Het huis wordt dit jaar honderd, maar vooral zijn tuin is boeiend, er wordt al ruim zestig jaar biologisch getuinierd. Een actueel verhaal met een lange geschiedenis.

Charme, betovering, dat zijn woorden waarmee je de gehechtheid aan een bepaalde plek kunt uitdrukken. Hier vind je zowel het ene als het andere, gekoppeld aan een ontwapenende eenvoud. De huidige bewoners namen hun intrek in dit kleine plantenrijk in het begin van de jaren negentig. Jacob: “We zochten een huis en een vastgoedkantoor had een afspraak geregeld hier in dezelfde straat. Omdat ik te vroeg was, liep ik nog wat rond. Ik stopte bij een hek en bleef gebiologeerd staan kijken. Enkele weken later werd ik opgebeld door een andere makelaar. Hij wilde me iets laten zien, maar deed er nogal vaag over. ‘De eigenaar wil wel verkopen,’ zei hij, ‘maar zonder daar veel ruchtbaarheid aan te geven.’ In feite wilde die niet gestoord worden door een meute kandidaat-kopers. Ik hoor het de makelaar nog zeggen: ‘Dat huis past helemaal bij u.’ Het bleek het huis te zijn dat ik enkele weken eerder had staan bewonderen.”

Het perceel – 27 are groot, een luxe in de stad – had al een geschiedenis: vlak bij het huis, achter een vijvertje dat men kan bewonderen vanuit de lichtjes verhoogde bel-etage, stonden buxus- en taxushagen, een kleine ouderwetse boomgaard, een kippenhok, wat sparren en een braambosje dat er weinig uitnodigend uitzag.

De nieuwe bewoners, bevlogen tuiniers en groentekwekers, besloten het eerste jaar zo weinig mogelijk in te grijpen buiten. De inrichting van het huis nam hen al genoeg in beslag, bovendien wilden ze de tuin beter leren kennen in alle seizoenen.

Wel beslisten ze meteen om een serre te bouwen. Een mooi ogende, ouderwetse constructie, tegen het kippenhok aan en vlak bij de kruidentuin. Een andere beslissing was zich van zoveel mogelijk sparren te ontdoen. Dan kwam het erop aan het braambosje achterin de tuin te temmen.

De serre was geen grilletje. Onze tuiniers wilden zelf eenjarige pootplanten, vaste planten en groenten zaaien. Twee catalogi liggen altijd binnen handbereik: voor sierplanten die van Thomson & Morgan en voor de moestuin die van de vereniging Kokopelli, die de fakkel heeft overgenomen van Terre & Semences (zie p. 164). Daarnaast doen ze nog altijd ontdekkingen op plantenmarkten, zoals die van Celles en Aywiers.

Al vlug is duidelijk: deze tuin is geen referentie voor botanisten of specialisten die alle bloemen bij hun volledige botanische naam kunnen noemen. Hij vertelt wel het verhaal van bevlogen tuinliefhebbers, van mensen die vooral begaan zijn met de kwaliteit van hun leven en hun voeding. Al meer dan vijftien jaar eten ze vegetarisch, dat wil zeggen ze voeden zich met groenten, peulvruchten (waaronder soja en afgeleiden) en granen. Ze hebben een molentje om meel voor hun brood te malen en een ander apparaatje om zelf havervlokken voor hun muesli te produceren.

Heel af en toe eten ze vis, maar de enige dierlijke producten die geregeld op tafel komen, zijn eieren. Het oorspronkelijke kippenhok werd dus behouden. Er wonen nu enkele legkippen, maar productiviteit is niet hun eerste bekommernis. Wel het voortbestaan van sierkippenrassen zoals de Ukkelse baardkriel, de Brabançonne en de Wyandotte. Ze worden gevoederd met granen, maar ook met afval uit de keuken en de tuin.

In zo’n voedseleconomie spelen de moestuin en de boomgaard een fundamentele rol. De moestuin is niet bedoeld om groenten voor massale consumptie en met een lange bewaartijd op te leveren, zoals aardappelen. Er worden vooral gewassen gekweekt die meteen na het plukken worden gegeten, kraakvers en met behoud van alle smaak. Kropsla en andere bladgroente zoals raketsla, spinazie, kool, snijbiet, postelein.

Jacob houdt zich met de moestuin bezig: “Je hebt geen enorme oppervlakte nodig. De snijbiet is een zeer genereuze plant. Je haalt er wat bladeren af en er groeien meteen nieuwe aan. Hetzelfde geldt voor een groene koolsoort afkomstig uit Spanje en Portugal. Je snijdt er bladeren af en de plant blijft doorgroeien, wel twee tot drie meter hoog. Mijn moestuin is hoop en al 100 m² groot. Hij beslaat een grondstrook van 30 meter bij 4, looppaden en ruimte tussen de perken inbegrepen. Ik beschik over een dozijn vierkante perken van ongeveer 6 m². Ik ben tot de vaststelling gekomen dat een tuin beter beheersbaar is als je hem onderverdeelt, vooral voor de rotatie van de planten. Je kunt op die manier ook het onkruid beter intomen. Bovendien worden die vierkanten gescheiden door grind en een 20 cm hoge boord van gevlochten hout. Dat houdt de slakken tegen.”

De moestuin in vierkanten is bedoeld om elk beschikbaar plekje in de tuin te benutten. Hij is Amerikaans van inspiratie en gebaseerd op wat men echt verbruikt. Volgens deze methode volstaan drie tot zes vierkanten met een zijde van 1,20 meter om een gezin van verse groente te voorzien. Volledigheidshalve vertel ik erbij dat die Amerikaanse methode bepaalde groentesoorten uitsluit, zoals asperges (voor een behoorlijke oogst is 7,5 m² vereist), kruipplanten (pompoen, courgette), rabarber en kardoen (nemen veel plaats in) en wortelgroenten. Jacob kweekt wel wortelgroenten, van rode biet tot aardpeer.

