In 1964 ging Jean Vanier, ex-marineofficier, samenwonen met Raphaël en Philippe, twee mannen met een mentale beperking. Hij redde hen uit een overvolle instelling, doopte zijn huis L’Arche. Vandaag heeft De Ark afdelingen van Bangladesh tot in Gent, en heeft Jean Vanier het leven veranderd van duizenden mensen met een mentale handicap. Op visite in Trosly-Breuil, Noord-Frankrijk, waar het allemaal begon.

Vijftig jaar en vier maanden geleden kocht Jean Vanier een bouwvallig huis aan de rand van een bos in Trosly-Breuil, een dorp in Picardië. Het plattelandshuis had geen toilet en geen elektriciteit, er was enkel een houtkachel en een kraan. Jean Vanier doopte de plek L’Arche (De Ark) en nodigde vervolgens Raphaël Simi en Philippe Seux uit om bij hem in te trekken. Beide mannen hadden een mentale beperking en leefden al hun hele volwassen leven in een overbevolkte, trieste instelling. “Ik had geen groots plan”, zegt Jean Vanier vandaag, wanneer we hem opzoeken voor een zeldzaam interview bij hem thuis in Trosly-Breuil. “Ik voelde alleen dat ik dit moest doen. Het choqueerde mij hoe de bewoners van die instelling vernederd werden. Alsof ze geen mensen waren.” We schrijven zomer 1964, Jean Vanier was 36 jaar.

Hij zag zichzelf samenwonen met Raphaël en Philippe, als een kleine familie. Maar al snel groeide L’Arche uit tot iets wat alle verwachtingen overtrof. Na een maand trok Jacques bij hen in. In december arriveerde Pierrot. In mei van 1965 verwelkomden ze Lucien. Het waren allemaal mannen met een mentale achterstand, maar Jean Vanier zag in hen de beste vrienden die hij ooit gekend had. Familie en vrienden kwamen op bezoek en raakten geïnspireerd door zijn overtuiging dat mensen met een mentale beperking een gave hebben die ‘normale’ mensen ontbreken. “Het zijn de beste lesgevers in tederheid”, vindt Vanier. “Mensen met een mentale handicap zijn niet bezig met status, geld, de beste zijn. Ze leven in het nu en zijn gewoon zichzelf.” Een tweede huis werd gekocht, en een derde, een vierde. Meer mannen en vrouwen werden uit sombere instellingen gehaald, meer vrijwilligers en geld arriveerden.

In 1968 waren er 73 bewoners, vier jaar later al 126. “Daarna ging het alleen maar sneller”, zegt Vanier, die in zijn woonkamer in een fluwelen fauteuil zit. “Er werden vestigingen geopend in het zuiden en noorden van Frankrijk, in Canada, India, Groot-Brittannië, Afrika, Honduras, Australië en België, allemaal zeer uiteenlopende culturen en omgevingen. We hadden geen uitbreidingsstrategie, geen toverformule. Alles draaide rond vriendschap, risico durven nemen en geloven in heel eenvoudige dingen. De gemeenschap groeide. Wat niet wil zeggen dat er geen spanningen of problemen waren. Die waren er wel, maar ik bleef in mezelf geloven. Er was overduidelijk een grote nood aan onze aanpak, een menselijke aanpak : samen plezier maken en oprecht luisteren naar de pijn, hoop en verhalen van de bewoners.”

Vandaag zijn er afdelingen van L’Arche in 35 landen. In België zit De Ark onder meer in Gent, Moerkerke, Antwerpen, Bierges en Namen.

Het oprichting van L’Arche mag dan wel een opmerkelijk verhaal zijn. Nog straffer is het levensverhaal van de oprichter zelf. Wat bezielde een Canadese jongeman uit een gefortuneerde en invloedrijke familie om in de fleur van zijn leven te gaan samenwonen met mensen die toen nog al te vaak omschreven werden als ‘debiel’, ‘zot’ en ‘geschift’ ? Wat bracht hem ertoe om zijn opleiding tot zeeofficier en filosoof los te laten om een nieuw leven te beginnen ?

