Mensen denken dat hij een Italiaan is. Of een Japanner. Vanwege zijn naam. En vooral ook vanwege zijn werk, dat niets van dat doordeweekse Duitse design heeft, koel, sober, en rationeel. Licht vormt dit jaar het centrale thema op Interieur. En Ingo Maurer, dé lichtdesigner met wereldfaam, komt als bijzondere gast. Tenminste: als hij het niet vergeet.

Ingo Maurer is een man van principes. Eén daarvan vertaalt zich in een passie voor het vluchtige, ongrijpbare, etherische. En wie ooit met hem een afspraak wilde maken, weet dat hij niet al te veel moeite moet doen om naar die principes te leven: afspraken worden verschoven, geannuleerd, vergeten. Keer op keer. En dus bel ik hem uiteindelijk uit zijn bed, nog voor hij naar dagelijkse gewoonte zijn ochtendlijke lofkreet aan Allah kan slaken, omdat hij zo’n bofkont is in het leven. Want de meester blijkt alweer vierklauwens naar New York gevlogen, op het moment dat ik – nog net voor de deadline van dit artikel – mijn ticket naar zijn hoofdkwartier in München zit te reserveren. (Zijn assistent: “Kan ik het helpen? Wij werken hier toch niet als babysitters, mijnheer”).

“Hi! How are you?” Zelfs een nog sluimerende Maurer is een en al enthousiasme. Zoals al die vorige keren dat ik hem te spreken kreeg. Hij is in New York om aan de retrospectieve te werken, die daar vanaf 24 november in het Museum of Modern Art rond zijn werk wordt georganiseerd.

Zijn echtgenote Jenny Lau – die in 1969 bij hem kwam werken, drie jaar nadat hij zijn eerste lamp, Bulb, creëerde en op slag in de designwereld een beroemdheid werd – heeft het inmiddels nauwkeurig uitgeteld: het afgelopen jaar was hij 161 dagen thuis, in München, waar hij ook zijn bedrijf gevestigd heeft.

“Ik móet wel zoveel blijven reizen omdat we op zulk een internationaal niveau werken”, zegt Maurer. Maar regelmatig, als hij zelfs maar een gat van drie dagen vindt, neemt hij ook wel eens het vliegtuig naar Caïro, en reist vandaar naar een plek waar men zich in de verste verte geen opdrachtgever kan indenken. Die woestijn is altijd zijn meest geliefde bestemming gebleven. “Want je bent er in een andere wereld. Laatst nog zag ik er honderden, duizenden zwerfzakjes vanuit het zuidwesten naar de rand van de woestijn zweven. Ze kwamen allicht van een naburig stort. Maar die wind, die met die langzaam wervelende zakjes speelde, en het zand van die duinen, in die zonsondergang… Dat rimpelen van licht en schaduw. Dat zijn die momenten waarop je… JA!”

Hij is van 1932. En een eilander. Zijn vader was visser. Op Reichenau. In de Bodensee. Urenlang kon hij als kind zitten dagdromen. “Bij dat trillen van licht op ruisende bladeren. Golven die zich op de muren spiegelden. Of licht dat kwam priemen door de kerkramen.”

En ongetwijfeld is het ook dàt wat hem zo anders maakt dan al die andere ontwerpers van lichtbronnen: de vanzelfsprekendheid waarmee hij die gevleugelde dromen in zijn werk wist te capteren. Zo bedacht hij in 1992 de Lucellino, een simpele gloeilamp met handgemaakte vleugeltjes uit ganzenveren. En in het zog daarvan ook een kandelaar waarin 24 van die Lucellino’s ( luce staat in het Italiaans voor licht, ucellino voor vogel) als elektrische engelen hemelwaarts zweefden.

Bij de twaalf dingen die hem het meest beïnvloed hebben, citeert hij een meesterwerk uit de Pinacoteca di Brera van Milaan: Piero della Francesca’s “Sacra Conversazione”. Heel mysterieus hangt in dat 15de-eeuwse schilderij een ei aan een draadje boven de Maagd Maria. As teken van vruchtbaarheid allicht, God, de harmonie, en het al. En zou het dan toeval zijn dat de gloeilamp eeuwen later, dankzij Thomas Alva Edison, op een welhaast identieke manier in talloze huiskamers kwam te hangen, en nagenoeg ook dezelfde vorm had?

