Jeff Buckley heeft van zijn vader Tim niet alleen

het manifeste genie geërfd, maar ook de demonen.

Een gesprek over zijn “vrouwelijke kant”,

Frank Zappa en de dood.

JACKY HUYS

Toen Jeff Buckley acht was, in 1975 was dat, ontmoette hij voor het eerst z’n natuurlijke vader, de semi-legendarische singersongwriter Tim. De twee brachten samen een vakantie van een weekje door. Twee maand later stierf Tim aan de gevolgen van een overdosis.

Jeff wachtte een jeugd zonder anker, medioker op school, op avontuur in New York, dertien jobs en nog meer ongelukken (van verkoper in een kleerwinkel en aspirant-akteur tot antwoordapparaat spelen voor Denzel Washington en F. Murray Abrahams), maar altijd gedreven door het verterende vuur van binnen : ik wil, ooit, musicus zijn.

Jeff Buckley debuteerde in 1993 nogal indrukwekkend met de mini-cd Live at Sin-é (waarop hij twee eigen songs bracht en verder covers van Edith Piaf en Van Morrison) en een jaar later met de full-cd Grace, een van dé primeurs van 1994. Zijn zalen zitten vol, het bestaan is hektisch geworden, de journalisten zijn muggen. “Mijn management zegt vandaag 86 procent van de aanvragen voor interviews af en eigenlijk is dat nog niet voldoende, ” zegt hij. We zitten vooraan in zijn toerbus. De deur staat open. De motor draait.

Je was al 26 toen je eerste plaat uitkwam. Vind je dat zelf vroeg, laat of op tijd ?

Buckley : Ik was al gek van muziek toen ik vijftien, zestien was, maar ik wou toen geen platen maken. Ik ben trouwens gestopt met zingen tussen mijn negentiende en mijn eenentwintigste.

Waarom eigenlijk ?

Buckley : Ik was gedeprimeerd. Ik was niet gelukkig. Ik haatte mijn leven.

Ben je toen ook opgehouden met schrijven ?

Buckley : Oh nee, dat ben ik altijd blijven doen. Maar alles wat ik geschreven heb tussen mijn veertiende en mijn twintigste heb ik verbrand. Ik weet ook niet waarom. Ik herinner mij er niets meer van, ik kan er dus ook niets meer van spelen. Ik weet dat enkele flarden van de ideeën die ik toen gehad heb, in de song Lover you should’ve come over zijn opgedoken, maar voor de rest… Ik las mijn notitieboekje en het enige wat ik zag, was : pijn, heel veel pijn. Nu wou ik dat ik de teksten nog had, maar in een kwade bui heb ik een streep getrokken onder dat leven.

Mag ik daaruit afleiden dat het meeste van je werk autobiografisch is ?

Buckley : Nee. Hoewel. Je zou misschien een emotioneel portret van me krijgen, maar autobiografie : nooit. Liedjes moeten open zijn, betekenis kunnen hebben voor iédereen.

Vind je dat een artiest alles kan zeggen in zijn werk ?

Buckley : Expliciet of impliciet, jà. Kunst is grenzeloos.

Ik bedoel : ik praatte met een aantal zangeressen en die vernoemen zonder uitzondering jou als een van de weinige mannen die voeling heeft met zijn vrouwelijke kanten.

Buckley : Who are these women (lacht) ? Bedank hen in mijn naam. Kom, laten we achteraan de bus gaan zitten.

Dus dit is rock’n’roll : onopgemaakte bedden, video’s, lege flessen.

Buckley : ’t Is een job.

Ik dacht dat het goddelijke inspiratie was.

Buckley : Dat is het ook. Goddelijke inspiratie krijgen, is mijn job. Je hebt evenveel kracht en discipline nodig om een songschrijver te zijn dan om in een hotel te werken. Je houdt nooit op een werkmens te zijn als je een artiest bent, nooit. Alleen prinsen en andere lege gekroonde hoofden werken niet. ’t Is misschien niet helemaal waar dat creëren 99 procent transpiratie is en 1 procent inspiratie zonder inspiratie kom je niet in dit vak terecht , maar het is hoe dan ook veel meer van het eerste dan van het tweede.

Wil je toch nog eens over die vrouwelijke kant van daarnet nadenken ?

