Joke van Leeuwen (46) is een van de meest bekroonde en veelzijdige Nederlandse jeugdauteurs. Ze schrijft, illustreert, maakt tv, speelt toneel. En ze heeft zopas een nieuw jeugdboek uit: Kukel.

Je kan ze nog altijd in onze Vlaamse cultuurtempels aantreffen, op tournee met haar Vlaamse collega-jeugdschrijver Bart Moeyaert in een poging om zich allebei van hun andere, minder bekende kant te tonen. Maar ik trof Joke van Leeuwen in een bescheiden stek (en ik die dacht dat ze rijk geworden was van al die succesvolle boeken!) in Maastricht, vlakbij de Belgisch-Nederlandse grens. Ooit heeft ze nog in Brussel, Antwerpen, in de buurt van Mechelen en Amersfoort gewoond. Ze voelt zich dan ook “half en half”, zegt ze. Hoewel ze liever in België zou wonen, omdat de sfeer in Vlaamse steden, de manier waarop de mensen daar met elkaar omgaan en de klank van het zuidelijk Nederlands in zijn mooiste vorm haar emotioneel meer liggen. Geen tijd evenwel om daar lang bij weg te dromen. Want ik confronteer haar al onmiddellijk met haar allerjongste spruit: Kukel (Querido, 1998).

Volgens insiders zal dit nieuwe product van Leeuwen dwingen tot de aanschaf van alweer een nieuwe prijzenkast. Het gaat over een onhandig, door zijn zeven zingende zussen achtergesteld jongetje, dat ervan overtuigd raakt dat hij in feite niet bij zijn onvriendelijke zussen hoort, maar de verloren zoon is van ’s lands koningin – een koningin van wier beeltenis hij stickers verzamelt, waardoor hij haar dan ook adresseert met: “Ik spaar u.” Kukel laat zichzelf verpakt als cadeau bij zijn vermeende moeder bezorgen. Vreemd genoeg kan de eenzame koningin, die gebukt gaat onder een overdreven protocol, haar emoties bij het ventje kwijt en groeit er een speciale band tussen beiden.

Hoe komt zo’n boek tot stand? Was er in dit geval eerst die naam, waarmee u dan verder ging associëren, of zat er al ergens een verhaal in uw hoofd?

Joke van Leeuwen: Geen van beide. Eerst komt er een beeld of een gedachtengang, en die groeit dan langzaam uit tot een groter geheel. In het geval van Kukel was de beginnende gedachte iets waar veel kinderen mee zitten, namelijk de idee: mijn ouders zijn niet mijn echte ouders. Ik ben eigenlijk een prins of een prinses. Ik hoor ergens anders thuis. Misschien ben ik wel geadopteerd ofzo. En dat mengt zich dan met wat er uit je eigen innerlijke bodem opborrelt. Zo ontstaat uiteindelijk het beeld van het hoofdpersonage: een minimal brain disease-achtig jongetje, dat zich moeilijk concentreert en snel agressief reageert. Dat ga je dan op zijn beurt weer met andere dingen associëren. Het bijbelverhaal van Jozef met zijn zeven broers, hier vervangen door zusters, bijvoorbeeld. Want dat is nu net de vrijheid van de schrijver. Dat je het niet over de dagdagelijkse clichés van moeder, vader, kind hoeft te hebben.

Kukels fantasie speelt hem wel parten. Het fenomeen “last hebben van een teveel aan fantasie” is u wellicht niet vreemd.

Ik maak graag een onderscheid tussen fantasie en verbeelding. Voor mij is fantasie zomaar iets uit de lucht plukken, terwijl verbeelding het instrument van de schrijver is. Je vertrekt van de werkelijkheid, die je dan omvormt tot je eigen wereld. Zelf hou ik niet van dat soort fantasieboeken waarin je zomaar een of ander raar wezentje in een onduidelijke ruimte plaatst. Van verbeelding leef ik dus, daar heb ik absoluut geen last van. Ook kinderen maken best wel het onderscheid tussen werkelijkheid en verbeelding. Je moet hen daarin niet onderschatten. Onder het spel zeggen ze bijvoorbeeld: ik was een indiaan, niet ik ben.

Ergens in het boek stelt Kukel vast dat een verhaal mooier is met een mooi eind. Is dat ook een persoonlijke overtuiging, dat kinderboeken beter een happy end hebben om kinderen niet nodeloos te frustreren?

