IN HET SPOOR VAN DE MODERNISTEN

Een overblijfsel van de Wereldwaterexpo van 1939 : het vroegere Palais des Sports. De toekomst van de grote doos van rode tegelmuren is erg onzeker. © WOUTER VAN VAERENBERGH

De Vurige Stede heeft tal van verborgen schatten uit een tijd dat er intens nagedacht werd over de kunst van het bouwen en het wonen. We gaan op zoek naar het begin en de uitlopers van de Moderne Beweging.

Dat Luik in de voorhoede van de Moderne Beweging stond, kunnen we niet echt zeggen. Terwijl de lijnen van Le Corbusier zich al aan de horizon aftekenden, van Parijs tot Brazilië, en zelfs in Brussel, waar in 1925 de laatste hand gelegd werd aan de Cité Moderne van Victor Bourgeois in Sint-Agatha-Berchem, zagen we aan de oevers van de Maas pas in de jaren dertig het begin van een nieuwe bouwstijl. “In die tijd stonden de opdrachtgevers nog weigerachtig tegenover verandering, een provinciaalse reflex, wat uiteraard een invloed had op de realisaties. Maar de Luikse geesten waren al eerder ontwaakt, vooral met het tijdschrift L’Equerre, dat vanaf 1928 door enkele jonge architecten uitgegeven werd”, aldus Sébastien Charlier, die de heruitgave coördineerde van alle 107 nummers van dit tijdschrift voor een vernieuwende architectuur en stedenbouw (zie ook p. 43).Later kreeg dat ideologische allegaartje een concrete vorm toen de redacteuren effectief hun eigen architectuurbureau oprichtten. Hun realisaties en die van verwante architecten zijn het thema van onze rondleiding.

HET STARTSCHOT

De architectuurwandeling zou hier kunnen beginnen, aan de Rue Adrien de Witte 3, bij het Sanquin-huis dat L’Equerre-lid Yvon Falise in 1932 bouwde. “Deze woning is typerend voor de Moderne Beweging en stak duidelijk af tegen de academische stijlen die in die periode nog aanwezig waren”, zegt Sébastien Charlier. Het huis komt nog nauwelijks tot zijn recht in zijn omgeving, wat meteen de vraag opwerpt naar het behoud en de opwaardering van erfgoed. Want hoewel er in Luik mooie voorbeelden van modernistische architectuur terug te vinden zijn, bevinden die zich helaas vaak in slechte staat. Om ons ervan te overtuigen dat zij een toekomst kunnen hebben, zetten we koers richting Val-Benoît, dat zuidelijker gelegen is wanneer we de rivier volgen. Op deze site, tussen 1930 en ’65 aangelegd door de Universiteit van Luik, vinden we nog enkele gebouwen met strakke lijnen, zoals het vroegere Institut de Génie Civil (Quai Banning 4) en het daarachter gelegen Institut de Mécanique. De voormalige universiteitscampus wordt momenteel heraangelegd : de bestaande gebouwen blijven behouden, maar er zullen nieuwe, modernere gebouwen aan toegevoegd worden om een gemengde wijk van woningen, bedrijven en openbare infrastructuur te creëren. De economische activiteiten moeten er in 2015 kunnen starten.

Iets verderop, meer naar het noorden, op de heuvel van Cointe, zien we het Monument voor de Intergeallieerden (Rue des Moineaux) bestaande uit de Heilige-Hartkerk en een rijzig civiel gedenkteken dat na de Eerste Wereldoorlog gebouwd werd. Hoewel het monument beïnvloed werd door de art-decostijl, is het een omweg waard omwille van zijn statigheid, waardoor het zelfs uitsteekt boven het nieuwe, lager gelegen treinstation van Santiago Calatrava.

In de wijk, achter een gordijn van bomen, staat een van de opmerkelijkste huizen van de stad. Een huis dat dateert van 1959 (Avenue de l’Observatoire 233), dat van Charles Carlier, een van de Egau-architecten.

Deze groep werd opgericht in de jaren vijftig en was de drijvende kracht achter tal van verbouwingen in het centrum van Luik.

HET PALEIS EN DE FLATGEBOUWEN

Wanneer we het centrum naderen, zien we aan weerskanten van de Maas steeds meer sporen van de invloed van Le Corbusier, Mies van der Rohe en tijdgenoten. Ook al zijn die projecten vanuit stedenbouwkundig oogpunt soms discutabel en gaan ze niet voldoende in dialoog met de bestaande gebouwen, toch blijven ze sprekende getuigen van de jaren dertig tot zestig. Onze eerste halte is het Congrespaleis dat door L’Equerre gebouwd werd in het kader van Expo 58 in Brussel.

“De Luikenaars vonden dat ze ook iets moesten doen om België in de bloemetjes te zetten, en dus bouwden ze het treinstation Les Guillemins, dat intussen vervangen werd door het station van Calatrava, en dit Paleis…”, vertelt architect en architectuurcriticus Maurizio Cohen. “Met zijn vorm die de kromming van de Maas volgt, is het een van de enige gebouwen in de stad die echt in verbinding staan met het water. Het was geen uitzonderlijk gebouw, vergeleken met wat toen in sommige andere steden opgetrokken werd, maar voor Luik is en blijft het een herkenningspunt.” In het aangrenzende Parc de la Boverie zien we de Tour Cybernétique van de Franse beeldhouwer Nicolas Schöffer, een voorbeeld van de kinetische of bewegende kunst van de jaren zestig.