Buckley : Alles wat ik doe, moet daar vertrekken. Ik weet ook niet hoe het precies in elkaar zit en hoe het werkt, maar ik héb die kant en hij begrijpt me en ik voel hem. En als er een kortsluiting is, wat al eens het geval is geweest, dan hou ik drie jaar mijn mond. Dit gezegd zijnde ben ik een man en hou ik ervan een man te zijn : een man onder mannen, een man tussen vrouwen. God, ik hou van vrouwen. Breng ons meer vrouwen (lacht), vrouwen die praten, vrouwen die iets uitstralen, vrouwen die weigeren te gehoorzamen, vrouwen die zo geil zijn dat ze niet anders kunnen dan schrijfsters, beeldende kunstenaressen, musici en tekstschrijfsters zijn, vrouwen die in een taxi rijden en rond zes blokken schuren aan 120 per uur, yeah, bring us more women.

Die zangeressen vonden Jon Bon Jovi je tegenpool : een ééndimensionele macho cartoon-figuur, zeiden ze.

Buckley : De kleine meisjes van New Jersey vinden dat dus niet (lacht). En vergeet niet dat hij ooit een erg androgyn image heeft gehad : lief-meisjesachtig én terzelfder tijd macho. Ach, ik weet niets van de wereld waarin Jon Bon Jovi leeft. En ik hou ook niet van zijn muziek. Ik heb wel gemerkt dat er nog een archetype is waar veel vrouwen voor vallen : de hardcore-rockjongens van Leeway, Pantera of Alice in Chains, Nine Inch Nails en Ministry. Extreem mannelijk, maar ook steriel ondanks de manifeste dosis testosteron. Ik mag er niet aan denken in een groepje te spelen, waar alleen mannen naar komen kijken, zo van jongens onder elkaar, oerend harde gitaren en dan I’m gonna fuck the bitch.

Men zegt me dat het een faze is, waar jongens door moeten als ze een jaar of dertien zijn. Heb jij die nooit gekend ?

Buckley : Misschien toen ik de eerste keer de Bad Brains hoorde, maar ik heb in elk geval nooit als hen willen zijn, alleen als hen willen klinken. Fucking hardcore DC-punk, maar mét de broodnodige variatie waar al de anderen hopeloos op zoek naar waren. Als je dus een man moest zijn als HR van de Bad Brains om als hen te kunnen klinken, dan had ik dat er best voor over. Maar ik heb ook als Edith Piaf willen klinken, dus veel zegt dat niet.

Geloof jij in karma ? Ik bedoel : denk je dat je voorbestemd was om artiest te worden ?

Buckley : Sommige kinderen hebben de fantazie dat ze gaan sterven, andere dat ze gaan leven. Naarmate ze opgroeien, krijgen de meesten andere droombeelden, maar een aantal houdt vast aan die doodsfantazieën. Ik ben altijd de jongen van de muziek geweest. Ik had kunnen een bouwvakker zijn uit Passaic New Jersey met twee kinderen en een vrouw, die ’s avonds afgepeigerd thuiskwam, dan nog had ik voor mijn kinderen gezongen. ’t Is dan misschien geen Elton-John-way-of-life, maar zolang het met muziek te maken heeft, hoe marginaal ook, kan ik er vrede mee hebben. Ik weet nog dat ik een kind was en dacht : ik hou van mijn moeder, ik hou van mijn stiefvader, ze draaien de hele dag muziek, ik wil nergens anders heen, ik blijf hier voor eeuwig, ik kan met mijn soldaatjes spelen, ik kan een plaat van Pink Floyd draaien, ik kan mijn mam een kusje geven, dit is een perfekte wereld. Achteraf is mijn liefde alleen maar bevestigd geworden. Ik zag al die platenhoezen in de seventies en die foto’s van musici, die toen nog ontzettend veel soul en spontaneïteit uitstraalden. Vandaag heeft men alle liefde uit publiciteitsfoto’s verwijderd, maar toen : oh boy, dat was de stuff die kinderen aan het dromen zette. Janis Joplin op de grond in een hoekje van een studio bijvoorbeeld, dat greep me aan. Jimi Hendrix op de televisie : als zijn lijf bewoog, kwam er muziek uit zijn gitaar, Kristus, er kwamen noten uit zijn haar, ik zweer het je. En daar identificeerde ik me mee, zo van : jà, daar wil ik wonen.

Was het daardoor dat je, als ik Rolling Stone mag geloven, zo emotioneel reageerde toen Janis Joplin door Melissa Etheridge werd geïntroduceerd in de Rock and Roll Hall of Fame ?

