De meubelindustrie blaakt van zelfvertrouwen. Kleur mag weer, experiment ook, net als in de late jaren ’60. Barok 2000, of de nieuwe exuberantie.

Ik woon, geheel bij wijze van spreken, in mijn draagbare computer. Veel heb ik daar niet nodig. In principe volstaan een matras en wat kleren (plus een goede douchegel en misschien een handdoek). De rest vul je in met je verbeelding, of makkelijker nog: je haalt het van internet. Tastbare voorwerpen, zoals meubels, lijken vanuit dat perspectief log en permanent.

Wie een tafel koopt, zit daar, in theorie toch, voor de rest van zijn leven mee opgescheept. Alleen al de gedachte is ondraaglijk, vandaar de volgende, grotendeels retorische vraag: heeft meubilair nog zin in het derde millennium? Zijn stoelen en tafels echt noodzakelijk? En ten slotte: gooien we, in een revolutionaire bui, onze bezittingen niet beter gewoon weg? De juiste antwoorden zijn: ja, mmja, en neen, natuurlijk niet.

Laten we ons interieur definiëren als het uitstalraam van onze persoonlijkheid. De woning is in dat geval een affectief landschap, de uitdrukking van wat er in ons hoofd omgaat. Toegegeven, in veel hoofden gebeurt helemaal niets (wat dan niet resulteert in lege woonkamers, wel in vormloze zetels met een vaag Mexicaans motief), het zij zo.

Om een lang verhaal erg kort te maken: als we halsstarrig blijven vasthouden aan onze meubels, dan heeft dat met seks te maken. Dat is geen gratuit verzinsel, er is deze zomer een boek over verschenen. In Sex and Real Estate: Why We Love Houses behandelt Marjorie Garber de erotische geladenheid van woningen. Binnenhuisinrichting, suggereert zij, is een vorm van seks die vooral door veertigplussers wordt bedreven. Interieurbladen kunnen voortaan maar beter onder cellofaanverpakking worden verkocht.

De auteur, die professor is aan Harvard, ziet onder meer een parallel tussen meubilair en het menselijk lichaam en vindt gelijkenissen tussen contactadvertenties en immobiliënadvertenties, maar gaat uiteindelijk nooit fel van bil. In een recensie van het boek in The New Yorker vindt Rebecca Mead dat Garber, die ook boeken schreef over cross dressing, biseksualiteit en honden, niet ver genoeg gaat. De journaliste geeft als voorbeeld de raakpunten tussen binnenhuisinrichting en homoseksualiteit, duidelijk present in tijdschriften als Wallpaper of Nest. De link, schrijft Mead, “wordt nooit besproken in de mainstream interieurbladen, maar ook niet door Garber. Wat, gezien het onderwerp van haar boek en haar vorige publicaties, geheel onverklaarbaar is.”

Als we zorg besteden aan de inrichting van onze woningen, doen we dat dan eigenlijk vooral, en vooral ook totaal onbewust, om onze medemens te verleiden? Wie weet.

Seks (van alle gezindtes, geen paniek) is in elk geval een van de woorden die de interieurtrends van najaar 2000 nog het best samenvatten. De meubelindustrie blaakt van zelfvertrouwen, durft veel meer dan nauwelijks een jaar geleden (al is durf dikwijls niet meer dan vertoon, show, spektakel: wat nieuw lijkt, is het slechts zelden).

Bij verschillende merken wordt de commune voorgeschreven als de ideale leefgemeenschap, zodat het soms lijkt alsof we collectief naar de late jaren ’60 zijn geflitst: hippie, hippie hoera! Die mantra is ook, tot op zekere hoogte, die van de kledingindustrie.

We worden dus opnieuw bohémien. B&B Italia brengt de UP-series van Gaetano Pesce opnieuw uit en daarmee de advertenties uit 1969: meisjes met blonde afropruiken in een berglandschap dat vanzelf doet denken aan Zabriskie Point, de cultfilm van Michelangelo Antonioni.

Against Nature, heet de stijl in Casa Vogue, naar de Engelse vertaling van A Rebours van Joris-Karl Huysmans, hoogtepunt van de decadente literatuur.

