvan de auteur uit zijn ontzagwekkende ervaring put om je iets te leren over een belangrijk facet van het leven. In Ovidius’ geval is dat het minnespel. “Vertrouw er allereerst maar op dat àlle vrouwen te vangen zijn”, schrijft de dode dichter. “Je vangt als jij het net maar spant.” Believers in de romantische, onbaatzuchtige liefde zijn alvast gewaarschuwd : van exclusiviteit en oprechtheid is hier geen sprake. Liegen en valse beloftes doen om je doel te bereiken, daar gaat het om. Kil berekenen en desnoods krokodillentranen wenen. Liefde is een kaartspel met jokers en pokers, zoals Lisa del Bo het ooit zo onnavolgbaar lullig zong.

De Romein is op zijn best als hij je alvast probeert te behoeden voor latere zielenpijn. Je kunt je daar maar beter al op voorbereiden terwijl die liefde er nog is :

“Ik schaam me, maar toch zeg ik : kies in bed een houding

die jou het minst intiem lijkt, of die haar niet siert.

En wat je ook moet doen : de luiken open zetten,

zodat het daglicht al haar lichaamssmetten toont.

Richt dan je blik maar goed op alles wat haar lichaam

ontsiert en lelijk maakt, en prent dat in je hoofd.”

Het klinkt zo fris als was de inkt vanochtend pas gedroogd. Hoe wonderlijk toch dat dit tweeduizend jaar geleden werd geschreven, in dezelfde tijd waarin Caesar de Belgen de dappersten aller Galliërs noemde. De man die deze verzen neerpende, wordt van ons gescheiden door een rammelende knokenketting door de tijd, waarin wel honderd voorouders elkaars hand vasthouden. Ik vind het niet zo aardig van Ovidius dat hij mij vanuit een grijs verleden van mijn laatste illusies komt beroven, als een beurzensnijder uit het duister.

Zijn ‘liefdeslessen’ brachten de dichter zelf alvast geen geluk : keizer Augustus verbande hem er levenslang voor naar Tomi aan de Zwarte Zee. Het zou Ovidius leren. Later verscheen van hem nog Metamorfosen, waarin een aandoenlijker verhaal stond dat de priester-leraar mij destijds wél heeft laten lezen : dat van Philemon en Baucis. Deze lieve maar stokoude echtgenoten werden door de goden in bomen veranderd, nadat zij gewenst hadden dat de een nooit het graf van de ander zou moeten zien.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content