De vaste kruiden staan apart, in het verlengde van de serre. Een kleine, leuk ogende rechthoek, waar de planten in een keientapijt staan. “Die keien weerkaatsen de warmte, bovendien komen veel van die kruiden uit het zuiden, zo krijgt dit hoekje van de tuin een mediterraan tintje.” De eenjarige kruiden staan in de moestuin zelf. De doordeweekse peterselie en basilicum natuurlijk, maar ook minder gewone kruiden, zoals Iraans bieslook, dat het hele jaar door groen blijft en zelfs hartje winter geoogst kan worden.

Behalve de groenten, heb je ook fruit. Appel-, peren- en pruimenbomen stonden er al. Daar zijn intussen abrikozenbomen bijgekomen. Op een arcade aan de kant van de boomgaard groeit een braamstuik zonder doornen die zeer veel bessen oplevert. Elders staan klimkiwi’s, die al twee jaar vruchten dragen.

De boomgaard dient ook om in te luieren. Onder de bomen werd gras gezaaid dat in de zomer elke week door Chantal wordt gemaaid. Zij houdt zich ook bezig met de siertuin. “Af en toe sneuvelt er een stukje gazon om nieuwe plantjes te zetten, rozenstruiken bijvoorbeeld.” Het gezelligste deel van de siertuin bevindt zich vlak bij de moestuin. Het wordt in tweeën gesneden door een lang pad, afgeboord met twee lage buxushagen, dat het perceel doorkruist. We gaan niet alle interessante planten opnoemen. We beperken ons tot de blikvangers. Op een van de appelbomen groeien Thunbergia’s, eenjarige klimplanten afkomstig uit de Afrikaanse tropen. Er staat Suzanne-met-de-mooie-ogen (Thunbergia alata), die haar naam te danken heeft aan haar donkerbruin hartje, en Thunbergia gregorii met trompetvormige oranje bloemen.

Kattenstaarten, waaronder Amaranthus ‘Intense Purple’, zijn ook present, net zoals Salvia turkestanica ‘Alba’ en Centranthus. Je merkt meteen dat de keuze van de planten perfect past bij de sfeer van het huis, dat nu honderd jaar oud is. Enkele combinaties zijn bijzonder geslaagd: Calendula (goudsbloem) met Cerinthe major ‘Purpurascens’ bijvoorbeeld.

Het esthetische aspect van hun tuin is voor Chantal en Jacob primordiaal. Je ziet op het eerste gezicht geen verschil tussen sier- en moestuin. Sommige planten staan er zelfs speciaal om die onderlinge band te versterken. Snijbiet met rode nerven bijvoorbeeld is eetbaar, maar sierkool bijvoorbeeld niet.

Jacob en Chantal houden ook van ongewone planten, zoals Cyclanthera pedata, een uiterst zeldzame komkommerachtige klimplant met decoratieve vruchten, die lijken op puntige paprika’s. Voorts staan er planten die volgens de klassieke tuinierswetten tot niets dienen. Symphytum officinale bijvoorbeeld, gewone smeerwortel. Een inheemse plant die gewoonlijk op lichtjes vochtige grond groeit en een overvloed aan bladeren produceert, die na een snoeibeurt gewoon opnieuw groeien. Jacob gebruikt de jonge scheutjes in de keuken. Hij maakt er tempura van (Japanse beignets).

Maar voor wie biologisch tuiniert, hebben deze bladeren nog een andere functie. “Ik leg bladeren van de smeerwortel in plantgaten.” Dat is natuurlijk niet de enige meststof die Jacob en Chantal gebruiken. Voor de siertuin is dat vooral poeder van gedroogde beenderen en bloed. In de moestuin wordt zelfgemaakte compost uitgestrooid in een laag van twee tot drie centimeter dik. “Een halve kruiwagen per vierkant. De vroegere eigenaars, die ook al biologisch tuinierden, hadden twee grote vierkante composteerbakken gebouwd. Ze waren zo verstandig geweest om er een appelboom naast te planten. Die zorgde in de zomer voor schaduw en hield ook nog heel wat regenwater tegen. Maar op een mooie dag is de appelboom gesneuveld. We hebben hem zo gauw mogelijk vervangen door een rasterwerk en dat snel laten overwoekeren door een bruidssluier.”

De eigenaars van deze tuin proberen dus zoveel mogelijk voordeel te halen uit de productiecycli van de natuur en betrekken zelfs hun kippen in dat proces. Behalve afval uit de keuken en de tuin, krijgen die ook algen uit de vijver voorgeschoteld. Chantal legt uit dat wanneer je het teveel aan algen met een grote mestvork verwijdert, je ook een deel van de microfauna op de bodem van de vijver meegraait.

Wie ook thuis is in deze tuin, is Proserpine. Een schildpad van meer dan tachtig jaar oud. Nu eens leeft ze een verborgen leven (vooral in de winter als het koud is), dan weer laat ze zich opmerken. Zij doet gewoon waar ze zin in heeft. “Je houdt het niet voor mogelijk, maar ze laat zich het meest zien tijdens onze opendeurdagen. Alsof Proserpine absoluut op de foto’s van alle bezoekers wil prijken!”

Chantal en Jacob stellen hun tuin open voor het publiek ter gelegenheid van rondleidingen, georganiseerd door Nature & Progrès. Info en kalender: Nature & Progrès, rue de Dave 520, 5100 Jambes, Tel. 081-30 36 90.

Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content