Het gebeurt niet vaak dat auteurs van kinderboeken de voorpagina’s van de sensatiepers halen. Maar precies dat overkwam Joanna Rowling, een jonge Britse bijstandsmoeder die het tot miljonair schopte met de avonturen van Harry Potter, een jongetje met knobbelknieën en een plakbandbril, dat toevallig ook een hoogbegaafd tovenaar is.

Er zijn boeken voor kinderen en boeken waarin we opnieuw kinderen worden”, beweerde Virginia Woolf ooit. Dat laatste is perfect van toepassing op Harry Potter en de Steen der Wijzen. Harry is een elfjarig weesjongetje dat in een bezemkast onder de trap van zijn redelijk weerzinwekkende oom en tante Duffeling woont en de favoriete boksbal is van zijn zo mogelijk nog weerzinwekkender neef Dirk. Niet dat Harry een zielig ventje is, integendeel zelfs: hij is snel, slim en laconiek en weet precies hoe hij van elke situatie het beste kan maken. En dan komt er een brief van Albus Perkamentus – Commandeur in de Orde van Merlijn, Heksenleider 1ste klas en Opperste Hotemetoot van de Wereldbond van Toverlieden -, die Harry uitnodigt voor een opleiding aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus. Zweinstein heeft alles van een duur Brits privé-college, alleen luidt het officiële schoolmotto Drago Dormiens Nunquam Titilandus (Kietel Nooit Een Slapende Draak) en bestaat het curriculum uit vakken als Spreuken en Bezweringen, Toverdranken, Transfiguraties en Verweer tegen de Zwarte Kunsten. De favoriete schoolsport is Zwerkbal, een soort voetbal dat gespeeld wordt op vliegende bezemstelen.

Op het eerste gezicht is Harry en de Steen der Wijzen een en al fantasie en verrukkelijke flauwekul, maar het Kwaad is prominent aanwezig in de figuur van de gevallen tovenaar Voldemort. En ook de ontroering is nooit ver: een pakkende sleutelscène is die waarin Harry in een toverspiegel zijn gestorven ouders naar hem ziet wuiven en zich realiseert hoeveel ze van hem gehouden moeten hebben.

In Groot-Brittannië sloegen de Harry Potter-boeken in als een bom. Het tweede deel, Harry Potter en de Geheime Kamer, kreeg zelfs nog betere recensies dan het eerste en beide boeken werden bekroond met de Smarties Prize (het kinderequivalent van de Booker) en de British Book Award. Op de hitlijsten gingen Harry’s avonturen bestsellers van succesauteurs Jeffrey Archer en John Grisham vooraf. Uitgever Bloomsbury bracht zelfs een editie met een “grotemensencover” op de markt, op vraag van volwassenen die het vervelend vonden in het openbaar met een kinderboek betrapt te worden. Maar dat is niet alles: Levine kocht de Amerikaanse rechten voor De Steen der Wijzen voor 105.000 dollar, het hoogste bedrag ooit betaald voor een debuut in de jeugdliteratuur. Vervolgens kocht Warner Bros. de filmrechten voor de eerste twee Harry Potters. “Voor een bedrag met zeven cijfers in om het even welke munt”, meldde het vakblad Booksellers cryptisch, en dan zullen ze het wel niet over lire hebben…

J oanna Rowlings eigen verhaal is minstens even wonderlijk als dat van haar held. Het idee voor de Harry Potter-boeken kreeg ze in 1990, in een trein met vertraging. Van in het begin dacht ze aan een serie van zeven boeken, “omdat ik vond dat een opleiding tot tovenaar zo lang moest duren, van elf tot zeventien jaar.” Om haar magisch universum de nodige geloofwaardigheid te geven, maakte ze dozen vol aantekeningen over alchemie en tovenaarswetten. Ze stippelde de hoofdlijnen van de zeven boeken uit, schreef zelfs al het laatste hoofdstuk van het laatste boek, “om mezelf er constant aan te herinneren waar ik naartoe werk.”

