Ooit startte Rotor als een Brussels collectief dat gespecialiseerd is in het hergebruik van industrieel afval. Nu leiden ze in heel Europa prestigieuze projecten die focussen op duurzaamheid, zoals de Architectuurtriënnale van Oslo. Maar hun oorspronkelijke missie blijven ze intussen wel trouw.

Het was een duidelijk doel dat de vier originele leden van Rotor in 2005 samenbracht : praktisch nut geven aan industrieel afval. Maarten Gielen, Tristan Boniver, Lionel Devlieger en Michaël Ghyoot bezochten talloze Belgische fabrieken, vonden schatten aan ongebruikt materiaal, en richtten een database op zodat ook anderen al dat bruikbaar materiaal konden vinden. Deze pragmatische aanpak bracht hen al snel op een artistiek zijpad. Industriële processen, tekenen van slijtage of de overgang van waardevol naar rest bleek immers ook poëtische, esthetische én filosofische kanten te hebben. Een kans die Rotor niet voorbij liet gaan. Zonder van hun oorspronkelijke pad af te wijken organiseerden ze verscheidene expo’s : op de Architectuurbiënnale van Venetië gingen ze aan de slag met gerecupereerde bouwmaterialen, voor Prada met oude catwalks, en voor OMA van Rem Koolhaas met het archief en papierafval van dat prestigieuze kantoor. Dit najaar is Rotor curator van een internationaal architectuurfestival in Noorwegen, kreeg het 36 bladzijden in het gerenommeerde tijdschrift Abitare, en start de bouw van hun eerste echt grote gebouw.

Hoe zijn jullie als materialenverzamelaars tot curatoren geevolueerd ?

Lionel Devlieger : Ons allereerste bouwsel, een tijdelijk kantoor in Brussel, werd bezocht door Chus Martínez, een Spaanse curator die ons meteen boekte voor een expo in Duitsland. Die ging over het precieze ogenblik in een productieproces waarop het onderscheid wordt gemaakt tussen product en restmateriaal.

Maarten Gielen : Wanneer een machine die plastic bakken maakt met een nieuwe kleur begint, dan wordt ze niet stilgelegd, dan zijn er gewoon een reeks bakken die beide kleuren hebben. Die tussenfase van bijvoorbeeld niet helemaal grijze tot nog niet helemaal rode bakken wordt gezien als afval. Die Duitse expo was voor ons een kanteling. Terwijl we voorheen heel utilitair met ‘rest’ bezig waren, maakte deze expo duidelijk dat er nog veel meer in zit. Wat wil het zeggen over onze samenleving dat ze blijkbaar wel rode bakken aankan en grijze, maar de tussenkleuren niet ? De functie is dezelfde, de vorm en het materiaal ook. Maar die kleurverschillen kan een typisch distributiesysteem niet aan. We hebben zulke bakken aangekocht en zijn ermee beginnen leuren. Dat bleek niet zo gemakkelijk. Het leerde ons wel dat we mensen op een andere manier naar de wereld kunnen doen kijken via objecten.

Lionel : Ook voor de expo daarna, op de Architectuurbiënnale van Venetië, was dat ons uitgangspunt : wat kunnen gebruikssporen in bouwmaterialen ons vertellen over onze cultuur ?

Maarten : We ‘knipten’ gebruikte vloeren, muren, trappen uit gebouwen en verplaatsten ze naar Venetië. Dat project kan gelezen worden als een commentaar op de manier waarop we over architectuur praten.

Wat scheelt er volgens jullie aan de manier waarop er over architectuur gepraat wordt ?

Maarten : Zeker op zo’n biënnale of in de meeste magazines tonen we enkel nagelnieuwe, ongebruikte gebouwen. En alle andere architectuur moet zich tot dat dogma verhouden. Wij zijn op zoek gegaan naar andere beelden om over architectuur te spreken, om ze daarnaast te plaatsen. Mooie beelden, maar minder totalitair.

Lionel : Van bepaalde interieurmaterialen aanvaard je dat ze ‘geleefd’ hebben, zoals leder of hout. Maar van andere niet. Het was ons te doen om die laatste groep, de ‘moderne’ materialen. Wij toonden bijvoorbeeld geen handgeknoopt oosters tapijt, maar een vast tapijt van middelmatige kwaliteit dat jaren in iemands living had gelegen.