ZIJN INTUÏTIE VOLGEN

Jean Vanier is tien wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Zijn vader, generaal Georges Vanier, is ambassadeur in Parijs. Wanneer de Duitsers in 1940 oprukken moet het gezin per boot evacueren naar Groot-Brittannië, om van daaruit terug te keren naar Canada. Maar de zeereis tussen Frankrijk en Groot-Brittannië spreekt enorm tot de verbeelding van de jonge Jean Vanier. Wanneer hij dertien is, vraagt hij zijn vader de toelating om aan de Naval College in Dartmouth te gaan studeren, een school voor toekomstige officieren van de Britse Koninklijke Marine.

“De meeste ouders zouden neen zeggen”, lacht hij vandaag. “Het was 1942, de Atlantische Oceaan oversteken was levensgevaarlijk. Honderden Duitse onderzeeboten lagen onder de golven op de loer, om de schepen van de geallieerden te doen zinken. Het was vrij gestoord om een dertienjarig kind een reis te laten ondernemen die niet strikt noodzakelijk was. Maar mijn vader was een uitzonderlijk man. Als ik zeker wist dat ik dit wou, zei hij, dan mocht ik vertrekken. Achteraf gezien is dat moment van grote vormende waarde gebleken. Dat mijn vader mij vertrouwde, betekende dat ik mezelf kon vertrouwen. Als mijn intuïtie klopte, kon ik ermee leren werken.” Vanier vertrok uit Canada om de rest van zijn leven zijn intuïtie te volgen, als een vrij man.

We zitten in zijn woonkamer, met een pot thee. Een groot schuifraam leidt naar een stukje tuin, waar een vervallen barak staat. Op de schoorsteen staan kleine objecten, cadeaus, foto’s van zijn broer en zus, van zijn ouders, van hem en de paus, en met Moeder Teresa, die hem geholpen heeft met het oprichten van L’Arche in India. Maar ook bewoners van L’Arche die er ondertussen niet meer zijn staan op de schoorsteen met hun foto : Raphaël Simi, Barbara Swanekamp, Patrick Mathias.

Er hangt een zeker mysterie rond Jean Vanier, iets enigmatisch. Hij is groot, bijna twee meter, en hij praat met zijn massieve handen. Hij is intussen 86, en hoewel zijn benen niet altijd meer meewillen en hij snel moe is, is hij nog altijd een wakker man, nieuwsgierig ook. De grond ligt bezaaid met brieven, documenten, boeken die hij aan het lezen is, zowel in het Frans als in het Engels. “Why we do what we do is een fantastisch boek over mensen en chimpansees, en hoe het komt dat wij ofwel als vechters door het leven gaan, ofwel als slachtoffers”, zegt hij. “Dat boeit me enorm. We zijn als maatschappij zo gefocust op winnen en vechten. Als dat niet lukt, voelen we ons mislukt en worden we depressief. Hoe raken we daaruit ? Hoe kan ik mensen helpen om hun eigenwaarde te vinden, los van het feit dat ze de beste moeten zijn, los van wat anderen van hen verwachten ?”

De vaste telefoon rinkelt. “Allô ?”, Jean Vanier schakelt over naar het Frans, hij praat luid, maakt een afspraak in zijn agenda voor januari 2015. In zijn woonkamer valt geen computer of iPad te bespeuren, hij maakt zijn aantekeningen met potlood en papier. Zo doet hij het al jaren, nog nooit vergat hij een afspraak of was hij ergens te laat. Zijn discipline is allicht een overblijfsel van zijn militaire opleiding bij de zeemacht.

“Na acht jaar verliet ik de Britse zeemacht. De Tweede Wereldoorlog en het droppen van de atoombommen had een diepe indruk op mij gemaakt. De marine bleek toch niet mijn habitat. Ik wilde een vredevoller leven. Zoals mijn inuïtie me eerst naar de marine bracht, zo voelde ik toen een sterke aantrekkingskracht vanuit mijn christelijke geloof. Ik was 21 en dacht erover om priester te worden.”