Maar haar eigen toekomst liet zich niet zo gemakkelijk in kaart brengen. In ’91 trok ze naar Portugal, vond er een fulltime job als lerares Engels, trouwde met een journalist, kreeg een dochter, liep weg van haar man en zocht haar toevlucht in Edinburgh, met haar vijf maanden oude baby en de eerste drie hoofdstukken van Harry Potter onder de arm. Omdat ze geen geld had voor kinderopvang en dus ook niet uit werken kon, was ze verplicht van de bijstand te leven. Schrijven werd een oefening in pure wilskracht. “Ik liep zolang met de kinderwagen door de stad tot Jessica in slaap viel, en dan rende ik naar het dichtstbijzijnde café waar ze het niet erg vonden dat ik anderhalf uur zat te schrijven met één kop koffie, want meer kon ik me echt niet permitteren.”

Dat alles is nu alleen nog een onzalige herinnering. Maar de Joanna Rowling (34) die het Edinburghse Elephant House komt binnenwaaien, heeft niets van een nieuwbakken prima donna. Haar look is vroege jaren ’70: lang rossig haar en jeans. De vorige avond heeft ze voor de tweede opeenvolgende keer de British Book Award in ontvangst genomen, iets wat niemand haar voordeed en een prima reden om ladder-lazarus te worden, zoals ze zelf met intense voldoening vaststelt. En dus zit ze nu met een levensgrote kater, maar dan wel een van het soort dat euforisch en praterig maakt. Het is mooi iemand tegen te komen die haar levensdroom in vervulling zag gaan, en nog mooier dat ze zo compromisloos zichzelf gebleven is.

Je bent niet het soort jeugdschrijfster dat neerhurkt voor haar publiek.

Joanna Rowling: Dat is ook niet nodig, kinderen begrijpen altijd meer dan je denkt. En als ze al eens een grapje niet doorhebben, is dat ook niet erg. Maar tot uitgeverij Bloomsbury het boek kocht, had ik geen flauw benul voor welke leeftijdsgroep het geschikt was. Mensen vragen me vaak of ik bij het schrijven een jongetje van elf voor ogen hou, maar zo werkt het niet. Ik schrijf wat ik wil en in de eerste plaats voor mezelf. De humor in de Harry Potter-boeken is mijn soort humor en daarom spreken ze ook volwassenen aan, vermoed ik.

De jonge lezers kunnen samen met Harry opgroeien.

Dat klopt. Ik ben nu aan boek vier bezig en bij Harry en zijn klasgenoten beginnen de hormonen te razen. Plotseling realiseren ze zich dat het vriendje met wie ze al jaren spelen een meisje is. Ik heb een hekel aan boeken waarin kinderen niet echt mogen opgroeien. Zoals Peter Pan. Vind je dat nu geen uiterst sinister idee: eeuwig een jongetje moeten blijven? Mannen schijnt zoiets wel aan te spreken, maar geen enkele vrouw die een beetje bij haar verstand is, wil opnieuw acht jaar zijn. Ik ben in ieder geval veel gelukkiger geworden met het opgroeien.

Je romantiseert de jeugd niet als de gelukkigste periode in een mensenleven.

Hemel nee. Want kinderen, ook gelukkige kinderen, zijn volstrekt machteloos, ze moeten altijd maar doen wat anderen hen opdragen. Voor mij zijn de kinderjaren een nogal angstaanjagende tijd met veel metaforische monsters: de onzekerheid en de druk van ouders en leraars die willen dat je je conformeert en leeftijdgenootjes die willen dat je je niet conformeert en dus toch weer conformeert. Neenee, Harry en co blijven niet eeuwig elf zoals De Vijf van Enid Blyton.

Mogen we dan een “Harry en zijn eerste condoom” verwachten?