Maarten : Gebouwen van voor de Tweede Wereldoorlog mogen er versleten uitzien, maar van daarna blijkbaar niet. We bezochten voor deze expo een school, en ’s avonds al kregen we een telefoontje van de ongeruste architecten die meteen over de lage budgetten begonnen. Terwijl die school enkel normale sporen van gebruik vertoonde.

En toen ineens nodigde Rem Koolhaas jullie uit ?

Maarten : Ja, hij wilde dat een buitenstaander eens naar zijn Office for Metropolitan Architecture (OMA) keek, in plaats van zelf een expo ineen te boksen voor The Barbican in Londen. We kregen de sleutel van alle kantoren, de code van de server en de printer. Intimiderend was het wel, in Rotterdam alleen al zit 120 man met een muis voor een scherm, je weet niet wat er gaande is. Dus besloten we om alles wat op de printer en het fotokopieerapparaat lag te verzamelen.

Lionel : Zo zijn we veel meer te weten gekomen dan dat we hadden kunnen weten via persoonlijke gesprekken. Het was straf hoe open OMA zich heeft durven opstellen. We tonen letterlijk alles : meer dan drie miljoen afbeeldingen zaten er op hun server. We maakten er een filmpje van. Je zou 48 uur moeten blijven staan om elk beeld van OMA te zien. Er waren geweigerde maquettes, mails met klanten, werkdocumenten.

Wat leerden jullie van OMA ?

Maarten : Hun recentste werk is sterker getint door ideeën over duurzame ontwikkeling. We merkten dat er zich een nieuwe gedachteschool aan het vormen is, waar elke architect zich vandaag tegenover moet positioneren. Dus toen we over een thema voor de Architectuurtriënnale van Oslo nadachten, was het simpel : welke impact heeft het begrip duurzame ontwikkeling op de wereld, en specifiek op die van de architectuur ?

En ? Welke impact heeft het ?

Maarten : Gigantisch. Onze esthetiek is erdoor veranderd, onze moraal, economie, wetgeving… Als je spreekt over een duurzaam product, dan krijg je de reactie : “Oké, dan is het in orde”, en daar stopt het. En dat is een probleem, want hoewel het woord veel gebruikt wordt, is het erg vaag. Het is eind jaren tachtig geïntroduceerd door het rapport van de Brundtlandcommissie. Die had de opdracht gekregen een visie te ontwikkelen waar heel de mensheid zich kon achter scharen. Dus moest het wel vaag zijn.

Lionel : Wat we de afgelopen decennia beleefd hebben, is dus de vertaling van een abstract idee naar concrete invullingen. Alle methodes, labels en certificaten om duurzaamheid te ‘meten’ die nu bestaan, zijn gebaseerd op een bepaalde interpretatie. We zijn als samenleving aan het definiëren wat duurzaam is : welke verlichting is aanvaardbaar, hoeveel vierkante meter voor een gezin met twee kinderen,…

Maarten : Dat is het onderwerp waar we ons in Oslo over buigen. Om een metafoor te gebruiken : duurzaamheid is een gigantische stroom waar we allemaal in meegetrokken worden. Wij wilden er eens uitstappen en kijken waar die rivier eigenlijk naartoe gaat. Een time-out. En Oslo is een uitgelezen plek, want in Noorwegen draait alles op oliegeld. Die ambiguïteit maakt naïviteit moeilijker.

Concreet : wat doen jullie in Oslo ?

Maarten : We keken naar de projecten die honderden architectenbureaus en bedrijven zélf als duurzaam omschrijven. Van een nieuwe megastad tot een verbouwing van een herenhuis tot passiefwoning hier in Brussel, van mensen die zeggen dat we beter zouden stoppen met bouwen tot anderen die vinden dat we anders moeten bouwen.

Lionel : Verbeter je de wereld als je mensen laat zwemmen in proper water in Kopenhagen ? Of verbeter je de wereld door hoogtechnologische ontwikkelingen te doen in een nieuwe stad die daarna door anderen gebruikt kunnen worden, zoals Norman Foster ? Duurzaamheid is een begrip dat zwanger is van controverse en debat. We brachten meer dan 600 objecten bij mekaar die elk getuigen van een poging om betekenis te geven aan de notie duurzaamheid. Deze expo moet aanleiding geven tot reflectie, het is een verzameling conversation pieces.

DOOR LEEN CREVE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content