In Making Light, een boek dat zes jaar geleden al rond het oeuvre van Maurer verscheen, beschreef Maurer hoe Edison ’s nachts door een nachtmerrie bevangen werd, nadat hij op 21 oktober 1879 zijn experimenten voor die gloeilamp afgerond had: hij zag hoe hij trots met zo’n gloeilamp tussen de schouders en zijn hoofd onder de arm op straat liep te paraderen, toen daar zomaar uit de lucht van die vreemde dingen kwamen vallen, die zich over die lamp wilden hangen: lampenkappen. Tot overmaat van ramp diende zich, dwarrelend door het luchtruim, ook nog een ander wangedrocht aan: de spaarlamp. “En zo is het dus ook in werkelijkheid gegaan”, zegt Maurer. “Men is altijd heel hard in de weer geweest om die gloeilamp te verbergen, of door wat anders te vervangen. Allicht sinds Edison zelf, op vraag van zijn vrouw, vanuit bed zijn onderbroek over zo’n lamp kwakte, om het licht wat af te zwakken. En dat terwijl de gloeilamp de mooiste lamp is die ooit werd gemaakt.”

Zelf volgde Maurer aanvankelijk in Zwitserland en Duitsland een opleiding als grafisch designer en typograaf, om vervolgens in 1960 voor drie jaar als designer in New York en San Francisco te gaan werken. Terug in Duitsland waagde hij zich (voor een installatie in de Herman Miller-showroom in München) voor de eerste keer ook aan een lamp, de Bulb Clear, een verzilverde gloeilamp die naakt in een veel grotere glazen gloeilamp zat gevat. Dat was Pure Pop, een beetje in de lijn van de blow-ups die kunstenaars als Claes Oldenburg hadden uitgedacht.

Nog geen drie jaar later schafte ook het Museum of Modern Art van New York zich een exemplaar voor haar collectie aan.

Zo groot was het succes, dat Maurer zich met het inderhaast opgerichte Design M al snel exclusief op het maken van lampen ging toeleggen. Variaties op die Bulb meestal, in steeds weer andere kleuren, marialen, en formaten: de Giant Bulb Opal, de Pollux, de Spirale en Scherenlampe, of de Gulp, waarbij het licht uit een eenvoudig gebogen buisje uit glanzend metaal kwam stromen, als was het een kraan.

Naast al die glimmende, glanzende bollen, die soms zelfs iets van een kinderlijk robotje hadden, ontwierp hij – om den brode – ook nog hoogst klassieke schemerlampen met voeten uit kwartsglas, die op de bureaus van de Duitse kanselier en de sjah van Perzië kwamen te staan. Maar ook daar kon Maurer het grappen niet laten. Zijn laatste geld was naar een krat whisky gegaan waarmee hij Belgische glasblazers kon overtuigen om een staander te maken, waarvoor de vlotters in een toiletspoelbak de inspiratie hadden geleverd.

Maar toen de breuk kwam met zijn eerste echtgenote, was de inspiratie een tijdlang zoek. Ook zakelijk had hij het moeilijk: “Je zat in een milieu waarin je als uitbuiter werd gebrandmerkt als je zelfs maar twee werknemers in dienst had.”

En tot overmaat van ramp begaf hij zich in de jaren ’70 aan een soort lampen die haaks stond op de industriële hightech waartoe men zich en masse bekeerde. Teruggrijpend naar een eeuwenoude Japanse traditie, ging Maurer met Uchiwa-waaiers en papier werken. “In mijn vroege jaren was ik vooral geïnteresseerd in de hardware: de lamp en haar uitzicht. Maar meer en meer ging ook de software mij fascineren: het licht zelf, en wat je daar allemaal niet mee oproepen kan. Het mirakel, die vierde dimensie, het mysterie.”

De lampen die daaruit resulteerden vormden de aanloop naar een reeks experimenten om de drager van het licht haast even gewichtloos als het licht zelf te maken. Maar ze stonden nog ver van de meesterwerken die Maurer later zou maken.