Barok is het woord dat in de gespecialiseerde pers het meest wordt gehanteerd om de interieurs van het jaar 2000 te beschrijven. Zoals in de sixties de romantische popmuziek van groepen als The Left Banke of The New Colony Six barok werd genoemd.

Bewijzen van de sixties-retour? Ideeën en durf worden opnieuw geprezen.

Kleur kan weer, neen, kleur moet. De Rainbow Chair van Patrick Norguet, voor Cappellini, is daarvan het duidelijkste symbool. Rommel is niet langer taboe.

En we mogen opnieuw leven.

De sofa heeft voorlopig, tot de wind weer draait, geen bestaansreden meer: de matras op de vloer is comfortabeler, gebruiksvriendelijker, de jij tegenover de u van het bankstel.

In design vertaald, neemt de matras de vorm aan van Monster, een driedimensionale vlek van ontwerpers Shona Kitchen en Ad Rogers voor Edra.

Zaha Hadids uitgerekte computertekening annex zitsculptuur, Z.SCAPE, voor Sawaya en Moroni, is nog zo’n hightechmatras, een concept van de jaren ’60 in een bijdetijdse emballage. Ligne Roset uit Frankrijk, doorgaans niet de meest vooruitstrevende meubelfabrikant, presenteert een tapijt met ingebouwde bult, waartegen de gebruiker zijn hoofd kan vlijen: de vloer als zetel. Cosy, een prototype van het Zweedse Project-Home, drijft dat idee nog verder: een multifunctionele tapijt/matras voorzien van communicatie- en sensortechnologie, met onder meer een opblaasbaar kussen met geluidsinstallatie en een apparaat voor nekmassage. Erwan Bouroullec, die met zijn broer Ronan de toon aangeeft, zet de matras op poten. Hij interpreteert met zijn Lit Clos de communautaire leefruimte als een moderne boomhut, voor Cappellini.

Vanaf nu kunnen we, als we daar zin in hebben, gaan liggen. We kunnen ons neervlijen, ons laten gaan. De belangrijkste klassieke zetels van het jaar, de Victoria & Albert van Ron Arad voor Moroso, of de Flap van Francesco Binfarè voor Edra, zijn zo uitgestrekt en voluptueus dat je er niet eens aan denkt om keurig te gaan zitten, rug gestrekt, kin omhoog.

Interessant design kijkt vooruit: er wordt meer dan ooit met nieuwe materialen gewerkt, zij het vaak op oppervlakkige wijze. Zo presenteerde Philippe Starck een stoel met geïntegreerd seksaccessoire in TechnoGel (seks en interieur, zie hoger). De integratie van computertechnologie in designvoorwerpen lijkt daarentegen nog in de kinderschoenen te staan.

Onderzoek en experimenten worden vooral gedreven door de reuzen van de elektronica, zoals Whirlpool, dat futuristische apparaten liet bedenken door designers als Konstantin Grcic ( zie ook het interview op pagina 16) en Christophe Pillet; of Philips en Levi’s, die samen een collectie met MP3 player en mobiele telefoon geëquipeerde jassen op de markt brachten. Met het verscheiden van boo.com, een mijlpaal in de geschiedenis van de virtuele revolutie, en de trager-dan-verwachte inburgering van wap-telefoons, rijst ook de vraag of we alles welbeschouwd echt geïnteresseerd zijn in de nieuwe generatie ‘intelligente’ apparaten en meubels. Wat is er zo opwindend aan een wasmachine die je vanuit de file kunt controleren? Heb je echt iets aan een koelkast die zelf zijn boodschappenlijstje samenstelt?

Functionaliteit, het favoriete woord van drie of vier generaties designers en architecten, was de voorbije jaren min of meer irrelevant geworden: dé stoel, dé tafel, dé fauteuil, ze waren op punt gesteld, gedefinieerd. Je kocht een tafel of een koelkast, vooral omdat je ze mooi vond.

Met internet, en de nieuwe levensstijl die erbij hoort, is het begrip functionaliteit naar een andere dimensie overgeheveld. Misschien ligt daar, in de Twilight Zone, thans de grootste uitdaging voor designers.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content