“Ik ben waarschijnlijk een van de meest evenwichtige mensen die u ooit ontmoet zal hebben.” Jack Nicholson, lang niet zo gek als zijn glansrollen doen uitschijnen. En eens te meer duivels goed als ongelikte beer in “As Good As It Gets”.

De ster met het doderslachje”, zo werd hij getypeerd toen hij in de jaren ’70 definitief doorbrak. En zo is het gebleven in al die jaren dat hij, misschien niet eenzaam, maar dan toch zonder veel serieuze concurrentie, hoog aan de top staat in de wereld van het filmamusement.

De filmografie van Jack Nicholson bevat meer heuglijke scènes dan die van welke acteur van zijn generatie ook. Geen bioscoopfan die naam waardig, die zich niet zijn uitbarsting herinnert in het baancafé in “Five Easy Pieces”, of zijn verwilderde blik wanneer de politieman hem aan het eind van Roman Polanski’s meesterwerk op de feiten drukt: Forget it Jake, it’s Chinatown!, of de angstaanjagende All work and no play makes Jack a dull boy-litanie in “The Shining”.

De steenrijke rebel die uitmunt in diabolische rollen (in “Witches of Eastwick” speelt hij de duivel zelf), vertolkt een nogal gewone kerel in “As Good As It Gets” (vanaf deze week in de bioscoop). Maar reken maar op Nicholsons talent om wat gewoontjes lijkt, toch buitengewoon te maken. De nieuwe film van schrijver-regisseur James L.Brooks (hij bezorgde Nicholson al een glansrol in “Terms of Endearment”) is een superieure sitcom over drie niet-bij-elkaar-passende New Yorkers én de hond die hen samenbrengt. Nicholson is Melvin, een schrijver die aan een dwangneurose lijdt, een ongelofelijk brutale en onbeschofte vent die als een razende kan tekeergaan. De enige die tot op zekere hoogte zijn gemeenheid verdraagt, is Carol ( Helen Hunt), de serveerster in zijn vast restaurant. Carol is alleenstaande moeder en heeft omzeggens geen leven buiten de zorg voor haar zoontje die een gevaarlijke allergie heeft. Vooral Melvins buurman Simon ( Greg Kinnear), een homoseksuele kunstenaar, moet het ontgelden. Deze zachtaardige kerel heeft echt geen geluk: eerst wordt hij het slachtoffer van een roofoverval, daarna krijgt hij nog eens Melvins scheldpartijen over zich heen. “Trek het je niet aan”, zegt Melvin, wanneer hij zijn zwaar toegetakelde buurman ziet, “you’ll be back on your knees again in no time”.

Uiteindelijk rijdt het trio samen in een Saab naar Baltimore en komen de tegenpolen bij elkaar. We konden al lang vermoeden dat het een Scrooge-achtig verhaal zou worden, met Nicholson als het ruwe-bolster-blanke-pit-type. Maar Melvin die de dokterskosten van Carols kind betaalt, is minder leuk om naar te kijken dan de vuilbekkende Nicholson, die mensen die het beste met hem voorhebben, de huid volscheldt.

“As Good As It Gets” is overduidelijk Nicholson’s film: hij vertolkt de rol van ongelikte beer met een gretigheid die ons doet uitkijken naar elke nieuwe beledigende tirade. En dan die wenkbrauwen! Hij doet er meer mee dan de meeste acteurs met hun verzamelde tics en ledematen. Je moet inderdaad Jack Nicholson heten om zo’n verschrikkelijk heerschap te spelen, en toch de sympathie van de toeschouwer niet te verliezen.

Het is een 60-jarige superster, op het hoogtepunt van zijn roem en macht, vol zelfzekerheid en charme, die we in de Londense Dorchester ontmoeten. De duivelse grijns en de lijzige stem, de sarcastische opmerkingen en het ondeugend lichtje in zijn ogen laten geen twijfel bestaan over de identiteit van onze gesprekspartner. We hebben slechts een halfuurtje, maar Nicholson wil er meteen invliegen en zegt dat dit ook zijn tactiek is om de filmmaatschappijen te vlug af te zijn. “Ze doen altijd alsof het de schuld van de filmster is dat ze vertraging oplopen. Daarom arriveer ik altijd op de set terwijl ik Always ready! schreeuw.”

Als u dit interview leest, weet u al of “As Good As it Gets” Nicholson zijn 11de Oscar-nominatie heeft opgebracht (waarvan er ook twee in Oscars werden verzilverd). Niet dat hij er zelf van wakker ligt. Het gesprek had plaats een weekje voor de nominaties werden bekendgemaakt, en op de vraag of hij die bewuste dag om 5 u.30 zou opstaan om de uitslag te horen, antwoordde Nicholson dat hij nooit zo vroeg opstaat. “Het zou natuurlijk best kunnen dat ik nog wakker ben op dat uur, en weet dat ik dan zeker geen tv aan het kijken ben!”