Nee. Mijn boeken lopen trouwens ook niet allemaal goed af. Als ik met een boek begin, weet ik vooraf het einde niet. Dat schrijft zich vanzelf. Dat dient zich aan. Terwijl ik bezig ben, komen allerlei verrassingen naar boven en daar verzet ik me niet tegen, dat is juist het leuke. Ooit heeft men me dat wel in de schoenen willen schuiven, dat ik zou vinden dat kinderverhalen goed moeten eindigen. Dat had zogezegd te maken met mijn protestantse achtergrond (van Leeuwen is de dochter van een dominee, een theoloog nog wel, nvdr.).

Zit dat soms dwars, die protestantse opvoeding? Is het iets wat u wil verstoppen?

Ik ben een vat vol invloeden, en dat is er maar één van. Via mijn protestantse opvoeding heb ik geleerd bezig te zijn met taal en teksten, met lezen, onder andere uit de bijbel natuurlijk, en met zingen, al had dat ook vaak christelijke connotaties. De talrijke woordspelletjes in mijn boeken stammen eerder uit onze gezinscultuur: bezig zijn met subcultuurachtige dingen. Muziek of toneelstukjes maken, een huiskrantje samenstellen… Ik heb op die manier een speelse manier van denken gecultiveerd.

Er zit nooit expliciete seks in uw boeken. Wellicht is dat het resultaat van die christelijke moraal?

Ik beschrijf seksualiteit vanuit een kinderstandpunt. Kukel fantaseert bijvoorbeeld dat hij lijfwacht is in de koninklijke douche en dat hij de douche mag aanzetten op de lievelingstemperatuur van de koningin. In Bezoekjaren (Querido, 1998), dat in Marokko gesitueerd is, heb ik het over menstruatie, al werd seks bij het meisje dat mijn inspiratiebron was langer kinderlijk beleefd. Overigens is mijn achtergrond op dat gebied niet benauwd of benepen.

In welke mate is Kukel meer dan een creatief gebruik van de bekende sprookjesclichés: kinderen die zich ongewenst voelen, een koningin die last heeft van de stijfdeftigheid van haar ambt…?

O, het is heus veel meer dan dat. Ik heb me ook gedocumenteerd over een reeks koninginnen en andere hoogwaardigheidsbekleders en ik heb dat gebruikt. Van de Nederlandse koningin Wilhelmina is bekend dat op haar twaalfde haar speelgoed werd afgenomen. Ik heb ook dingen van prinses Diana gebruikt, Mao die zoals mijn koningin steeds weer bij het zwembad vertoefde… Daarnaast zit er een filosofisch kantje aan mijn verhaal. Kukel zweeft geregeld tussen de keuze voor het arme volk waar hij vandaan komt, dat beneden de berg woont waarop het paleis van de koningin staat, en de koningin zelf aan wie hij zijn luxeleventje dankt. Waar sta ik? Waar sta ik niet? Het zijn vraagstukken die je op allerlei niveaus tegenkomt. Ik ben niet zo eenduidig maatschappijkritisch bezig als sommigen wel willen laten geloven.

Toch is je vorige jeugdroman, Bezoekjaren (met Malika Blain), die zich afspeelt in Marokko tussen 1969 en 1984, een erg sociaal-kritisch werkje, dat in veel opzichten van al het andere verschilt.

Maar het is wel een Joke van Leeuwen-boek, in mijn stijl. Het is in die zin een ander verhaal dat het uit een persoonlijk contact is ontstaan. Ik heb het niet van tevoren bedacht. Het is op mijn weg gekomen. Twintig jaar geleden kwam ik in Casablanca in contact met de familie van een jongen ( Amrar in het boek) die toen in de gevangenis zat wegens linkse activiteiten, iets waarmee bijna iedereen destijds bezig was, trouwens. Ik heb toen lange tijd correspondentie gevoerd met die jongen. En toen hij samen met zijn broer vrij kwam, werd ik in 1985 in Casablanca bij zijn familie uitgenodigd, waaruit dan een vriendschap is gegroeid. Daar heb ik kennisgemaakt met een jongere zus van die broers ( Zima in het boek), die toen in Frankrijk is gaan studeren. Zij vertelde me dat ze graag het verhaal van haar jeugd had neergeschreven. Toen dat om allerlei redenen niet lukte, heb ik dan maar voorgesteld om haar jeugd in romanvorm te ‘componeren’. Het is dus in die zin een unicum dat het uit dergelijk contact is ontstaan. Met een reisbeursje heen en weer naar Marokko had ik nooit een dergelijk boek gepleegd. Zoiets moet van binnenuit komen.