Haha. Zoiets ja. Maar als alle boeken klaar zijn, zullen er misschien negenjarigen zijn die ze alle zeven na elkaar willen lezen. En die kun je moeilijk met tienerzwangerschappen en drugsgebruik confronteren. Harry leeft natuurlijk ook in een magische wereld. Het zal niet gemakkelijk zijn hem op een plausibele manier te doen opgroeien, maar ik weet al hoe ik het zal aanpakken en nu is het alleen maar afwachten of het werkt.

Geloof je zelf in toverkracht?

Nee hoor, dat is allemaal flauwekul. Maar ik heb wel een praktiserende heks ontmoet. Zoiets overkomt je natuurlijk alleen maar in Amerika. Ik werd voor de radio geïnterviewd door een mevrouw met lang zwart haar en zwartomrande ogen. Ze legde het er zo dik op dat ik gewoon om haar plezier te doen vroeg of ze een heks was. “Ja natuurlijk. Jij toch ook?” Helaas, ik moest haar teleurstellen, en zo heb ik al heel veel kinderen moeten teleurstellen.

Als je van tevoren het laatste hoofdstuk van het zevende boek schreef, moet je toch een vermoeden van succes gehad hebben.

Absoluut niet. Toen het eerste boek af was en ik voor het eerst oog in oog zat met de uitgever, had ik maar één wens: “Laat hem alsjeblieft om een vervolg vragen.” Want ik zat met dozen en dozen vol bijkomend materiaal over Harry en allerlei belachelijke details over de toverwereld. En het eerste dat hij zei, was: “Natuurlijk hebben we het hier over een reeks…” Ik sprong een gat in de lucht, het was meer dan ik ooit had durven hopen. Ik had een realistisch beeld van het vak van jeugdschrijver. Er is dat oude grapje in de Britse uitgeverswereld: “Zeker en vast valt er met kinderboeken geld te verdienen. En al dat geld zit in de zakken van Roald Dahl…” Mijn enige hoop was dat het genoeg zou opbrengen om te kunnen blijven schrijven. Want ik ben een alleenstaande moeder en als de schrijverij niet genoeg opbracht om mijn dochter op te voeden, dan zou het pure zelfverwennerij zijn en dat kon ik niet rechtvaardigen.

Wat mij overkwam, was dus echt ongelooflijk, eigenlijk vond ik het zelfs een beetje angstaanjagend dat mijn levensambitie al zo vroeg in vervulling ging. Na de Amerikaanse deal was er een deel van mijn brein dat juichte: “Hoera, nu kan ik een hypotheek voor een eigen flat nemen.” Maar de rest van dat brein was versteend van angst. Ik had al driekwart van het tweede boek geschreven en tot dan toe was ik er best tevreden mee, maar opeens kreeg ik het gevoel dat elk woord dat ik schreef een paar dollars waard moest zijn. Van de weeromstuit raakte ik muurvast, van pure paniek kreeg ik een maand lang geen woord op papier. En als mensen mij feliciteerden dacht ik: “Oh God, zeg dat nu niet, want met het tweede boek ga ik alles verknoeien.”

Het uitsloverige meisje Hermelien, is dat een karikatuur van jezelf op elfjarige leeftijd?

Natuurlijk. Alleen was ik lang niet zo geniaal als zij en misschien ook wel niet zo ergerlijk. Ik was het kleine meisje dat zo bang was om te falen dat ze bij het begin van het schooljaar alle boeken van de lectuurlijst gelezen had en dat alle extra taken het eerst af had en dan nog altijd zo onzeker was dat ze iedereen op de zenuwen werkte. Typisch meisjesachtig vind ik dat. Nu werd je op het soort school waar ik vandaan kom nogal vlug voor een uitslover versleten. Britse journalisten kijken altijd een beetje sip als blijkt dat ik nooit op een privé-school gezeten heb. Nee, ik kom van een heel gewone staatsschool, met een redelijk laag niveau zelfs. Maar het geeft me veel voldoening dat ik Zweinstein blijkbaar zo beschreven heb dat iedereen geloofde dat ik het product van een privé-school was. Het is mijn manier om een beetje de draak te steken met de zeer Britse public schools.

