Ooit was hij lid van een motorbende in Zuid-Afrika, probeerde hij monnik te worden in een Japans klooster, en was hij politieagent in Amsterdam. Niet dat kleurrijke verleden maakte Janwillem van de Wetering beroemd, wel zijn Amsterdamse speurdersromans: een reeks met twee toegewijde rechercheurs, Grijpstra en de Gier.

J anwillem van de Wetering was een van de populairste misdaadauteurs ter wereld. Zijn 25 boeken zijn in evenveel talen vertaald en hij verkocht er meer dan 2 miljoen exemplaren van in 15 landen. Onlangs verscheen zijn veertiende boek in de reeks van Grijpstra en de Gier. Een gesprek bij hem thuis in het Amerikaanse Surry (Maine) over de controversiële thema’s in zijn werk, over zijn filosofie en de weg naar het succes.

Jarenlang trok u de wereld rond, had u verscheidene baantjes en wisselde u een paar keer van pet: u was ooit lid van een motorbende in Zuid-Afrika, maar ook lector aan het London College, en in 1958 ging u zen studeren in het Daitoku-ji-klooster in Kyoto, Japan. Waarom wou u zo nodig boeddhist worden?

Janwillem van de Wetering: Omdat dat toen in de mode was. Maar mijn meester aanvaardde dat niet. Hij zei: “Mij best, ik zal een boeddhist van je maken. We houden een grote plechtigheid en halen er alle monniken bij. Maar wat schiet je daarmee op? Wil je dan geen inzicht verwerven?” En ik antwoordde: “Natuurlijk, waarom ook niet, geef me inzicht.”

Nadien vond dat ik mijn tijd had verspild. Na anderhalf jaar voelde ik me depressief omdat iedereen me een dronkaard en een idioot noemde, en dat was ik waarschijnlijk ook. Maar dan riep mijn meester me bij zich en hij zei dat ik het goed had gedaan. Hij was heel tevreden over me. Hij gaf me een blad papier met het Japanse teken voor “niets” erop, en op de ene kant zijn naam en op de andere de mijne, en ik kreeg ook nog een klopje op mijn hoofd. Dat vrolijkte me een beetje op.

Wat deed hij om tot u door te dringen?

Ik moest elke morgen naar hem toekomen. Hij schreeuwde, bedreigde me, sloeg me, speelde psychologische spelletjes, manipuleerde me, gooide me uit het klooster, liet me terughalen en gaf me door aan zijn vrienden en collega’s in de branche. Wat hij eigenlijk deed, was me bij mijn nekvel pakken en door barrières dwingen. Als een zenmeester echt inzicht heeft, wil hij dat delen. Hij wil het niet voor zich houden.

Mijn meester had niet lang meer te leven toen ik bij hem was. Hij leed aan de ziekte van Parkinson. Hij was helemaal vrij en gaf nergens meer om. Hij werkte keihard omdat hij wist dat hij stervende was. Hij zat me altijd op mijn huid, vooral als we elkaar officieel zagen, om halfvier ’s morgens. Hoewel ik nauwelijks Japans sprak en hij geen andere taal kende, was het contact tussen ons prima. Achtentwintig was ik toen.

U hebt gezegd dat het gevaarlijk is om verlangens te formuleren omdat ze altijd werkelijkheid worden.

Dat is zo. Maar dat betekent niet dat ze al in dit leven uitkomen. Uit mijn lectuur en meditatie heb ik geleerd dat als je je verlangens niet in dit leven vervult, fragmenten ervan blijven rondzweven als je sterft. Ze zoeken dan fragmenten van andere van je persoonlijkheden op en beginnen aan een nieuw leven, een fysiek leven, waarin die verlangens vervuld kunnen worden. Iemand met een inventieve geest kan al die verlangens laten bovenkomen. En als hij lang genoeg leeft, kan hij ze waarschijnlijk ook allemaal vervullen.

Eindigt het geestelijke leven nooit?

Het zou moeten eindigen als je af bent van je verlangen, van het willen hebben en het willen zijn, van een naam te willen hebben en gerespecteerd te willen worden. Als je al je verlangens kunt loslaten, bereik je wat in het boeddhisme de ware natuur wordt genoemd, je echte boeddha-natuur, en dan hoef je nooit meer geboren te worden.

Wat zijn uw verlangens?

Ik zou dolgraag jazztrompet kunnen spelen, maar in dit leven lukt het me nooit. Ik heb de vaardigheden niet. Luisteren is me gegeven, spelen niet. Daar heb ik veel over nagedacht. Dat ik toch trompet wil spelen, betekent waarschijnlijk dat ik in mijn volgend leven een flinke dosis kommer en kwel zal kennen, een heroïneverslaving wellicht.