Terwijl zijn leeftijdsgenoten zich settelen, gaat Jean Vanier in een geloofsgemeenschap wonen nabij Parijs, waar hij een doctoraat behaalt in de filosofie, een vak dat hij daarna gaat doceren. Hij ontdekt dat hij talent heeft voor lesgeven, ook vandaag kan hij een groot publiek moeiteloos meeslepen in zijn verhaal. Maar lesgeven bleek niet zijn ware levenstaak.

VRIENDEN RAPHAËL EN PHILIPPE

In 1963 ontmoet hij priester Thomas, ook kapelaan van Val Fleuri, een instelling voor mentaal gehandicapte mannen in Trosly-Breuil. Hij nodigt Vanier uit voor een bezoek, hij wil hem tonen hoe mensen leven die door de samenleving afgewezen worden. “Ik was gechoqueerd en verbaasd tegelijk”, herinnert Vanier zich. “Het was een kleine instelling, met dertig mensen, maar het ging er intens aan toe. Elke bewoner drong zich aan mij op. Ondank het lawaai, het geweld en de depressieve sfeer, vond ik het er mooi. Aan mijn filosofiestudenten had ik mijn hoofd gegeven, maar deze mensen wilden mijn hart. Ze schreeuwden om erkenning, wilden met mij in relatie gaan.”

De instelling, net als gevangenissen en andere donkere plekken, schrikten hem enerzijds af. Anderzijds werd hij erdoor aangetrokken. “Misschien omdat ik door de chaos heen gewoon de mensen zag, met angst en pijn op hun gezicht, maar ook met een grote tederheid. Elk van de dertig bewoners vroeg me of ik zou terugkeren. Alsof ze wilden zeggen : waarom word ik altijd in de steek gelaten ? Ik voelde een grote drang naar vriendschap.”

Jean Vanier begint zich te verdiepen in de wereld van geesteszieken. Enkele maanden lang bezoekt hij psychiatrische ziekenhuizen in Frankrijk en praat hij met families. In één instelling ziet hij tachtig mannen dicht op elkaar leven, terwijl er maar plaats is voor veertig. Op een boerderij ontmoet hij een jongen die in een garage aan de ketting ligt. “Ik ontdekte dat mensen met een mentale beperking enorm vernederd en onderdrukt werden. Ze werden stom, imbeciel, gek, idioot en dwaas genoemd. Niemand zag hen als mensen die je in de ogen kunt kijken. Ik voelde dat ik voor hen iets wilde betekenen.”

Jean Vanier had zijn invloedrijke ouders toen om hulp kunnen vragen. Zijn vader was op dat moment gouverneur van Canada, zijn moeder was in Canada net uitgeroepen tot vrouw van het jaar. Hij had als kind met hen de wereld rondgereisd, hij had gedanst met prinses Margaret, de zus van de Britse Queen, en had later mogen dineren met geleerde filosofen en wetenschappers. Maar hij wou niet terugvallen op het netwerk en de rijkdom van zijn familie. “Het enige wat ik kon bedenken, was dat ik met die mensen wou samenleven. Ik wou zien wat er dan zou gebeuren.” Weer volgde hij zijn intuïtie.

Wanneer de directrice van een overbevolkte instelling hem vraagt of hij onderdak kan geven aan drie van haar bewoners, aarzelt hij niet. Hij koopt een bouwvallig huis in Trosly-Breuil, vlak bij de instelling waar ook priester Thomas werkt, en trekt erin met de drie mannen. “Raphaël was een van hen. Hij had meningitis en kende amper twintig woorden. De andere man was Philippe. Hij had een hersenaandoening, zijn arm en been waren verlamd en praatte veel te veel. De derde was Danny, hem had ik nooit in huis mogen nemen. Hij is ook maar één nacht gebleven. Danny was blind en doof, had ook een diepe psychose. Zo gauw hij de instelling verlaten had, waar als gestructureerd was, en in L’Arche arriveerde, waar geen structuur was, werd hij angstig en wild. De eerste nacht liep hij voortdurend naar buiten, en ik liep achter hem, terwijl binnen Philippe en Raphaël sliepen. De volgende ochtend heb ik de directrice opgebeld om te vragen of ze Danny kon terughalen. Ik kon geen gemeenschap beginnen als ik de hele tijd achter één bewoner moest aanhollen. Je zou kunnen zeggen dat L’Arche ontstaan is uit een mislukt experiment. Vandaag hebben we de ruimte om mensen zoals Danny beter op te vangen. Mensen met een erg zware handicap hebben rust en structuur nodig. Dat kon ik hem in 1964 niet geven.”

