De jonggestorven Italiaanse designer Joe Colombo bedacht lampen, vaatwerk en leefcellen voor de toe-komst. Een cursus plastic futurisme voor beginners.

C esare Colombo, alias Joe, overleed op zijn 41ste verjaardag, 30 juli 1971, geveld door een hartaanval. In de voorhoede van de Italiaanse meubelindustrie die werd ontwikkeld op het puin van de Tweede Wereldoorlog was hij een van de uitvinders van het begrip ‘design’. Hij was een man van zijn tijd, gek van jazz en een verwoed pijproker, als de foto’s die van hem zijn bewaard een trouw beeld van hem schetsen (allicht wel : hij ontwierp zijn eigen pijp in 1969, in opdracht van Butz-Choquin).

Colombo was zijn carrière begonnen in de vroege jaren vijftig, als kunstschilder. Hij had er toen al een opleiding aan de kunstschool opzitten, maar studeerde nog architectuur. “Mijn familie”, schreef hij, “was een gewone, Ita- liaanse, Milanese familie, en ik was een gewone jongen. Mijn favoriet speelgoed was Meccano. Maar in mijn achtergrond zat niets dat me in een bepaalde richting duwde.” Hij werd gauw een van de spilfiguren van Il Movimento Nucleare, een groep kunstenaars die de wereld afbeeldden in een voortdurende staat van verandering (andere beroemde leden van de nucleaire beweging waren Enrico Baj en Giorgio Dangelo). Colombo’s schilderijen werden gekenmerkt door vrije, organische vormen, met collages en kleurenexplosies, in een stijl die verwant is aan het abstracte surrealisme van schilders als Matta en Tanguy.

Zijn eerste designprojecten dateren al van 1954, toen hij naar aanleiding van de tiende Triënnale van Milaan zijn Edicole Televisione tentoonstelde : her en der in de stad opgestelde paviljoentjes waarin het volk televisie kon kijken. Hij was ook artistiek directeur van een ceramiektentoonstelling, tijdens dezelfde Triënnale. In 1956 werd hij directeur van het bedrijf van zijn vader, in de automobielsector. Misschien geraakte hij daar gefascineerd door techniek en industrieel design. In 1958 stopte hij met schilderen. De nucleaire beweging had zijn aantrekkingskracht verloren (hij was later nog betrokken bij de MAC, de beweging voor concrete kunst). Hij bleef tekenen, in het bijzonder aan een gefantaseerde metropolis voor de toekomst, met ondergrondse woningen en wegen en een luchtruim vol raketten – een soort aankondiging van Colombo’s productdesign. Hij opende zijn eigen studio in 1962. Bij zijn eerste projecten, een hotel in Sardinië, een appartementsgebouw aan de Porta Venezia in het centrum van Milaan, en een aantal chalets in de Italiaanse Alpen, op plekken als Stelvio, in Cervinia, of Madesimo, waar zijn familie een chalet bezat en Colombo nog had gewerkt als ski-instructeur. Klanten vond hij in zijn eigen milieu, de gegoede middenklasse. Hij ontwierp interieurs voor zijn vrienden, bedacht meubels, lampen en decoratiestukken voor de woningen op zijn tekentafel. Hij kon een gebouw tekenen op één nacht : als hij de avond voordien een idee aan een potentiële klant had verkocht, dan kwam hij de volgende ochtend op de proppen met een gedetailleerd plan. “Hij haalde nog maar het dopje van zijn pen,” schreef de schilder Dangelo, “en er stond al een gloednieuw ontwerp op papier, compleet met maten en correcties.” Alles in één ononderbroken lijn vol zelfvertrouwen.