In uw boeken schrijft u dat de zoektocht niet anders dan chaotisch kan zijn.

De zoektocht is de waarheid en ze kan niet anders dan chaotisch zijn. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was alles in mijn leven zinvol. Alle theorieën die mijn christelijke ouders hadden opgebouwd, al het positieve denken en het idee dat het leven een doel heeft, dat ik God moest behagen en dat ik mijn best moest doen om in de hemel te komen, dat alles fundamenteel in orde was, bleek klinkklare onzin. Alles staat op losse schroeven, maar voor de oorlog wist ik dat niet omdat ik het niet kon bewijzen. Zo is mijn zoektocht begonnen. Ik geloofde dat je daar een bewijs voor moest kunnen vinden. Maar zelfs vóór de Duitsers mijn geboortestad bombardeerden, had ik al een vermoeden dat het met de wereld niet snor zat. Tijdens de depressie nam mijn vader, een rijke man, me mee op lange wandelingen door de stad. Op een dag stootten we op een opstand. Arme lui kwamen uit hun krotten gelopen, de militaire politie begon op hen te schieten. Het leek wel een film. Ons lieten ze met rust omdat we net geklede heren waren. Ik vroeg mijn vader wat er aan de hand was. Hij zei: “Ze hebben honger.” En ik dacht: “Hoe kan dat nou? Ik heb geen honger. Hoe kunnen deze mensen nu honger hebben? Wil God dat om hen een lesje te leren? Wat is dat voor een god?” Ineens veranderde mijn kijk. Ik was toen negen.

Wat vond u van de Duitsers toen u zo klein was?

Ik vond hen best aardig. Mijn vader ging vaak naar Duitsland voor zaken en bracht dan altijd cadeautjes mee. Ik hield van hun taal. Ons personeel was Duits. Ik kon Duitse liedjes zingen. En dan, eensklaps, bombardeerden ze onze stad en doodden ze alle joden in mijn land. Alle joodse kinderen van mijn school werden in beestenwagens gedreven en door de Duitsers vergast. Toen dacht ik: nee, dit is onzin allemaal. Er klopt niets van wat mijn ouders en mijn leraars me hebben proberen te leren.

Toen ik Nietzsche las, drong het voor het eerst tot me door dat het leven zinloos is. Toen werd het me duidelijk. Als er chaos is en er is geen reden of rechtvaardiging voor, dan is niets echt belangrijk.

Bent u daarom een fan van Miles Davis?

Natuurlijk. Een van zijn nummers heet So What?. Ik zal je zeggen wanneer ik voor het eerst een jazzband live hoorde spelen. Na de oorlog was ik vijftien en ik had genoeg over seks gefantaseerd, vond ik. Ik moest het maar eens doen. Naar een prostituee gaan, leek me het makkelijkst. In de Rotterdamse havenbuurt is er een wijk die bekendstaat voor zijn Chinese restaurants en prostituees. Dus daar ging ik heen en ik hoorde er jazz. Ik had al jazz op platen en op de radio gehoord, maar hier werd het gespeeld door Amerikaans militair personeel, drie blanken en één zwarte, in de bars van die hoerententen. Ik dacht niet meer aan neuken en bleef naar de muziek luisteren. Het was prachtig. Ongelooflijk.

Ik was van die oersaaie klassieke concerten gewoon. Maar Mozart of Beethoven zegden me niks. De enige keer dat ik van een klassiek concert heb genoten, was in de dierentuin. Hoog in een boom zat een mus zijn eigen liedje te zingen, helemaal uit de toon. Aan de ene kant had je dat enorme orkest, 70 mensen onder een grote glazen stolp die een enorm kabaal maakten, en aan de andere kant het vogeltje dat “piep, piep, piep!” zong. Dat was de enige keer dat ik van klassieke muziek heb genoten. Maar van mijn vader moest ik mee naar die concerten. Nu kan ik de muziek waar ik toen zo’n hekel aan had soms wel waarderen, maar toen ik voor het eerst jazz hoorde, dacht ik: “Ja, dit is het, jongens.”