Buckley : Ik heb zelden een grotere brok desinformatie gelezen. Eerst en vooral dat fotootje van haar en mij : zij liep langs mijn tafeltje, een of andere fotograaf zei dat ze naast mij moest staan, wat ze dan ook braafjes deed, ondertussen aan haar bodyguard vragend wie ik was. Wil je weten waarom ik geweend heb ? Wil je écht weten waarom ik toen geweend heb ? Het was niet om Al Green of de Orioles of Neil Young, het was zelfs niet voor Janis Joplin en zeker niet omdat Melissa fuckin’ Etheridge vond dat ze Piece of heart maar eens moest zingen, nee, het was om Frank Zappa. Ik heb geweend om Frank Zappa, omdat ik éven vergeten was dat hij gestorven was en ik er daar en dan met een klap opnieuw mee werd gekonfronteerd. Toen Frank stierf, is er een enorm stuk uit mijn leven weggevallen. Zo weinig mensen hebben hem écht gekend, zo veel mensen vonden hem een klown, mààr een klown. Terwijl hij voor velen van ons, musici, een lichtend voorbeeld is geweest. Een winnaar, iemand die keer op keer Het Systeem heeft verslagen en afgerekend met alle ellende waar wij ons dag na dag aan ergeren : hij heeft zijn manager gepakt, die hem jaren misbruikt heeft ; hij heeft Warner Brothers, die hem jaren verneukt hebben, op hun nummer gezet en hij heeft de censurerende, ultrakonservatieve Washington Wives een kopje kleiner gemaakt. Frank heeft niet alleen een levendig oeuvre nagelaten, maar heeft zijn hele leven op bewonderenswaardige én principiële manier omgegaan met chaos en dromen en desilluzies. Frank Zappa is meer waard dan zes Prince’s samen en ik ben nochtans een bewonderaar van Prince.

Bon, ik zit daar dus op dat lamme feestje van de platenindustrie, omgeven door paparazzi en pinguïns in avondkledij en een of andere eikel van een platenfirma gaat op dat podium staan en zegt : “Toen Freak Out uitkwam, spitste het Amerikaanse publiek de oren. ” Dat een fuckin’ funktionaris die godganse fuckin’ dagen achter zijn fuckin’ bureau zit en meent een fuckin’ eerbetoon aan Frank te mogen geven, terwijl hij geen fuckin’ idee heeft wie Zappa was en wat hij fuckin’ gedaan heeft, dàt ervaarde ik als zo’n schok. En ik had geen enkele uitlaatklep voor mijn woede en pijn en verdriet : Frank was weg en ik bleef achter met deze debielen. Dan komt Lou Reed, die een pakkende speech geeft, terwijl ze stukken uit Zappa’s carrière op een scherm projekteren. Het laatste beeld is dat van de vijftiger, met zijn grote, grote bruine ogen, zijn paardestaart, zijn grijze baard : het zieke genie Frank. Op dat moment ben ik geknapt. Ik dacht aan de Velvet Underground, die niét in de Hall of Fame mochten, ik dacht aan Lou naar wie ik mateloos opkijk en ik dacht : ik ween voor Frank. En toen kwam Aerosmith en Led Zeppelin (glimlacht droef) en ik dacht : what the fuck am I doinghere ? Frank’s dead. De Rock and Roll Hall of Fame kan wat mij betreft tot eeuwig en een dag in de oceaan wegzinken. En ik wil worden zoals Frank, later als ik groter ben.

Later, is dat : binnen tien, twintig jaar ?

Buckley : Als ik zolang leef.

Je bent écht geobsedeerd door de dood en sterven, hé.

Buckley : Maar meer nog door wat met de aarde en het vlees te maken heeft. Geesten ook. Het leven. Seks. Banaliteiten. Alles eigenlijk, als het maar hier en nu is. De toekomst zal wel voor zichzelf zorgen.

Ben je gelukkig nu ?

Buckley : Nee.

Wat ontbreekt er in je leven ?

Buckley : Kreativiteit. Dit is geen normaal bestaan. Dit is chaos. Ik ben weliswaar een expert qua chaos, maar op de duur sloopt het je en verhindert het je om je volle potentieel te realizeren.

“Grace” van Jeff Buckley is verschenen bij Columbia. De single “Last goodbye” bevat twee extra live tracks. Buckley koncerteert op het tweede podium tijdens Rock Torhout/Werchter op 1 en 2 juli.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content