Nog één biografisch detail om te verklaren waarom hij het in dit gesprek over zijn ‘zuster-moeder’ heeft. Nicholson, een bastaardkind, was al bijna 40 toen hij ontdekte dat zijn zus June in werkelijkheid zijn moeder was. Jack werd in 1937 geboren toen zij 17 was, en haar ouders brachten hem groot alsof hij hun eigen kind was en niet hun kleinkind.

Melvin is een kolfje naar uw hand. U geniet er zichtbaar van zo’n brutale vlegel te spelen. Bij wie hebt u daarvoor inspiratie gezocht?

Jack Nicholson: Melvin is een wiseguy, zo heb ik er al een aantal gespeeld. Als we nu eventjes zijn ziekte buiten beschouwing laten, zou ik gewoon stellen dat hij zich gedraagt als een New Yorker. Bijna alle New Yorkers gedragen zich grof. Vermits ik er geboren ben, kan ik ervan meespreken. Omdat Melvin weet dat mensen hem als een racist beschouwen, zal hij zich nog racistischer gedragen. Dat is de mentaliteit in New York.

Wat vond u nu zo fascinerend aan Melvin?

Het is nooit mijn fascinatie voor een personage dat me motiveert. Het gaat me altijd om de film in zijn geheel. Natuurlijk vind ik Melvin boeiend om te spelen, maar dat ligt niet aan hem, het ligt aan het script van Jim Brooks. Je moet weten dat ik aanvankelijk de film had afgewezen toen het scenario nog door iemand anders was geschreven. Ik moest er niets van weten, het was allemaal te zeemzoeterig. De schrijver wist perfect de sentimentele snaar te bespelen, maar het was gewoon niet pittig genoeg (knipt met de vingers). De situatie veranderde compleet toen Jim op het script gezet werd. Zelfde verhaal, zelfde personage, maar toch helemaal anders. Voor mij is Jim de meest briljante scenarioschrijver ter wereld, geen ander reikt tot aan zijn enkels. Hij is ongelooflijk meticuleus en brengt voortdurend verbeteringen aan. Het knappe is ook dat het per slot van rekening om een film gaat over de middenmoot van de Amerikaanse samenleving, en niet over iemand met een plastic oor, of over een man die volgende week een schooltje gaat opblazen of die heimelijk mensen hun tenen wil afsnijden. En toch is de visie op die mensen volkomen uniek.

Melvin is ook behoorlijk gestoord.

Jawel, maar zijn dwangneurose is geen mentale storing. Ze heeft niks met zijn psychologie te maken, maar is volledig chemisch bepaald. Zoals bij manisch-depressieven. Je moet er niet voor in therapie of psychoanalyse gaan, de enige behandeling is pillen slikken. En dan is er ook iets dat niet uitdrukkelijk in de film wordt gezegd, maar dat ik zelf heel belangrijk vond. Melvin doet uiteindelijk iets om zichzelf te helpen, wat voor mij de positieve motivering is, waaraan ik ook wel behoefte heb. Want Melvin is namelijk een ideaal slachtoffer van die ziekte. Hij is een schrijver die thuis werkt, die niet naar kantoor moet. Hij heeft 62 liefdesromans geschreven die goed verkopen, hij heeft dus geen materiële zorgen. Hij verkeert in de ideale positie om met zijn ziekte te kunnen leven, zonder dat hij iets aan zijn conditie hoeft te doen. Hij gaat elke dag op hetzelfde uur naar hetzelfde restaurant, heeft er zijn vaste tafel en serveerster, brengt zijn eigen bestek mee.

U hebt wel meer personages gespeeld die een tik van de molen hebben gekregen?

U denkt waarschijnlijk aan “The Shining”, maar vergeet niet dat dit vooral Stanley Kubrick is. Het is niet alsof ik plotseling zin had om die krankzinnige man te spelen. Nee, onze benadering van dit personage is ontstaan uit discussies over ons project voor een film over Napoleon. U moet niet altijd acteurs geloven, wanneer ze uitleggen waarom ze een bepaalde rol wilden spelen. Ten eerste hebben de meeste acteurs – en daarin ben ik misschien een uitzondering – niet te kiezen. Om aan de slag te kunnen, gaan ze in op de aanbiedingen die ze krijgen. Achteraf kunnen ze er natuurlijk wel aan toevoegen dat ze absoluut een film wilden maken over polio, voor mij niet gelaten, maar zo zit de vork meestal niet aan de steel.