Ik was toen ook de kleur aan het ontdekken, de kunst van het surrealisme, de muziek van Miles Davis, allemaal dingen waar mijn ouders tegen waren. Ze gooiden de foto’s van auteurs die ik verzameld had weg omdat ze die te negatief vonden. Zelfs een foto van Nietzsche mocht ik niet op mijn kamer hebben. Die hebben ze weggegooid met lijst en al. Masturberen was zogenaamd heel slecht, maar ik vond het ongelooflijk opwindend, omdat ik daar prachtige dingen bij fantaseerde. Voor mijn ouders was alles waar ik van hield slecht, terwijl alles waar ik van hield in werkelijkheid net was waar het om draaide. Het was in elk geval echter dan de onzin die zij predikten. Ik denk dat je dat ook in mijn boeken voelt, omdat ik niets predik. Soms vragen ze me wie mijn publiek is. Daar heb er geen idee van. Zelfs niet voor mijn kinderboeken. Als ik zo’n boek schrijf, denk ik niet aan een hoop kinderen die ademloos rond me zitten om het verhaal in zich op te nemen dat ik hen probeer te vertellen. Kinderen kunnen me overigens geen barst schelen.

Ik wil niemand bereiken. Ik mompel gewoon wat in mezelf.

Ooit hebt u gezegd dat alle heilige mensen bedriegers zijn, want dat niets heilig is.

Ja, natuurlijk. Neem nu de paus: hij predikt de voortplanting, terwijl de wereld nu al overbevolkt is. Het ergste wat je kunt doen, is de ellende nog vermenigvuldigen.

We zijn allemaal politiek en egoïstisch bezig en dat vind ik ook al zo’n onzin. Ik zou veel liever een konijn zijn. Konijnen hebben hun eigen realiteit. Ik heb een klein paviljoentje in mijn tuin. Onlangs zat ik daar heel stil, geruime tijd, en toen kwam dat konijn eraan. Het kon me niet zien door de begroeiing. Het deed zijn konijnenbezigheden en ik besefte dat het in een heel andere wereld leeft die niets met mij te maken heeft. Zijn ideeën, filosofieën, gewoonten liggen mijlenver van mijn leven. Zijn leven is beter dan het onze, want het is verlost van de toestand van de wereld. Het wordt niet gedreven door egoïstische motieven. Het konijn maakt zich geen zorgen.

U hebt ooit gezegd: “Uiteindelijk is er alleen het niets, maar we moeten er als een gek naar streven om het beste uit onszelf te halen. We moeten onthecht blijven, maar toch het beste van onszelf blijven geven.” Waarom moeten we onthecht zijn? Om duidelijker te kunnen zien?

Als je je hecht aan iets, kun je het niet zien omdat je je er te zeer aan vastklampt. Je moet alles loslaten, daar gaat de zentraining over. En volledig loslaten, daar gaat het leven in het algemeen over, denk ik.

Hoe dikwijls gaat u terug naar Amsterdam?

Ik ben er niet vaak meer geweest, één keer per jaar de jongste tijd. Maar dat zal veranderen. Een Duits productiehuis begint met een televisieserie over mijn Amsterdamse romans. Dus zal ik er vaker komen. Er is al een pilootaflevering gemaakt, gebaseerd op De blonde baviaan. In Amsterdam opgenomen, maar Duits gesproken. Ik ben erg populair in Duitsland. Waarschijnlijk omdat alle Duitsers in mijn boeken opgeblazen klootzakken zijn. De laatste tijd stop ik ook aardige Duitsers in mijn boeken, al mijn geld komt immers uit Duitsland. Ik heb er ook heel wat lezingen gegeven, omdat ik Duits spreek en een grappig accent heb. Daarom vinden ze me amusant.

Uw boeken worden in 15 landen verkocht?

Klopt. Maar de grote rush is voorbij. In de jaren zeventig en begin de jaren tachtig was ik heel populair. Maar daarna heb ik lang niet meer geschreven en nu ben ik weer begonnen. Mijn populariteit begint stilaan weer te stijgen, maar de top van vroeger heb ik nog niet bereikt.

De verkoop van boeken loopt cyclisch. Toen ik mijn eerste werk De lege spiegel publiceerde, leek het moment toevallig optimaal. Er werden in Amerika 150.000 exemplaren van verkocht. Het werd gedrukt en herdrukt en herdrukt, tot op vandaag.

Welk effect heeft het succes op u gehad? Heeft het uw denken veranderd? Uw zentraining in gevaar gebracht? Uw ego de kop laten opsteken?