Wat daarna gebeurde, omschrijft Jean Vanier als buitengewoon magnifiek. “Ik deed alles samen met Raphaël en Philippe : koken, shoppen, tuinieren. Maar het meest van al maakten we plezier. Al snel brachten zij iets in mij tot leven waar de marine en de academische wereld niet in geslaagd was. Voor ik hen kende, leidde ik een veeleer serieus leven. Ik doceerde filosofie, leefde vanuit mijn hoofd. Iedereen rond mij probeerde iets te bereiken in het leven. Maar Raphaël en Philippe brachten het kind in mij naar boven. Met mensen met een mentale handicap, voer je geen intellectuele gesprekken over filosofie en status. Je hoeft geen indruk op hen te maken met wat je allemaal weet of bereikt hebt. Je speelt gewoon, je leeft vanuit het hart.”

WIE IS NORMAAL ?

Hoewel het nooit Vaniers bedoeling was om een wereldwijde beweging op gang te trekken, sloten zijn daden wel mooi aan bij de tijdgeest van de jaren zestig en zeventig. “Het waren de jaren van het gemeenschapsleven. Het was het tijdperk van de hippies, van Woodstock. Er bewoog iets in de samenleving en veel jonge mensen sloten zich aan bij L’Arche, uit overtuiging om mij te helpen. Ouders van kinderen met een mentale beperking vochten op dat moment in Frankrijk en Italië ook tegen de grote autoritaire instituten. De economie deed het goed en L’Arche kon op financiële steun rekenen van de sociale sector. Zo groeiden we uit tot een wereldwijde gemeenschap.”

Een wereldwijde gemeenschap die cultuurverschillen en religies overstijgt. Want hoewel Jean Vanier zelf katholiek is, maken moslims, joden, protestanten, hindoes en atheïsten deel uit van het netwerk van L’Arche. “Wat we allemaal gemeenschappelijk hebben, is dat we van L’Arche geen instituut willen maken, maar een thuis. Hier lopen geen mensen rond in witte doktersjassen. ‘Normale’ mensen wonen samen met mensen met een beperking. En iedereen leert van elkaar. Want wat betekent normaal zijn ? De ene groep is niet beter dan de andere. Is iemand minder mens omdat hij toevallig bij de geboorte verstrikt raakt in de navelstreng, waardoor zijn hersenen een zuurstoftekort oplopen ? Iemand hoeft geen succesvolle prestaties neer te zetten om een mooi en waardevol leven te leiden. In een gezonde samenleving hebben de sterken de zwakkeren even hard nodig als de zwakkeren de sterken nodig hebben.”

Hoewel hij amper nog reist, was Jean Vanier onlangs nog eens in het treinstation Paris Nord. “Ik zag er een jonge zwerver staan, met een hond. Ik ben op hem afgestapt. Ik zei hem ik geen geld kon geven, maar dat ik hem gewoon even wou ontmoeten. Hij antwoordde me dat nog nooit iemand naar hem gekeken had, in al die jaren. Hij bedankte mij omdat ik hem had opgemerkt. Dat is het enige waar het voor mij om draait : anderen aandacht geven, met hen in relatie gaan. Een glimlach is vaak al genoeg.”

Over de jaren heen heeft Jean Vanier het leven veranderd van duizenden, tienduizenden mensen met een mentale handicap. En hoewel L’Arche niet altijd de geschikte plek was voor iedereen – sommigen moesten terugkeren naar het ziekenhuis, anderen konden alleen gaan wonen op een appartement – heeft hij duizenden ouders anders leren kijken naar hun kind. Hij redde hen daarmee uit een verschrikkelijke eenzaamheid. Waar anderen alleen frustraties, schaamte en lelijkheid zagen, zag Vanier altijd schoonheid en tederheid.