We laten het monument achter ons en volgen de kaai. Aan het Place d’Italie werpt een eerste woontoren zijn schaduw op de voorbijgangers. Dit gebouw werd in 1937 opgetrokken door Camille Damman en wordt beschouwd als het allereerste flatgebouw van Luik. Enkele honderden meters verderop volgen de residenties Elysée (Quai Marcellis 1), Simenon (op de hoek van de Rue Méan en de Quai de l’Ourthe), Belvédère (Quai Edouard van Beneden 10) en Kennedy (Quai Paul Van Hoegaerden 2) en nog wat verder, de Cité Administrative (Potiérue). Al deze torens dateren van de jaren zestig en zeventig.

Wat verderop ontdekken we nog enkele andere opmerkelijke plekjes, zoals het Léonie de Waha-lyceum (Boulevard d’Avroy 96), waarvan de straatgevel in blauwe steen en met bas-reliëf bewijst dat in 1939 de smaak nog heen en weer slingerde tussen traditie en radicaliteit. Wie een zwak heeft voor de pakketbootstijl raden we een ommetje aan naar de Seeligerkliniek (Rue Jonfosse 60).

PIJNPUNTEN

Wanneer we het centrum achter ons laten en verder langs de Maas in noordoostelijke richting wandelen, ontdekken we twee plekjes die vertellen over de jaren van architecturale onstuimigheid. Het eerste zal bij velen negatief in de oren klinken : Droixhe. Hoewel de wijk bekendstaat als problematisch, werd het gebied, ontworpen volgens de plannen van Egau, bij de aanleg beschouwd als een voorbeeld, samen met de Modelwijk in Brussel en het Kiel in Antwerpen. “Deze wijk is het resultaat van een wedstrijd die de Société du Logement in 1950 lanceerde om 1800 woningen te creëren”, vertelt Maurizio Cohen, die het dossier grondig bestudeerd heeft. “In die tijd waren de woonnormen er hoger dan gemiddeld, en het is echt een modernistische wijk geworden : de gebouwen staan op zichzelf en zijn omgeven door openbare ruimten rond collectieve voorzieningen. De oriëntatie van de woontorens naar de zon blijft ook trouw aan de theorieën van de Moderne Beweging.”

Intussen werden veel gebouwen gesloopt en de overblijvers zijn hun reputatie van weleer kwijt. Maar nu Daniel Dethier enkele flatgebouwen onlangs gerenoveerd heeft, leeft de skyline van dit deel van Luik weer op. Breng er zeker een bezoek aan de Sint-Pieters- en Sint-Pauluskerk met betonnen plissé-dak (Rue Erneste Marneffe), ook van Egau.

In een ander deel van de stad vinden we de Coronmeuse-wijk. Daar bevindt zich het enige overblijfsel van de Wereldwaterexpo van 1939, namelijk het vroegere Palais des Sports (Quai de Wallonie), een grote doos van rode tegelmuren die lange tijd gebruikt werd als ijsbaan. De toekomst van het in verval geraakte gebouw is erg onzeker. In het nabijgelegen Parc Reine Astrid zien we nog het speelplein en kinderdagverblijf die eveneens in 1939 door L’Equerre aangelegd werden. “Een echt bewijs van het modernisme, want het implementeert alle regels van Le Corbusier : plat dak, vrije plattegrond, gebruik van funderingspalen om de grond vrij te houden en van industrieel materiaal om de kosten te beperken, enz.”, aldus expert Sébastien Charlier, die eraan toevoegt dat het gebouw nog niet beschermd is, maar dat de Commissie voor Monumenten en Landschappen zich er momenteel over buigt.

EEN GROEN EINDE

Wie nog meer architectuur wil, zal de auto of het openbaar vervoer moeten nemen naar Sart-Tilman, met eventueel een omweg langs een van de pompstations langs de Maas, bijvoorbeeld in Jemeppe. Op de Sart-Tilmancampus zijn er mooie voorbeelden van het modernistische verleden van Luik terug te vinden, hoewel de site in de eerste plaats aangelegd werd met de bedoeling om één te worden met de natuur, en niet zozeer als architecturaal voorbeeld. “De universiteit bezit de site sinds 1959 en wil er over tien jaar al haar activiteiten onderbrengen om er een soort van Amerikaanse campus buiten het stadscentrum van te maken. Maar doe daar gerust nog tien jaar bij…”, aldus Pierre Frankignoulle, wiens website (www.homme-et-ville.net) interessant kan zijn voor wie meer wil weten over de gebouwen in de regio. Wij blijven nog even hangen bij het Institut de Botanique et het Institut d’Education Physique van respectievelijk Roger Bastin en Charles Vandenhove, en bij het ketelhuis van de centrale verwarming van Claude Strebelle. Zo krijgt de stadsroute verrassend een groen einde.

DOOR FANNY BOUVRY EN FOTO’S WOUTER VAN VAERENBERGH

“DE LUIKENAARS VONDEN DAT ZE OOK IETS MOESTEN DOEN TIJDENS EXPO 58 OM BELGIË IN DE BLOEMETJES TE ZETTEN”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content