De nieuwe naam bij Byblos is John Bartlett. Voortaan ontwerpt hij de mannen- en vrouwencollecties en overziet hij de reclamecampagnes. Voorts wordt hij geacht Byblos, eindelijk, opnieuw hip te maken. In Europa doet zijn naam weinig lichtjes opgaan, maar in zijn thuisland Amerika is hij een ster met een cultstatus.

Je kan het Italiaanse modehuis Byblos veel verwijten. Jaren van misdaden tegen de goede smaak bijvoorbeeld, vooral in dit decennium, door toedoen van Alan Cleaver en Keith Varty, de huisontwerpers tot een paar jaar geleden. Maar je moet het het label nageven dat het niet bang is voor verandering. Drie seizoenen geleden zou de Australische Amerikaan Richard Tyler ontwerpsgewijs redding brengen, en dat deed hij ook, maar de Byblos-leiding had blijkbaar al vlug weer zin in iets anders. John Bartlett is nu de kersverse uitverkorene, hoewel over Tyler op geen enkel moment een kwaad woord gesproken wordt. De PR-vrouwen, normaliter dol op afstandelijke beleefdheidsformuleringen, praten nog steeds over “Richard” alsof ze hem vanmorgen nog bij het ontbijt zagen. En ook Bartlett laat tijdens ons gesprek in het Milanese Byblos-kantoor meer dan eens vallen dat hij Tylers kortstondig werk voor het Italiaanse huis “heel erg goed” vond. Zelf wil hij toch een andere kant op: “Kleuriger, frisser en uitbundiger, commerciëler ook, want Byblos moet terug gaan meetellen tussen de grote namen. Goedgemaakte kleren dus, grafisch en sportief, zonder dat het mode voor tieners wordt. Wat ik zeker niet wil is een collectie vol zwarte, beige en donkerblauwe kledingstukken, dat wordt tegenwoordig al meer dan genoeg gemaakt. Op een of andere manier heeft Byblos altijd buiten het gebruikelijke aanbod gestaan, zeker in de jaren ’80, dus dat aspect wil ik zeker niet veranderen.”

Dat Bartlett door Byblos ingehuurd werd, mag eigenlijk geen verrassing heten. Genny, de overkoepelende firma die ook over Byblos regeert, produceert sinds begin ’97 wereldwijd ook de collecties die Bartlett onder zijn eigen naam tekent. De overeenkomst tussen de beide partijen zorgde er vorige zomer voor dat Bartlett, die normaliter enkel in New York showt, voor de eerste keer naar Europa mocht afzakken om hier zijn kleding te presenteren. Echt onopgemerkt ging dat niet voorbij: voor zijn mannencollectie verzamelde hij een groep zwarte jongens, sommigen heel schier gekleed, anderen regaal rechtop in rieten zetels, sigaren puffend, in een lommerrijke tuin vol zwarte kippen en voodoosymbolen. In de bijhorende perstekst werden invloeden als R.W. Fassbinder, de illustrator J.C. Leyendecker en Francis Bacon aangehaald. Als visitekaartje kon het tellen.

Hetzelfde jaar lanceerde Bartlett zijn eerste vrouwencollectie, na zich jaren enkel op mannenkleding geconcentreerd te hebben. Zijn dames bleken geen onschuldige, kwetsbare elfen; zelf omschreef hij het als “50% pure vrouwelijkheid, 50% stoere lesbienne”, de “butch-femme”, in mannelijke pakken, minirokken in leder, doorkijk-chiffon, hoge laarzen en accentuerende jurken. “Ik ben het minimalisme beu”, vertelde hij toen. “Ik wil een krachtiger beeld, een beetje imposant zelfs. Van ruches en frivoliteiten hou ik niet zo. Ik zie een vrouw liever in een lederen rok tot op de vloer.”

In zijn collecties is Bartlett altijd bijzonder uitgesproken geweest. Zijn stijl kan je klassiek noemen, Amerikaans degelijk, zonder vergezochte vormen en onleuke grapjes. Maar de echte kern van zijn werk is seks en identiteit. Niet vulgair of gratuit: bij Bartlett zie je nooit tweedimensionale gigolo’s of huppelende lichtekooien. Wel tackelt de designer onderwerpen als seksuele personae en de daaraan verbonden maatschappelijke implicaties duidelijker dan veel van zijn vakgenoten, hoewel dergelijke gegevens in ieders werk vervlochten zitten, soms verdoken, soms quasi-onbewust.