De dood speelt een prominente rol in je boeken.

Ja, en het wordt er niet beter op, vrees ik. In deel vier wordt de eerste moord gepleegd. Als kinderen dat horen, zeggen ze meteen: “Laat alsjeblieft Ron niet doodgaan.” Dat vind ik heel slim van hen. Maar net als ik hebben ze natuurlijk een hoop films gezien waarin de beste vriend van de held sterft, omdat hem dat een persoonlijke reden geeft om wraak te nemen. Nu, ik kan niet verklappen wie er doodgaat, maar ik durf rustig bekennen dat ik heb zitten huilen toen ik de bewuste passage schreef. Maar ik had een goeie reden om precies dat personage te laten sterven. Als je zoals ik over het kwaad schrijft, dan mag je niet laf zijn. Je kunt je er niet van afmaken met een simpel: hij maakte tien mensen dood. Tonen ze zoiets op het nieuws, dan raakt het wel je hersenen maar niet je hart. Je moet echt van iemand gehouden hebben om te beseffen wat het betekent als hij sterft. Ja, de dood houdt mij nogal bezig, net zoals iedereen zeker. Alleen al puur intellectueel interesseert het mij wat er “daarna” gebeurt.

Voor professor Albus Perkamentus is de dood “het volgende grote avontuur voor de goedgeordende geest”.

Perkamentus is niet perfect of alwetend, maar in het boek komt hij het dichtst bij de stem van de absolute wijsheid. Ik wou dat ik zijn filosofische onthechting tegenover de dood had, het is iets waar ik in elk geval naar streef en wat ik in mijn beste dagen ook wel bereik. Mijn moeder stierf heel jong en totaal onverwacht, ze was pas vijfenveertig. Je hoeft niet diep in het boek te graven om te weten wat ik daarbij voelde. Niet dat ik er bewust over schreef, want zoiets loopt nooit goed af, denk ik. Maar toen ik later het hoofdstuk herlas met de spiegel waarin Harry zijn dode ouders ziet, toen drong het pas tot me door dat ik daar mijn eigen emoties in verwerkt had.

Eén ding heb ik wel bewust veranderd. Oorspronkelijk gingen Harry’s ouders op een totaal absurde manier dood, ongeveer zoals die van James in Roald Dahls James and the Giant Peach die door een rinoceros opgegeten worden. Ik vind dat nog altijd heel geestig, maar na de dood van mijn moeder vond ik die zwarte humor te veel een gemakkelijkheidsoplossing.

Je wordt wel vaker de nieuwe Roald Dahl genoemd.

Dat staat natuurlijk heel leuk op de achterflap van een boek. Goed, we hebben allebei een voorliefde voor rare details en gekke naamspelingen, maar wie een beetje verderkijkt, merkt meteen dat wij met totaal verschillende dingen bezig zijn. Mijn personages zijn lang niet zo karikaturaal als de zijne en mijn verhalen hebben een duidelijke morele ondertoon. Maar recensenten zijn vaak nogal lui: zo’n naam laten vallen is veel gemakkelijker dan iets in tien woorden uitleggen.

Harry wordt ook een filmpersonage. Zit je daarover in?