Hij heeft er honderden, duizenden verhalen over. Zoals dat van de oude man in Burkina Faso die op het einde van een lezing rechtstond, hem bedankte en eraan toevoegde : “Nog nooit heeft iemand ons gezegd dat onze kinderen mooi zijn.” Evenveel verhalen heeft hij over de talrijke bezoekers en assistenten die geraakt werden door de aparte sfeer in L’Arche. Zo is er het verhaal van de BBC-regisseur die een reportage kwam draaien over de toekomst van de genetica. Zijn opdracht : uitleggen hoe dokters er steeds beter in slagen om te onderzoeken of een ongeboren kind bepaalde afwijkingen heeft, zodat ouders eventueel kunnen beslissen om de zwangerschap stop te zetten. Maar het bezoek aan L’Arche en de visie van Jean Vanier grepen hem zo aan, dat de regisseur de grootste moeite had om zijn reportage af te maken en twijfelde of hij wel kon terugkeren naar de gewone realiteit.

IN DE PRIJZEN

Voor zijn werk heeft Jean Vanier al veel prijzen en onderscheidingen ontvangen. Onlangs nog mocht hij in Rome de Notre Dame Award in ontvangst nemen, voor zijn internationale hulpverlening. Maar al die erkenning doet hem weinig. Dat er in 2010 een asteroïde naar hem is vernoemd, wuift hij ongemakkelijk weg. “Het interesseert me niet als mensen me zeggen dat ik fantastisch werk verricht. Daarmee bedoelen ze vaak : ik ben blij dat jij het doet, en niet ik. Ik wil niet oneerbieding klinken. De belangstelling voor L’Arche is uiteraard goed. Maar als er één ding is dat we echt nodig hebben, is het toch vooral geld.”

Vijftig jaar na de oprichting van L’Arche woont Jean Vanier nog altijd in Trosly-Breuil. In het meest nabij gelegen treinstation, dat van Compiègne, op een kwartier rijden, kennen alle taxichauffeurs de weg naar zijn huis. Ook Philippe woont nog altijd in het huis. Raphaël is ondertussen overleden. Wanneer we afscheid nemen aan zijn voordeur, wijst Jean Vanier ons op een prachtig portret van Raphaël dat aan de muur hangt. Donkere, blinkende ogen, een lachend gezicht. Jullie lijken net broers, zeg ik. “Je bent niet de eerste die dat zegt”, antwoordt hij.

Op de terugweg naar Brussel beeld ik me in hoe Jean Vanier straks Kerstmis zal vieren in Hosanna, de grootste eetzaal van L’Arche in Trosly-Breuil. De marinier die het vasteland uiteindelijk verkoos boven de zee, zal er tussen zijn vele vrienden zitten. Hij kent ze allemaal bij naam en iedereen kent hem. De tweehonderd bewoners en hun genodigden zullen er samen lachen en vieren, zoals ze wekelijks doen. En Jean Vanier zal genieten, van de liefde en de vriendschap die hij vond door op zijn dertiende zijn intuïtie te volgen.

Voor de tweewekelijkse reeks De lange mars portretteren journaliste Elke Lahousse en fotografe Eva Vermandel mensen die van ver komen. Mensen van ginder en mensen van hier die mentaal, fysiek, in hun carrière of in afstand een hele weg hebben afgelegd. Verhalen over de dingen die een mens onderweg meedraagt.

DOOR ELKE LAHOUSSE & FOTO’S EVA VERMANDEL

“Het zijn de beste lesgevers in tederheid, mensen met een mentale handicap zijn niet bezig met status, geld, de beste zijn”

“Voor ik hen kende, leidde ik een veeleer serieus leven. Ik doceerde filosofie, leefde vanuit mijn hoofd. Maar Raphaël en Philippe brachten het kind in mij naar boven”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content