Bartlett noemt de dingen bij hun naam tijdens interviews, in zijn zelfgepende persteksten en in zijn collecties: mannen en vrouwen zijn seksuele wezens die elkaar willen ver- en misleiden, met hun lichaam of met de signalen die hun kleren uitzenden. Bartlett puzzelt met geladen elementen: archetypen uit de geschiedenis en uit de beeldende kunst, uniformen, statussymbolen en codes uit de homo- en/of lesbiennecultuur, wat hem al vroeg in zijn carrière het etiket gay designer opleverde. Hij is open en duidelijk homo, maar alles behalve het type dat bij de eerste gelegenheid op de barricades springt. Dat hij zijn modepolemiek intelligenter brengt, bewees hij een paar jaar geleden tijdens een roemruchtig defilé in New York. De finale van zijn toenmalige zomercollectie voor mannen was een parade van traag slenterende jongens in zwembroek; na een paar minuten gingen de modellen op de rand van het podium neerzitten en keken ze iedereen op de eerste rij roerloos maar gedecideerd in de ogen, als vrijelijk te bekijken objecten die plots observators bleken. Zowat de helft van de toeschouwers kreeg het flink benauwd en verliet voortijdig de zaal; een bekende New Yorkse journalist begon zich nerveus koelte toe te waaien met zijn notitieboekje tot hij er rood van aanliep.

John Bartlett, nu 35, groeide op in Cincinnati, Ohio. Hij studeerde sociologie in Harvard, een periode waar hij nog met trots aan terugdenkt. “Maar veel contact met mijn studiegenoten heb ik daarna niet meer gehad. Ik had toen al het gevoel er niet echt thuis te horen.” Op de vraag of hij zijn diploma nuttig kan gebruiken in de modewereld, antwoordt hij halfglimlachend, halfironisch dat het hem tenminste verder op weg zet als hij kan “ontwerpen vanuit een sociologisch perspectief”.

In ’85 verhuisde hij naar Londen, met het oog op een postgraduaat economie. Lang hield hij het niet uit in de Engelse aula’s; al na twee weken gaf hij er de brui aan. De excentriekelingen op King’s Road en de Londense, ondergrondse clubs, toen in volle blitzperiode, trokken hem veel meer aan. Het stond vast, als bij heilige interventie: Bartlett wou mode studeren. Hij meldde zich aan bij het gerenommeerde Saint Martin’s, Engelands bekendste modeacademie, werd geweigerd (“geen ervaring”), en keerde terug naar zijn geboorteland. In ’96 had hij meer geluk bij het New Yorkse Fashion Institute of Technology, waar hij zich inschreef in de afdeling mannendesign, omdat de cursus voor vrouwenkleding al volzet was. Hij kreeg er les van een paar Italiaanse kleermakers; ondertussen maakte hij zijn eigen imaginair prentenboek vol inspiratiebronnen, van The Bionic Woman tot Tom of Finland, naast persoonlijke helden als Jean Genet, Robert Wilson en Robert Mapplethorpe, figuren die, zoals hij nu nog steeds zegt, “op een heel persoonlijke manier nieuwe werelden, nieuwe interpretaties van de realiteit geschapen hebben”.

Na de modestudie, in ’92, begon hij zijn eigen mannencollectie, een eenmansbedrijf dat hij overzag vanuit zijn schamel appartement in de West Village; zijn kleren liet hij maken in Chinatown, waar ze tot zijn ergernis steeds weer de labels met zijn naam erop ondersteboven innaaiden, een detail waarop hij zelfs nu nog blijft hameren. Maar zijn zaak floreerde; de inkopers kwamen elk seizoen in steeds grotere getallen terug, en in ’94 kreeg hij de Perry Ellis Award voor jong talent, later gevolgd door nog meer prijzen en persaandacht.