In mijn geval kan het me nauwelijks schelen waar de film over gaat: ik wil gewoon in een prima film zitten. Als ik er zin in heb om nog eens te werken, zoek ik het beste project dat dan beschikbaar is. Zo kies ik.

“The Shining” is trouwens pure grandguignol. Het is zeker geen realistische film over een geesteszieke. Als iemand nog minder mystieke neigingen heeft dan ikzelf, dan is het wel Kubrick. Voor hem is dat verhaal van “The Shining” een positief verhaal, omdat hij zelf niet gelooft in een leven na de dood.

Gelooft u in een leven na de dood?

Ik weersta aan elk geloof. Natuurlijk geloof ik niet in een leven na de dood, maar ik zeg ook niet dat het niet kan.

Bent u religieus?

Nee, nee… Maar ik wil er wel onmiddellijk aan toevoegen dat ik over de normale dosis bijgeloof beschik. En al geloof ik niet in God, dat belet me niet om soms, wanneer ik helemaal alleen ben, tegen iemand van hierboven te praten. Ik benijd mensen die geloven.

U lijkt zo op te gaan in al die gekke personages die u speelt, dat de vraag zich opdringt, zonder u te willen beledigen: bent u zelf niet een beetje gestoord?

U beledigt me helemaal niet, maar ik moet u toch teleurstellen: ik ben waarschijnlijk een van de meest evenwichtige mensen die u ooit ontmoet zal hebben, echt waar. Dat mensen me vaak zien als wild, maf en ongecontroleerd, berust op een grote misvatting. Ik ben bijna het tegenovergestelde. Ik houd net alles zeer goed onder controle. Ik moet wel, het is tenslotte toch een multi-multi-miljoenen-dollars-business die hier voor u zit (grijnst). En geloof me vrij, zoiets berust niet op een toeval.

Zelfs niet in Hollywood?

Vooral niet in Hollywood! Dat is precies wat Hollywood zo sterk maakt. Indien je het per ongeluk tot ster zou kunnen schoppen, zouden ze net zo goed hun nonkel tot ster kunnen maken. Je hebt het of je hebt het niet. Dat geldt voor mezelf, maar ook voor Clint Eastwood, Dustin, Marlon, Meryl, Faye, noem maar op. Je kan deze mensen niet fabriceren. Je kan het niet faken, tenzij enkele films lang misschien. We kennen allemaal een dozijn acteurs die een paar jaartjes meegaan, maar het belangrijkste is de factor tijd.

Hebt u het dan allemaal gepland? Iedereen in Hollywood is het er toch over eens dat er zoveel factoren zijn die je niet in de hand hebt?

Er zijn minder van die factoren dan je denkt. Het enige waar je echt geen vat op hebt, is hoe de film uiteindelijk door het publiek zal worden onthaald. Ik voel wel aan wanneer ik een film aan het maken ben die geen publiek zal vinden. En in de zeldzame gevallen waarvan ik wist dat de film zou aanslaan bij het publiek, zat ik ook juist. Maar in de meeste gevallen heb je er geen flauw idee van.

Uw inspanningen achter de camera werden niet bepaald laaiend enthousiast onthaald. Hebt u nog plannen om zelf te regisseren?

Ik heb altijd beweerd, een beetje plagend natuurlijk, dat regisseren makkelijker is dan acteren. Tenminste als je weet waarin de job bestaat, en als je er een beetje verstand van hebt. Waarom? Omdat de last altijd op de schouders van de acteur valt. Ik zal je een voorbeeldje geven. Je zou ervan verschieten hoeveel mensen niet weten wie Stanley Kubrick is. Dus als ze “The Shining” maar niks vinden, heb ik het gedaan.

Daar komt nog bij dat het meer in mijn natuur ligt om de mensen te zeggen wat ze moeten doen, in plaats van te luisteren naar wat ik moet doen. Ik heb dus zeker het temperament om te regisseren.

Waarom doet u het dan niet vaker?

Oh, heeft te maken met mijn hele achtergrond. In de jaren ’60 raakte ik bevriend met Bob Rafelson en wat later ging ik voor zijn nieuwe filmmaatschappiij BBS werken. Ik regisseerde toen ook een eerste film en dacht dat mijn toekomst daar lag, omdat het succes als acteur uitbleef. In het begin speelde ik in films van bevriende regisseurs. Ik dacht niet dat dit zou blijven duren, maar geleidelijk aan kreeg ik ook aanbiedingen van befaamde regisseurs. Ik kon toch de kans niet laten voorbijgaan om te werken met Antonioni, Kubrick, Kazan of Vincente Minnelli.

Dat de doorbraak lang op zich liet wachten, heeft te maken met onze generatie, en met de stemming in die tijd in Amerika en elders. Het was het tijdperk van de tegencultuur. We voelden ons beatniks en existentialisten, niet bepaald het soort filosofie dat je aanspoort om jezelf te promoten in Hollywood. En als je daartoe niet bereid bent, kan je het wel vergeten.

