Bladerend in het verzamelde werk van dé celebrity-interieurdesigner David Hicks, zoekt Jesse Brouns uit waarom zijn stijl weer ‘en vogue’ is.

In een Brusselse tweedehandswinkel, niet lang geleden, vond ik twee boeken uit het oeuvre van de Britse decorateur David Hicks. Zijn allereerste uitgave, David Hicks on decoration, dateert van 1966 en zit in een omslag van glanspapier met een simpel dessin van roze en oranje strepen. Living with Design, uit 1979, is gesigneerd door de auteur, with good wishes aan een echtpaar waarvan ik uit discretie de familienaam zal verzwijgen.

Ik hou meestal niet van boeken over decoratie. Men hoeft mij niet te vertellen hoe ik mijn huis moet inrichten : ik zoek dat zelf wel uit. Maar de boeken van Hicks zijn een openbaring – net als het werk dat erin staat afgebeeld. Zoals een vensterloze kelder in de Londense City waarvan hij een gedistingeerde eetkamer maakte ; een salon bekleed met het donkerste smaragdgroene zijdefluweel ; de woonkamer van zijn eigen vrijgezellenwoning, met een zwartgelakte vloer, glanzende muren “in de kleur van Coca-Cola”, een bergère in de stijl van Lodewijk XVI en wollen tapijten uit de Pyreneeën.

De interieurs in mijn oude, lichtjes naar schimmel ruikende boeken zijn sierlijk : ze zetten me aan het dromen (landhuizen, paleizen). Maar de teksten zijn nog beter, een curieus mengsel van autobiografie, geschiedenis, en praktische gids – tegelijk erudiet en toegankelijk, leerrijk en vermakelijk.

Wie goed oplet, merkt dat er momenteel een heuse revival aan de gang is van de Hicks-stijl : het interieurminimalisme van de jaren negentig is vervangen door een meer aangeklede stijl. Antiek mag opnieuw, maar dan wel gecombineerd met hedendaags design. Hicks, zo blijkt, heeft de stijl van 2004 veertig jaar geleden ge-pionierd. Zijn werk is op dit moment de incarnatie van hip.

Hicks (1929-’98) beschouwde zich niet als een decorateur of interieurarchitect. Hij was een designer. “Ik heb dit boek Living with Design genoemd, want dat is wat ik doe”, vat hij het zelf samen in het boek uit 1979. “Of ik nu eet met klanten, een tentoonstelling bekijk, mijn tuin beplant, of naar een designafspraak vlieg met een sjeik : ik denk, eet en slaap design, in alle aspecten van mijn dagelijks leven.” Hicks vertelt hoe hij, tijdens een doorsnee rit met de auto, commentaar heeft bij de wijze waarop een vrouw haar rok draagt, bij de architectuur van nieuwe sociale woningen, of bij de typografie van een paneel op de gevel van een pub. Waarna hij een overzicht geeft van zaken die hij heeft ontworpen – appartementen, bagage, luciferdoosjes, oceaanschepen, palazzi, feestjes, chalets, theaterdecors, behang, kerstversieringen, keizerlijke suites, lijsten, logo’s, voorwerpen, meubilair (de lijst is veel langer).

Hicks groeide op in een middengrote woning in de buurt van Coggeshall in Essex, TheHamlet. Zijn vader, een effectenmakelaar, had niet bijzonder veel geld, maar een uitgelezen stijl -hij pendelde elke dag op hetzelfde uur naar The City, verse viooltjes of een anjer in zijn knoopsgat, al naargelang het seizoen. David raakte als kleine jongen in de ban van interieurs toen hij het huis van vrienden van zijn ouders bezocht. Die hadden een reeks kamers laten herinrichten door Cynthia Eaton en Geoffrey Holme, de hoofdredacteur van het tijdschrift TheStudio die “uit bijna niets magie schiep”.