En of! Ik ben daar nogal cynisch in. Van in het begin wist ik dat Amerikaans geld en Brits talent de ideale combinatie voor de film waren. Harry is een Engels jongetje, maar speciale effecten zijn duur en de Britse filmindustrie is heel arm. De eerste aanbiedingen heb ik geweigerd, doodgewoon omdat ze te vroeg kwamen. Het gevaar bestond dat de filmstudio’s sneller met sequels zou komen dan ik, en dat ik dan tegen een gewrocht als Harry Potter in Las Vegas zou moeten aankijken. Nu zal de eerste film pas binnen drie jaar klaar zijn. Dan zit ik alweer een paar boeken verder en zijn er al een heleboel kinderen die weten hoe het verdergaat met Harry, zodat de filmmakers zich niet al te veel fantasietjes kunnen permitteren. En met The Little Princess en The Secret Garden heeft Warner bewezen dat ze intelligende films kunnen maken van klassieke kinderboeken. Bovendien heb ik script-approval bedongen. Meer kun je eigenlijk niet wensen, maar er kan natuurlijk altijd nog van alles mislopen.

Je levensverhaal werd in de pers als een regelrechte Assepoester-story voorgesteld. The Sun wou zelfs de exclusieve rechten kopen.

Ik kon me de foto al voorstellen: ik met ongewassen haar voor een kapotte tikmachine, met Jessica op mijn arm, in haar meest versleten jurk natuurlijk. Nu, dat is mooi niet doorgegaan. Maar voor ik ooit met één journalist gesproken had, verspreidde de uitgever de informatie dat ik een alleenstaande moeder was en heel arm en dat ik in cafés schreef. Ik begrijp dat wel, het is een mooie invalshoek voor een verhaal. Maar zo lag wel mijn hele privé-leven te grabbel zonder dat ik er iets aan kon doen. Ik heb ook wel spijt van een paar dingen die ik zelf verteld heb. De tweede journalist die mij interviewde, vroeg botweg: “Had je niet beter een baan gezocht in plaats van een boek te zitten schrijven?” Dat was gewoon een list om mij op stang te jagen en omdat ik totaal geen ervaring met de pers had, trapte ik er nog in ook. En hoewel ik de dingen die ik toen zei daarna nooit meer herhaald heb, duiken ze toch weer op in elk stuk dat over mij verschijnt. Maar ik was toen echt kwaad, want die journalist beledigde niet alleen mij, maar alle alleenstaande moeders die stilletjes gek zitten te worden omdat ze talenten hebben maar ze niet kunnen gebruiken. Kijk, ik heb altijd geweten dat mijn benarde toestand tijdelijk was. Want ik had een opleiding gehad en zodra Jessica naar de kleuterschool kon, had ik opnieuw kunnen lesgeven. Maar veel vrouwen hebben niet zoveel geluk.

En nu ben je onmetelijk rijk…

Je moet niet alles geloven wat ze schrijven. In de pers goochelen ze met astronomische getallen. Als ik Jessica afhaal van haar schooltje, zie ik de blik in de ogen van de andere moeders en dan heb ik zin om te roepen: “Nee, het is niet waar, doe er maar een paar nullen af.” Nu, ik wil niet hypocriet doen: geld hebben is prettig, omdat het zekerheid geeft en een flat met een tuin voor mijn dochter. Maar het meest fantastische vind ik nogal altijd dat ik nu de vrijheid heb om te schrijven. Zowel thuis als in mijn gedeelde studentenflat moest ik altijd zien te ontsnappen om te kunnen schrijven. Want niemand mocht het weten, ik was zo bang om niet ernstig genomen te worden. Mijn idee van roem was in een winkel een cheque uitschrijven, waarna de verkoopster verrukt zou uitroepen: “Maar u bent de auteur van mijn favoriete boek!” Zo naïef was ik dus.

Nu moet ik nog één belangrijke test doorstaan: de dag dat Jessica oud genoeg is om uit Harry voorgelezen te worden. Ik zie het al voor me: honderdduizend kinderen vinden het leuk en mijn dochter zegt: “Mooi hoor, mam. Maar mag ik nu gaan spelen?”

De Harry Potter-boeken worden in Nederlandse vertaling uitgegeven door De Harmonie/Standaard. Het tweede deel “Harry Potter en de Geheime Kamer” verschijnt in april en kost 550 fr.

Linda Asselbergs / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content