U bent in de jaren ’50 begonnen als postjongen bij MGM. Zonder enige ambitie om acteur te worden?

Inderdaad. Niemand van mijn familie zat in de showbizz. Hoewel…, dat is niet helemaal juist: mijn zuster-moeder was eigenlijk in een vorig leven danseres en comédienne, maar dat was lang geleden en ik was me daar niet van bewust. Ik nam die baan bij MGM gewoon omdat ik zo de kans kreeg om naar filmsterren te gapen. Op dat moment in mijn leven was de ambitie om zelf acteur te worden net iets te hoog gegrepen. Zoals de meeste tieners wist ik bijgod niet wat ik met mijn leven wilde aanvangen.

Uiteindelijk ben ik er door omstandigheden ingetuimeld. Ik werkte als postjongen – hoewel ik het nu liever productie-assistent noem, klinkt mooier – bij de animatie-afdeling van MGM, en gaf er mijn ogen de kost. Ik was erg nieuwsgierig, wilde Lana Turner en Marlon Brando in levende lijve zien. Ik klopte mijn uren en sloop dan de studio binnen om de sterren aan het werk te zien. Ik begon zomaar tegen iedereen te kletsen, omdat ik dat graag doe, zeker niet om hogerop te klimmen. Op zeker ogenblik vraagt een producer me of ik er ooit aan gedacht heb om zelf te acteren. Nee, was het antwoord. Ik keer terug naar mijn werk en krijg een telefoontje van mijn baas, Bill Hanna van de Hanna-Barbera studio. “Jack, heeft Joe Pasternak je gevraagd of je wilde acteren?” Ik antwoordde dat ik nee gezegd had, waarop Bill uitvloog: “Jack, what the fuck! Do you wanna be an officeboy all your life?” Zo is het begonnen! Ik ging lessen volgen bij de Actor’s Studio, kreeg kleine rolletjes aangeboden. Wat later kwam het horrorwerk van Roger Corman.

U maakte ook nog de overgang mee van het oude naar het nieuwe Hollywood?

Inderdaad. Toen ik in 1960 begon, kon je met de geluidsuitrusting nog een hele vrachtwagen vullen, zo omslachtig was de techniek toen nog. Enkele jaartjes later zat de geluidsman gewoon met een Nagra-bandrecorder op zijn schoot. Maar ik heb nog met elke cameraman moeten vechten omdat ik de eerste acteur was die geen make-up op zijn smoel wou. Waarom zou ik? Maar je moest in die tijd.

Die lange aanloop was natuurlijk een ideale leerschool. Soms vraag ik me af hoe die jonge acteurs die meteen scoren dat klaarspelen? Hoe gaan ze om met dat succes? Twaalf jaar lang ging ik naar de acteerschool, miste geen enkele les. Maar het meest heb ik geleerd door naar mijn eigen zwakke prestaties te kijken. Je merkt alle fouten die je maakt, en één voor één ga je ze elimineren, in de hoop natuurlijk dat er nog iets overschiet.

U zei onlangs op tv dat u Clinton, wiens misstappen nu de wereldpers mobiliseren, steunt. Omdat u zelf hebt ondervonden in welke mate de media hun boekje te buiten kunnen gaan?

Natuurlijk steun ik Clinton. Het kan me geen moer schelen wat er allemaal waar is van die verhalen. Ik wil niet suggereren dat er geen moraal moet zijn, maar het wordt tijd dat we terugkeren naar de essentie van de zaak. En die vind je al bij Salomon: de leider is alleen rekenschap verschuldigd wanneer hij geld in zijn zak steekt, punt uit. Al de rest doet niet ter zake.

Het probleem is ook: ga ik de miljoenste zijn die zegt dat tabloid-televisie te ver gaat? Als de mensen zich als stommelingen willen gedragen, moeten ze dat zelf weten. Zo lang het maar het presidentschap niet belemmert.

Ik ging destijds naar de inauguratie van Clinton. Zoals iedereen kreeg ik meteen de tranen in de ogen toen ik bij het Lincoln Memorial stond. Zet een tv-ploeg een microfoon onder mijn neus en een spot op mijn gezicht, met de vraag welke raad ik heb voor de president. Ik moest er niet lang over nadenken: doe elke dag alles wat u kan doen, en mijdt de pers!

Bent u een gelukkig man?

Op het moment dat u mij die vraag stelt, moet ik zeggen dat ik een van de zeldzame mensen ben die niet alleen gelukkig is, maar die ook niet bang is om dit toe te geven. (schatert)

“As Good as its Gets” loopt vanaf deze week bij ons in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher / Foto Van Parys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content