Hicks leefde thuis in een andere, minder toverachtige omgeving. “Onze eetkamer was donkerrood en ik herinner me dat ik enorm opgewonden was toen mijn moeder in 1938 de muren vaal wit liet schilderen. Mijn vader werd toen al wat ouder, en vertoonde nog weinig interesse voor de inrichting van onze woning. Mijn moeder hing ook zware, vaalwitte gordijnen. Achteraf beschouwd zie ik dat die ingreep rampzalig was : de nieuwe kleur deed niets voor de Victoriaanse kasten van geboend mahonie, of voor de marmeren klok in Egyptische stijl. De kamer verloor het beetje stijl die ze oorspronkelijk had gehad.” (In een ander hoofdstuk schrijft Hicks dat men niet met goede smaak geboren wordt ; een standpunt dat hij staaft met enkele illustere voorbeelden uit de geschiedenis).

Vader Hicks overleed in 1941. Davids oudere broer was soldaat : hij bleef alleen achter met zijn moeder. De auto’s werden verkocht – geen benzine – en Hicks bouwde de garage om tot atelier. Daar transformeerde hij onder meer een bakelieten wastobbe tot muurverlichting. Op school was hij erg geïnteresseerd in kunst, en naar eigen zeggen “een vroegrijpe, onaangename jongen”. Zijn cijfers waren slecht en hij werd uiteindelijk naar de kunstschool gestuurd. Daar leerde hij vooral wat hij niet wilde. “Ik denk dat je erg weinig leert van andere mensen. Je leert jezelf. Ik heb dat zeker gedaan.” Moeder Hicks ruilde in 1953 het huis op het platteland voor een woning in Londen, door zoonlief volledig volgens eigen smaak heringericht.

Tijdens dezelfde periode werkte hij op de kunstafdeling van een reclamebureau. “Ik denk dat ik op dat moment wist dat ik decorateur wou worden. Het huis werd gefotografeerd door House & Garden en in de week dat het artikel verscheen, belden drie potentiële klanten.” (Het tijdschrift zou later zijn eerste boek afkraken en hem bestempelen als vieux jeux.) Tussen de klanten : ene mevrouw Rex Benson, een Amerikaanse die eerder getrouwd was met CondéNast, de stichter en eigenaar van House & Garden. “Ze zag me graag. Ik denk dat charme nooit kwaad kan. Ik was tenslotte totaal onervaren en ik wist niets van interieurdesign, ze nam dus een groot risico.” Hicks leerde van Benson dat een interieurontwerper de vertaler moet zijn van de smaak van zijn klant. “Ze mogen geen dictators zijn, en ik heb nooit geprobeerd er één te worden.”

Zijn eerste opdracht was een groot succes en zijn klant kende een hoop mensen. Die vroegen haar allemaal wie haar nieuw appartement had ingericht en zo kreeg Hicks een hoop opdrachten – van een paar gordijnen over een jacht tot een tweede appartement. Eind 1955 begon hij een zaak met Tom Parr, een antiekhandelaar, en vier jaar later begon hij voor zichzelf (in 1979, toen Living with Design verscheen, had Hicks contracten “met 21 Japanse bedrijven, twee tapijtfabrikanten en drie textielbedrijven”, plus winkels in Zwitserland, Frankrijk, België, Pakistan en Duitsland).

De decorateur trouwde in 1960 met Lady Pamela Mountbatten (de dochter van Earl Mountbatten of Burma, admiraal van de Britse vloot, laatste Viceroy of India, eerste Gouverneur-Generaal van India en First Sea Lord ; hij kwam om in 1979 bij een aanslag van de Ira) en kocht bijna onmiddellijk daarna een lichtjes vervallen landgoed in Oxfordshire, Britwell Salome. De renovatie was zowat een levenswerk. “Het was erg ongewoon, zelfs in 1960, dat een jong koppel zo’n groot huis kocht. Onze trustees waren erg geïnteresseerd in het bijbehorende land, maar ze huiverden bij de gedachte aan de kosten die erbij kwamen kijken. Gelukkig lagen de lonen in de jaren zestig veel lager. We zijn begonnen, bepaald grandioos, met een chef, een butler, een footman, een housekeeper, een meid, wat dagpersoneel en een fellow van de Royal Horticultural Society als chef-tuinman.” Hicks schrijft ook dat het koppel aanvankelijk weinig meubilair had en gaat dan een ellenlange lijst af – de inboedels van de Londense flat van zijn vrouw, van zijn eigen huis in Londen en van zijn weekend folly in Essex (een achttiende-eeuws vissers-paviljoen aan een kanaal), plus nog wat geleende spullen van zijn schoonvader. Het zal inderdaad wel ” a very large house to fill” zijn geweest.

