POSTMODERNE PRET

Drummer Bobby Previte houdt ervan om zijn ensembles moeilijke namen te geven. Deze keer werd het Weatherclear, track fast, een middelgrote groep met trompettist Eddie Allen, rietblazers Don Byron en Marty Ehrlich, trombonist Robin Eubanks, pianist Anthony Davis, bassist Anthony Cox en orgelist Larry Goldings. Die laatste speelt een vooraanstaande rol in het spel van stijlcitaten, abrupte klimaatwisselingen, kleurverglijdingen en andere postmoderne pret op “Hue and cry”. Hij brengt een vulgaire toets aan, roept herinneringen op aan spionagefilms, tv-feuilletons, barmuziek uit de jaren zestig.

“Clear” en “fast” blijken in elk geval uiterst toepasselijk op de muziek die Previte bedacht voor dit album. Snel, flitsend, toch altijd helder. Zeven stukken, grillig en onberekenbaar, die toch tot een soort suite, een te overzien geheel versmelten. Previte’s talent om met de precisie van een hersenchirurg een band te leiden en te sturen, speelt daarbij een kapitale rol. Hij doet dat niet aan de hand van een partituur of een andere afpraak, maar al spelend een drummer-dirigent met de reflexen van een wereldkampioen pingpong. Indrukwekkende orkestmuziek met de rauwe energie van rock, maar waarin wel eens de stem wordt gemist van de solist die plotseling heel dichtbij is.

* * * Bobby Previte “Hue and cry” (Eja/Dureco).

DE OPNAME IS VOORTREFFELIJK

René Thomas werd door Sonny Rollins en Stan Getz wel eens de beste gitarist ter wereld genoemd. Magere troost ondanks opnamen met beide tenorgiganten en een gooi naar internationale faam zou de man uit Luik het nooit maken. De laatste jaren van zijn bestaan bracht hij in niet meteen riante omstandigheden door in zijn geboortestand, levend van schnabbels en nu en dan een toernee.

In 1974, kort voor zijn dood, gaf hij in een klub in Laren een koncert, destijds uitgezonden en opgenomen door de Tros-radio en nu beschikbaar op “Hommage à… René Thomas”. De cd hoort helaas thuis in het rijtje slordige, uiterst wisselvallige albums met nieuw ontdekt live materiaal van Thomas die de voorbije twee, drie jaar uitkwamen. Zij duiden op welgekomen, maar vaak ongelukkig geformuleerde hernieuwde belangstelling voor het werk van de bij leven en welzijn zo miskende gitarist.

De ritmesektie met bassist Koos Serierse en drummer Louis Debij rammelt ; de elektrische piano van Rob Franken geeft het kwartet een vaal, goedkoop kleurtje ; Thomas komt niet verder dan langdradige solo’s met hier en daar toch nog de flits die zijn geniaal talent verraadt. De opnamekwaliteit, vaak dubieus bij die andere recentelijk verschenen ontdekkingen, is hier voortreffelijk en geeft de heel aparte, zangerige en toch snedige toon van Thomas goed weer. “Hommage à… ” is alleen voor de trouwe fans bestemd. Anderen kijken liever uit naar heruitgaven van “Guitar groove” (Jazzland), “Italian sessions” van Chet Baker (Rca) of “Dynasty” van Stan Getz (Verve), stuk voor stuk albums die wel duidelijk maken hoe goed René Thomas kon zijn.

– René Thomas “Hommage à… René Thomas” (Timeless/Munich).

ROB LEURENTOP

IN DE OPERA

Het was niet ongewoon, in de prille jaren van de jazz en het swingtijdperk, om fragmenten uit opera en populaire klassieke oeuvres in een solo te verwerken. (Interessante voorbeelden worden gemeld in “The artist as a young man”, een nieuwe doos met vier cd’s, vroeg werk van Louis Armstrong, opgenomen tussen 1924 en 1933 en uitgegeven door Columbia Legacy.) Vaak demonstreerden de oude solisten ook een gevoel voor drama en patos, een talent voor viriele voordracht en stilering de heldentenoren van het belcanto waardig. Trompettist Roy Eldridge en tenorsaxofonist Coleman Hawkins van wie bekend was dat hij thuis uitsluitend operaplaten beluisterde, behoorden tot die kategorie. Het is dan ook een aardig detail dat hun koncertopnamen uit 1957 door het Verve-label van Norman Granz werden uitgegeven onder de titel “Jazz at the opera house”. (Het bedoelde Civic opera house in Chicago was overigens, volgens de wetten van de ironie en de jazz, helemaal geen operagebouw.) De twee elpees van toen staan nu samen op een cd met nog een extra track, een lange versie van “Stuffy” met Stan Getz, Lester Young, J.J. Johnson en Oscar Peterson erbij. Op de andere stukken worden de twee vrienden met luchtige spaarzaamheid begeleid door pianist John Lewis, bassist Percy Heath en drummer Connie Kay, samen driekwart van het Modern Jazz Quartet. In 1957 namen Hawkins en Eldridge, grote figuren van de generatie voor de bebop, niet meer die dominante positie in. Maar zij spelen met een aanstekelijkheid en een tijdloos meesterschap die, destijds overschaduwd door de belangstelling voor de nieuwste ontwikkelingen, ook vandaag nog de aandacht opeisen.

*** Coleman Hawkins/Roy Eldridge “At the opera house” (Verve/Polygram).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content