Colombo keek voortdurend vooruit. Hij was bezeten door ‘nu’ en ‘straks’, geobsedeerd door de toekomst. Hij experimenteerde met nieuwe materialen en technologieën. Met plastic, in de vorm van ABS, polyethyleen, pvc, glasvezel of methacrylaat, kon hij vormen scheppen die onmogelijk konden worden uitgevoerd met traditionele materialen, zoals hout of staal. In zijn korte carrière ontwierp hij een schijnbaar eindeloze reeks designparels. Zoals de eerste, volledig door machines vervaardigde plastic stoel uit de geschiedenis, anno 1967. Of zoals een hele reeks vernieuwende lampen, waaronder de Spider, de Flash en de Coupé (namen die refereren aan bliksemschichten en snelle sportwagens). De mp, op de markt sinds 1972, interpreteerde dankzij een halogeenlamp, de ruimte als een helder eiland – muren waren niet langer nodig, de gebruiker bevond zich in de lichtbron, of erbuiten. Er was ook een wekker, de Optic, die nog steeds wordt verkocht. Hij tekende ook een aantal opvallend vormgegeven drinkglazen : de Smoke, geconcipieerd om het combineren van kettingroken en drinken gemakkelijker te maken ; de Double, een twee-in-éénglas (gewoon even omdraaien) ; of de vijf-in-één, met vijf glazen die samen een makkelijk op te bergen geheel vormen.

Architectuur en design zijn bij Joe Colombo altijd met elkaar verweven : industrieel vervaardigde voorwerpen moesten, voor zover mogelijk, op organische wijze geschapen worden uit hun interieurs. Een aantal van zijn projecten twijfelt tussen architectuur en design, zoals de zogeheten monoblocks, die nog het best kunnen worden beschreven als plastic leefmachines. Het vroegste voorbeeld was de volledig uitgeruste Mini-Kitchen, die hij in 1963 ontwierp voor het Italiaanse merk Boffi (naar aanleiding van de dertiende Triënnale van Milaan). De mobiele keuken in geplastificeerd hout was voorzien van fornuis, oven, grill, koelkast, kastje voor zes borden, bestek en glazen (in speciale verpakkingen om scherven te vermijden tijdens transport), kastje voor potten en pannen, een reeks kastjes voor hulpmiddelen, kastje voor kookboeken, messenrek (langs de zijkant) en blikopener (hangend). Het deksel van de koelkast, schreef het tijdschrift Domus in september 1964, kon als hakbord worden gebruikt, het deksel van het fornuis als dienblad. De Mini-Kitchen kon makkelijk door een woning worden gereden : ze lijkt bedacht voor moderne lofts, waar ruimtes onbestemd zijn. Samengevat in Colombo’s eigen woorden kan de keuken worden beschreven als ‘een autonoom voorwerp dat onafhankelijk is van zijn architecturale container, en dat gecoördineerd of geadapteerd kan worden voor elke ruimtelijke situatie, in het heden en in de toekomst. ‘

In 1969 bedacht Colombo een woning in blokvorm voor Visiona 1, een futuristisch evenement van de chemiereus Bayer in Keulen ( Verner Panton was verantwoordelijk voor twee andere, even spectaculaire edities ervan). De cel was opgedeeld in drie ‘functionele stations’ : de nachtcel (bed, kasten, badkamer), de keukendoos (keuken, eetkamer), en het centrale leefblok (woonkamer). Een perfecte omgeving voor een ruimtestation. Colombo in 1971 : “In plaats van een ruimte onder te verdelen in subruimtes, met vooraf bepaalde functies (leefkamer, keuken, et cetera), kunnen we ons de ruimte inbeelden als transformeerbaar, naargelang van de behoeften van het moment (…).” We zouden op die manier in kleinere volumes kunnen wonen en toch meer levensruimte hebben. Zijn laatste futuristisch habitat, de kroon op zijn werk, werd in 1972 onthuld in het Museum of Modern Art van New York, na Colombo’s overlijden. In de Total Functioning Unit, waren meubels niet langer meubels, maar instrumenten, of, om een moderner woord te gebruiken, tools.

Jesse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content