Op nieuwjaardag 1980 was hij bij dageraad in een boîte de nègre in Haïti verzeild geraakt. “Wat je daar zag! Die feestverlichting die vocht tegen de opkomende zon: van een onwaarschijnlijke pracht. Een erg religieus moment was dat. De mensen van het dorp hadden gewoon wat elektrische draden over het plein gespannen, en daar de lampen direct aan vastgesoldeerd, zonder dat er nog iets tussenzat. Levensgevaarlijk, maar misschien was het ook wel daarom dat ik het hoogstfascinerend vond.”

Terug in het land waar men het woord veiligheidsvoorschrift uitgevonden heeft, werkte hij aan een variante. Enkele recente uitvindingen hielpen hem daarbij: de halogeenlamp en de transformator, waardoor de stroom op een draad van 220 of 125 volt tot slechts 12 volt herleid kon worden. Men had hem voor gek verklaard toen hij eraan begon. En uiteindelijk zou hij vier jaar werken aan de YaYaHo, twee low-voltage kabeltjes die evenwijdig aan elkaar in een kamer konden worden opgespannen, en waarover dan kleinere kabeltjes konden worden gegooid, met aan het ene eind een halogeenlamp, en aan het andere een gewichtje dat het lampje in de hoogte moest houden. De YaYaHo was niet alleen het meest belangrijke, maar ook het meest geplagieerde lichtsysteem van de jaren ’80. Maar wat de YaYaHo en zijn opvolgers, de YaYaHo Ah Ah So, de Iló-Ilú, de BaKaRu en Tijuca, zo bijzonder maakte, was de soepele acrobatie van spiegeltjes, bolletjes, kapjes en schijfjes, als waren het planeten en ruimtetuigjes. “Ze werd door de namakers tot wat kabels met lampen herleid. Ze keerden terug naar datgene wat ik net met die YaYaHo uit de wereld had willen helpen: de geest van het zware. En de visuele vervuiling.”

Maurer is een workaholic. Maar de ideeën komen vaak op momenten waarop hij niet werkt. In het vliegtuig bijvoorbeeld. Wanneer hij zijn gedachten zomaar wat laat glijden. Soms ogen zijn modellen uiterst strak, zoals de Light Structure die hij in de jaren ’80 met Peter Hamburger uitwerkte: zes kleine TL-lampjes die kriskras door elkaar zweven, zonder elkaar ook maar aan te raken, en volgens een configuratie die als ode aan het Tensegrity System van Buckminster Fuller bedoeld was, de architect die met zijn geodesic dome een heel nieuwe bouwmethode bepleitte: ultralicht, zoals je het tot dan toe enkel in futuristische films zag.

Maar soms zijn er ook gewoon de grollen en grappen, zoals Bibibi, een simpel kapje op ooievaarspoten. Of One From The Heart, in 1989 als trouwcadeau voor een vriend uitgedacht, en waarbij de lamp achter een knalrood hartje zit verborgen. Tranerig en kitscherig, maar het werd een van zijn grootste succesnummers.

In de collectie van het Moma in New York bevindt zich intussen ook de Delight van Frans van Nieuwenborg en Martijn Wegman die in 1980 door Ingo Maurer in productie werd genomen: een simpele keukenhandhoek aan een haakje die een mysterieus licht blijft uitstralen.

En toen de eigenaar van een protserige 19de-eeuwse villa, waarin allerhande neo-stijlen tegen elkaar opboksen, hem ook om een keukenlamp vroeg, kwam Maurer op de proppen met de Porca Miseria, een lamp waarvan de kap gevormd werd door een servies in volle ontploffing. Maurer: “Ik ben altijd al weg geweest van een explosie in slow motion, zoals in de eindscène van de film Zabriskie Point. En het ging hier om zo’n gladde en glitterende keuken. Ik wou met dat ziekelijke korte metten maken. We hebben van de Porca uiteindelijk slechts een tiental exemplaren gemaakt, omdat zelfs twee mensen twee of drie dagen nodig hebben om het geheel te assembleren. En het geld gaat naar een van onze derdewereldprojecten.”

Maar waarom hij dan in godsnaam niet meer mensen in dienst neemt? “Elke dag komen in München wel twee tot drie mensen aan mijn deur kloppen”, zegt Maurer. “Maar ik mag er niet aan denken. Philippe Starck zei van mij: hij is zulk een vrij mens. Maar mijn vrijheid is nu al door zestig werknemers ingeperkt. Ik wil blijven ontwerpen, zonder ook maar aan eventueel financieel succes te denken. Dat is natuurlijk niet makkelijk, als je weet wat een last je daar in München te dragen hebt. En je zal me ook in de toekomst zeker niet zien uitbreiden.”