Britwell Salome werd gaandeweg een staalkaart van het werk van Hicks, een catalogus van zijn kunstjes. Maar het bleef, verzekert hij in zijn boek, ook altijd een echt landgoed (in 1968 kochten de Hicks een tweede showpiece, een buitenverblijf op het eiland Eleuthera op de Bahamas, waarvan de architectuur geïnspireerd was door de overblijfselen van de graven van Zoser en Sakkara in Egypte). In korte tijd werd Hicks de beroemdste interieurdesigner van het Commonwealth. Hij kreeg opdrachten van de Earl en Countess van Bessborough, van de Ghanese president Nkrumah, van de prins van Wales (voor wie hij een vrijgezellenappartement inrichtte in Windsor Castle), van Helena Rubinstein, en van VidalSassoon. Vanaf 1967 breidde hij zijn werkterrein uit naar de Verenigde Staten. In zijn plakboeken zit een foto van president Nixon in de bowlingzaal van het Witte Huis ; de muren zijn bekleed met Hicks-behangselpapier.

Living with Design is een fascinerend boek over zijn leven en werk, maar ook over de essentie van zijn metier, goede smaak en hard labeur. Nogal wat mensen, schrijft hij, denken dat decorateurs mensen zijn die snel even een kamer in lopen, zeggen dat de plafonds roze moeten en de muren blauw, en dan weer naar buiten stormen. “In feite is het een bijzonder ernstig beroep en hard werk. Iedereen kan een elegant kleurenschema bedenken of een mooie achttiende-eeuwse tafel uitkiezen, maar een huis met zes slaapkamers op tijd afkrijgen, voor een bepaald budget, vereist nog wat anders.” Hij geeft toe dat hij verschillende mensen kent die nooit met een designer hebben gewerkt en toch in prachtige huizen wonen. “Zij hebben geen advies nodig. Maar de meeste mensen wel.” Net zoals ze een tandarts nodig hebben als ze tandpijn hebben, voegt hij eraan toe.

Hicks citeert ook zijn belangrijkste bijdragen aan de geschiedenis van de binnenhuisarchitectuur : “Ik toonde mensen hoe ze gewaagde kleurencombinaties konden gebruiken en tapijt met patronen ; hoe ze kamers konden verlichten ; hoe ze oud met nieuw konden mengen.” In het feit dat hij zich nooit heeft ingelaten met gimmicks ziet hij een reden voor zijn succes. “Ik ben altijd erg gedisciplineerd geweest en ik heb nooit nieuwe, vreemde of revolutionaire elementen gebruikt zonder zorgvuldige overweging. Ik denk altijd aan warmte, en aan praktische zaken : waar gaan de kinderen televisie kijken ?” Hij was chic, maar geen snob : hij schrijft vol bewondering over Terence Conran – “Ik zou gemakkelijk en met plezier verscheidene huizen kunnen vullen met meubelen van Habitat.”

In de jaren zeventig en tachtig opende Hicks meer winkels, zijn mercantiele rijk bestreek vijftien landen. Hij ontwierp het Okura Hotel in Tokio en een jacht voor de koning van Saudi-Arabië, het interieur van een BMW en mannenschoenen met rode hielen. Hij werd een exportproduct van Britse stijl, in de categorie van Marks & Spencer, Laura Ashley of Rover : degelijk, maar een beetje tuttig, halverwege braaf en excentriek. David Hicks ontwierp ten slotte ook zijn eigen doodkist. Die werd op het gepaste tijdstip opgesteld in zijn tuin in Oxfordshire, op de gelijkvloerse verdieping van een paviljoen dat hij zelf had getekend. Goede smaak heeft men blijkbaar tot op de drempel. n

Tekst Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content