Ik heb ook bepaalde keuzes gemaakt bij de creatie. Ik wou niet echt een politiek boek. Vandaar dat het geschreven is vanuit het perspectief van het jongere zusje, dat niet direct alles begrijpt, maar wel begrip opbouwt. Ik wou ook geen gevangenisboek schrijven, want ik ben te weinig met die toestanden vertrouwd. Daarom heb ik het zwaartepunt gelegd op hoe de gezinsleden met elkaar omgaan en hoe ze op zo’n situatie reageren. Mijn medeschrijfster, zeg maar, en ik waren er best tevreden mee. Ik heb het namelijk met iemand anders in het Frans omgezet, zodat ze het ook kon begrijpen. En nu zit het erin dat het werkelijk in het Frans vertaald zal worden. Ik vraag me af of ze het dan nog even goed zal vinden… (lacht)

U hebt nooit de keuze moeten maken tussen tekenen en schrijven. U doet het allebei.

Toen ik op de kunstacademie zat en alles daar niet zo inspirerend vond – uit verveling ging ik gewoon de daken schilderen vanuit het raam – zat ik thuis te schrijven en na mijn kunstopleiding stelde ik gewoon vast dat ik beide in mij had. Nu kan je kinderboeken schrijven én tekenen. Dus ben ik dat gaan doen. Ik kon er mijn ei in kwijt. Ik merkte dat je op die manier zware dingen in een lichte vorm kon gieten. Dat ik zo die springerigheid en die humor kon vasthouden.

Ik spring ook soepel met mijn tekenstijl om, ik pas die aan het onderwerp aan. Deesje (Querido, 1985) gaat over een timide meisje, Iep! (Querido, 1996) over een vliegwezentje, dus die teken ik dan met dunne, vluchtige lijntjes… Andere zaken teken ik dan weer vaster.

De wereld is krom, maar mijn tanden staan recht (Querido, 1995) is een van de titels van uw boeken. Wat bedoelt u daarmee?

Dat is precies een boek dat ik heb gemaakt in een periode dat ik merkte dat ik minder ging tekenen. Het is bijgevolg volledig getekend. Het is een beetje een reflecterend, terugblikkend verhaal, niet in eerste instantie bedoeld als kinderboek, over de groei naar volwassenheid. Dat van die tanden heeft betrekking op mijn jeugd, ik had toen net als de hoofdfiguur een beugel, die ik bij mijn verhuizing naar Brussel in Nederland heb achtergelaten. Dus mijn tanden staan niet écht recht. Tja, en de wereld is best krom. Die titel paste heel goed bij de dag- en nachtsfeer van het boek. Al mijn boeken zijn trouwens dubbel. Ze hebben een lichte vorm om de zwaarte weer te geven, zoals ik al zei. Want die zware dingen zijn op zich al zwaar genoeg. Geen enkel boek van mij is zomaar oppervlakkig humorvol.

Wordt u graag als jeugdschrijfster aangesproken?

Ik denk nooit in hokjes. Dat komt ook omdat ik al heel jong uit mijn hokje ben gehaald (op haar dertiende verhuisde ze naar Brussel, nvdr). Maar ik hou niet van dat vastpinnen, omdat zoiets versmallend werkt, zoals de term “vrouwenboeken” vroeger, alsof anderen die niet moesten lezen. In de praktijk lezen allerlei mensen mijn boeken. Maar aan de andere kant word ik vaak verkeerd begrepen, als ik zoiets zeg. Zo van: ojee, die wil graag bij de volwassenenboeken horen. Terwijl dat niet het geval is. Ik voel me juist gelukkig in de dingen die ik doe. En ik maak me geen zorgen over de toekomst. Ik neem de golfbewegingen van het succes en mindere succes zoals ze komen. Ik schrijf geen boeken uit geldnood. Als die geldnood er is, doe ik wel andere schnabbels.

Hoelang gaan foto’s mee op de achterflap van een boek (van Leeuwen staat nog bijzonder jong afgebeeld op haar laatste boeken, nvdr)?

Dat komt op rekening van de uitgever (lacht)! Een nieuwe, actuele foto van mij komt eraan, met verse rimpels en meer grijze haren. Ik ben helemaal zo oud als ik ben. Ik heb geen enkele neiging om mij een andere leeftijd aan te meten. Maar als ik schrijf, ben ik leeftijdloos.

“Geletterde mensen” met Joke van Leeuwen en Bart Moeyaert loopt nog tot eind november in Tielt (12/11), Overijse (14/11), Beveren (15/11), Mortsel (22/11) en Opwijk (29/11). Info: vzw Behoud de Begeerte, Tel. (03) 272.40.41.

Rik Pareit / Foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content