Ik kreeg het er hoog van in mijn bol. Gelukkig was ik hier in Maine actief met zen bezig, dus kon ik niet al te zeer over mezelf opscheppen. Maar ik vond mezelf een hele gozer. Dat is het probleem met succes. Als je succes hebt, denk je altijd: “Natuurlijk, ik verdien het.” En als alles slecht loopt, denk je: “Het is mijn schuld niet! De wereld is tegen me.” Dat is een algemene reactie. En applaus krijgen, is moeilijk. Iedereen is gewend om te mislukken. Dit is de planeet van de mislukking. De demonen wrijven in hun handjes als je succes hebt. Dan is er werk voor hen aan de winkel.

Waarom bent u met schrijven gestopt?

Ik dronk. En toen ik stopte met drinken, was ik mezelf kwijt. Ik heb voor mezelf een nieuwe persoonlijkheid moeten creëren en dat heeft even geduurd.

Was de drank de brandstof voor uw vroegere boeken?

Nee, veel heeft het me nooit opgeleverd. Ik dacht van wel. Maar het werd saai en werkte mijn vrouw op de zenuwen. Toen ze zei dat ik ermee moest ophouden, heb ik dat ook gedaan. Tegelijkertijd ben ik gestopt met roken en vrijwel onmiddellijk ben ik beginnen te reizen. Naar Nieuw-Guinea bijvoorbeeld en naar Amerika waar ik veel heb gevaren en rondgetrokken. Ik dacht dat ik nooit meer zou schrijven, maar toen begon de muze me weer van alles in te fluisteren.

Wat was uw eerste boek nadat u met drinken was gestopt?

Just a Corpse at Twilight.

Dat werd toch een groot succes?

Ja, en ik vond het ook leuk om het te schrijven. Het speelt zich hier in Maine af. Ik schrijf ook graag over Key West. Mijn nieuwste boek, The Perfidious Parrot, speelt zich daar af.

Twee van uw boeken zijn verfilmd: Outsider in Amsterdam en Ratelrat. Was u tevreden over het resultaat?

Outsider in Amsterdam viel best mee. Ik had het script geschreven en was er nauw bij betrokken. Het was een B-film, met gevoel voor humor gemaakt. Maar Ratelrat werd slecht. De filmmakers hebben een fout gemaakt waar ik een abonnement op lijk te hebben. Omdat ik zeg dat niets er echt toe doet, veronderstellen ze automatisch dat ik zeg dat ze hun werk niet ernstig moeten nemen en slordig mogen zijn en knoeien. Waarom zouden ze hun best doen? Maar het idee is dat niets er echt toe doet en je toch, zomaar zonder reden, het beste van jezelf geeft. Gewoon voor de sport. Niet om God een plezier te doen, niet voor je carrière, niet voor een bepaald doel dat je je hebt gesteld, gewoon om het te doen.

U zegt dat een intelligent man maar heel weinig nodig heeft.

Ja, genoeg is te veel.

Wat drijft u?

Ik weet het niet. Mijn vader had een interessante carrière. Hij kwam uit een rijke familie en zijn vader ging failliet toen mijn vader geneeskunde studeerde. Hij stopte met zijn studies omdat er geen geld meer was en ging in het Verre Oosten werken voor een multinational. Hij zei dat hij de grote baas van dat bedrijf zou worden en dat werd hij ook. Het heeft tijd gevergd, maar het is hem gelukt en hij werd een van de invloedrijkste mannen in Nederland. Toen hij met pensioen ging, werd hij doodongelukkig. Hij zei me dat je je levensdoel zo ver van je moet afleggen dat je het niet kunt bereiken. Op die manier heb je altijd iets te doen in je leven. “Want als je het bereikt,” zei hij, “zal je vreselijk ongelukkig zijn, geloof me, want ik heb het gedaan.” Mijn doel is altijd geweest om niets te bereiken. In het boeddhisme is dat de fundamentele meditatietraining. Niets.

Toch is het interessant dat u zoveel hebt bereikt.

Maar dat is onbelangrijk. Je moet gewoon bezig blijven. In Japan en de Verenigde Staten doen ze alsof ze volledig aan de grond zitten, maar ze hebben wel grote tempels en auto’s. Ik heb een monnik gekend die uit een aristocratische Japanse familie kwam. Hij was een heel trotse man en had maar één gewaad en dat moest hij voortdurend herstellen. Het was echt een kunstwerk. Alle mogelijke blauwe tinten zaten erin. Rondstruinend in die kleren droeg hij de armoede zoals Donald Trump zijn miljard dollars. Maar ik heb Nederlandse genen en de Nederlanders zijn altijd handelaars geweest. Dus ik heb mijn producten verkocht zo goed als ik kon.

Alle politieromans van Janwillem van de Wetering verschenen bij Het Spectrum.

Fotoagentschap Rob De Jong

Christopher Smith

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content