Zijn recente Europese introductie is voor Bartlett een beetje een tweede adem: zelf vindt hij dat zijn ontwerpen meer gedistingeerd en volwassen geworden zijn, diverser ook, en hij beschouwt zijn samenwerking met de traditionele Italiaanse fabrikanten als een nodige maar fascinerende leerschool. Ondertussen is hij door Out, het grootste Amerikaanse journalistiek tijdschrift voor homo’s en lesbiennes, uitgeroepen tot bonafide “American hero”. In het zomernummer van dat blad poseert Bartlett op de cover in een legeruniform, vrolijk saluerend; binnenin staat hij afgebeeld als dandy, Marlboro-cowboy, rocker met vetkuif en football-held, een reeks vermommingen die zo als een alternatieve pin-upkalender kan uitgebracht worden.

Jammer genoeg is het gewoon John Bartlett die ons in Milaan ontvangt, hoewel zijn verschijning in jeans en T-shirt ook al een beetje indrukwekkend is. Hij heeft een messcherpe kaaklijn, zoals die van een stripfiguur, en zijn armen zijn opgepompt, het resultaat van een strenge fitnessdiscipline. Hij praat zacht maar doet zich, in tegenstelling tot veel van zijn vakgenoten, niet voor als de gevoelige, poëtische créateur. Gelukkig.

Hoe zou u uzelf omschrijven: als een anticonformist, een hedonist misschien, of eerder als een dromer? We doen maar een gooi.

John Bartlett: Als een outsider die even naar binnen mag kijken. Ik heb respect en bewondering voor de mensen die leven en werken volgens hun eigen ritme en overtuiging, die hun eigen ding doen en zich toch aan de “gewone” maatschappij kunnen aanpassen. Mensen die bewust niet meteen alle heersende normen en waarden bekritiseren en weggooien, wat de meesten denken te moeten doen, omdat ze vinden dat het zo hoort. Voor mij zijn alle lifestyles evenwaardig. En ik denk dat het mijn doel is om binnen die wirwar aan mogelijkheden toch een individualist te zijn.

In hoeverre bent u een Amerikaans ontwerper? Voor de meeste Europeanen maken Amerikaanse designers immer draagbare, makkelijk te verkopen kleren. Weinigen krijgen het compliment “vernieuwend” of “creatief” mee.

Die veralgemening klopte vroeger, maar nu niet meer. De meeste jonge ontwerpers die nu uit Amerika komen zou ik omschrijven als global designers. Het is altijd een delicate balans tussen draagbaarheid en creativiteit. Een ontwerp moet net iets anders zijn dan wat al voorhanden is, maar het moet tegelijk rekening houden met de dagelijkse realiteit. Ik denk dat veel Amerikaanse ontwerpers die twee polen goed kunnen samenbrengen. De beste ontwerpers, en ik laat nu in het midden of ze Amerikaans of Europees zijn, zijn degenen die meteen aan de hele wereldmarkt appelleren en de noden van de wereldse mensen daarin weten te achterhalen. Dat heeft met een ingesteldheid te maken en niet zozeer met het land van waaruit ze opereren.

Waar we naartoe willen: is er eigenlijk nog een plaats op de Amerikaanse markt voor ontwerpers die niet zo nodig een merknaam willen worden? Moeten ze, zoals u hebt gedaan, naar Europa uitwijken?

Tja, een designer in Amerika die zichzelf niet meteen ziet als de volgende Calvin of Donna en die een kleine, eerder creatieve opzet voor ogen heeft, kan zich beter meteen internationaal profileren, dat heb ik onderhand wel ondervonden. En dat doe je beter door in Europa te fabriceren, door vanuit Europa je verkoop te regelen. Hier is zoiets de normaalste zaak ter wereld, ook al omdat de mode-industrie al zo lang bestaat. Ja, je wijkt dus beter uit.

Wilt u eigenlijk een merknaam worden? John Bartlett-supermarkten de hele wereld rond?

Ja! Zonder twijfel. Maar dan zonder het principe van de grootste gemene deler. Niet zo plat. De wereld als één groot dorp, in die trant eerder.

Wat vindt u van de Amerikaanse B-boy-look die overal ter wereld wordt aangenomen, vooral door jongeren dan? Dat is ook de wereld als een dorp, maar iedereen ziet er hetzelfde uit, met de Amerikaanse streetlook als handleiding.