Bij wijze van hommage aan Starck heeft hij onlangs nog de Horny Philippe gecreëerd: een nachtlamp met duidelijk fallische vormen. Maar oneindig indrukwekkender is de zoveelste hommage die hij ter ere van Thomas Edison uitwerkte: een glazen cilinder, waarin geen echte gloeilamp, maar een hologram van een gloeilamp zit gevat. Een holografische vlieg ook, die zich op de lamp heeft neergezet. En heel vaag de contouren van het hoofd van Edison. De lamp draagt ook een inscriptie: “Wo bist Du, Edison, jetzt, wo wir Dich brauchen?” En terwijl men rond het hologram loopt, verandert de lamp voortdurend van kleurenspectrum. “Twintig jaar heb ik met dat idee rondgelopen”, zegt Maurer. En hij leek er haast zijn ultieme doel mee te hebben bereikt: een lamp die bijna zo immaterieel oogt als het licht zelve.

Rijk zal hij wel nooit worden. Zijn omzet schommelt jaarlijks rond de 300 miljoen frank. En hij heeft het eens uitgeteld: 40 procent van zijn tijd gaat naar het ontwikkelen van lampen voor serieproductie. De rest wordt besteed aan grote, eenmalige projecten: het ontwerpen van lichtplannen voor woningen, het uitlichten van tentoonstellingen, en het uitwerken van de verlichting voor een museum van de Franse sterarchitect Jean Nouvel, Frank Gehry’s “Ginger e Fred”-gebouw in Praag, metrostations in München, het Louisiana Museum in Kopenhagen, of de foyer van het Tel Aviv Opera house, ontworpen door Ron Arad, de vriend waarmee hij nu al een paar jaar op de Milanese meubelbeurs telkens weer één van de meest spraakmakende tentoonstellingen brengt.

Dit jaar toonde hij in de Spazio Krizia een nieuwe serie papieren lampen: de MaMoNouchies. De Ma staat daarbij voor Maurer, de Mo voor Dagmar Mombach, die uit een Japanse textieltechniek een methode heeft ontwikkeld, om papier zo te bewerken dat het de allure krijgt van een kostbare stof. De No tenslotte staat voor wijlen Isamu Noguchi, de papierkunstenaar voor wie deze reeks een hommage was. Maurer ontwikkelde twaalf plantachtige sculpturen. Ze kunnen enkel met de hand gemaakt en luisteren naar namen als Samurai, Alodri, Babadul, Poul Poul, Mahbruky, Gaku of Kokoro. En weten door hun zachte rimpeling en het spel van licht en schaduw dat daardoor in de lamp ontstaat, eenzelfde illusie van beweging te scheppen als de jurken van een Issey Miyake. Als was het het zacht kabbelend water van de Bodensee.

Keer op keer bedelde hij bij de gebruiker om participatie: zoals bij de YaYaHo, waar de touwtjes naar believen kunnen worden herschikt. Of de Zettel Z’, waar een pak witte vellen bij de lamp wordt geleverd. Je kan er boodschappen op neerschrijven, gedichten of liefdesbrieven, en ze vervolgens met stokjes door een raster steken die de lamp omringt, zodat zich een soort van Mikado vormt. En nu zou hij ook wel eens een hele stad willen uitlichten. Of liever: uitdoven ware beter. “Want zo’n stad als Parijs is oké. Maar Londen, of Berlijn. Daar hangt veel te veel licht. Elk monument moet vandaag worden bijgelicht. En de lichtindustrie zegt natuurlijk niet nee. Dat brengt een verschrikkelijke pollutie met zich mee. Ik ben een nachtmens. Ik ben gek op het deemsteren, en de schemer. Het Uur Blauw, als de dag in de nacht verkeert. Ik geloof bovendien niet in God. Het is de Grote Anarchie die heerst. En het heeft geen zin dat door een zee van licht te bezweren. Geef mij maar de duisternis, die momenten waarop je de geheimen zo boven je hoofd voelt scheren.”

Max Borka

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content