Het werkt op mijn zenuwen. Het is makkelijk te verklaren natuurlijk. Het is vooral via de muziek en de bijhorende beelden dat die look gepropageerd wordt, en muziek blijft heel belangrijk. Jongeren zoeken daarin vaak naar identiteit, naar affiniteit. Maar ik zie hier en daar hoopvolle tekenen, traag weliswaar, maar toch. Alles evolueert nu meer naar een echte global style, urban met etnisch, street met exotisch. Dat is toch al beter.

Hoe denkt u dan over de Hilfigers en de Ralph Laurens van deze wereld?

Briljante marketingmensen die hun publiek goed kennen en kunnen inspelen op hun noden. Wat zij van ontwerpers zoals ik vinden, weet ik niet, maar ik denk dat ze nieuw talent en nieuwe ideeën met open armen ontvangen. Meestal worden al die andere visies toch op een of andere manier omgebogen en verwerkt tot het in hun eigen kraam past. Wat ik wel zeker weet, is dat ik niet het geld heb dat zij aan campagnes kunnen spenderen. Maar aan de andere kant zie ik hoe dan ook meer in een inventieve, creatievere marketing. Ik wil mensen niet toeschreeuwen tot ze halfdoof zijn.

In interviews en persteksten schuift u steeds uw invloeden en inspiratiebronnen naar voren. Uw voorliefde voor Fassbinder bijvoorbeeld, of sommige films die voor u belangrijk zijn. Denkt u dat klanten zich daar echt voor interesseren?

Ik heb dergelijke referenties nodig om een sfeer van een collectie uit te leggen. De meesten, vooral journalisten, vinden dat geweldig en sommigen vinden het dan weer te cerebraal. Toch ben ik de eerste om te zeggen dat het uiteindelijk de kleren zijn die het verhaal moeten vertellen.

Als u binnen de mode-industrie onmiddellijk iets zou kunnen veranderen, wat dan?

De houding van heel wat modejournalisten! De meesten zien het feit dat ontwerpers in de eerste plaats een zaak te runnen hebben volledig over het hoofd. Ze willen alleen nieuwe en afwijkende ideeën en vondsten gepresenteerd krijgen. Ze zijn zo blasé dat ze zich belangrijker gaan voelen dan de winkels die de kleren uiteindelijk moeten verkopen.

In uw werk schuwt u de verwijzingen naar iconen en andere beelden uit de homocultuur niet.

De gemeenschap van homo’s en lesbiennes staat buiten of naast de “reguliere” maatschappij. Daardoor kan men vrijer en losser experimenteren met identiteit, archetypes en noties rond man en vrouw. Binnen die subcultuur is er een enorme veelheid aan codes en stijlen die naast elkaar geaccepteerd worden. Iemand kan zijn of haar look bijna dagelijks veranderen en niemand die daar problemen mee heeft. Er is nog steeds zoiets als een gay style, maar het is moeilijker te zien waar die begint of eindigt. Het is niet langer begrensd.

De grenzen zijn al langer aan het vervagen, en niet alleen in subculturen. Meisjes willen er heel stoer uitzien, jongens willen gevoelig-artistiek lijken. De mannenlook wordt die van vrouwen en omgekeerd; de heterolook wordt die van homo’s en omgekeerd. Eén mengelmoes.

Zeer zeker. En die “gender bending” gaat maar door. Onze huidige samenleving eist meer dan een zwart-witplaatje. Zowel mannen als vrouwen worden gestimuleerd om hun mannelijke en vrouwelijke kanten uit te drukken en die ook te gebruiken. Heteromannen hebben het zelfvertrouwen gevonden om zich echt met mode bezig te houden, bijvoorbeeld. Lesbiennes voelen zich minder geremd om hun feminiene kant te laten zien. Meer dan prima, wat mij betreft: het maakt het leven alleen maar interessanter.

Denkt u dat u uw ideeën en overtuigingen ook kwijt kan bij een geïnstitutionaliseerd bedrijf als Byblos?

Absoluut. Anders, maar toch. Op mijn manier.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content