Tussen de weiden en koeien van het onooglijke Gits woont de vrouwelijke evenknie van Mike Tyson en Mohammed Ali : Delfine Persoon (29), wereldkampioene boksen bij de lichtgewichten. Een gesprek met een West-Vlaamse boerendochter die niet alleen uit spieren is opgetrokken maar vooral uit eenvoud en bescheidenheid.

Delfine Persoon (29) is de onbetwistbare wereldkampioene boksen bij de lichtgewichten. Daarvoor had ze, na drie andere wereldtitels, nog de WBC-gordel nodig en die pakte ze op paaszondag 20 april 2014. Ze won op punten van de Argentijnse Erica Anabella Farias, bijgenaamd La Pantera, een woest vrouwmens dat wild in het rond maaide en tekeerging als een duvel in een wijwatervat. Zoals steeds bewaarde Delfine haar kalmte, won de wedstrijd op punten, liet haar rechterwenkbrauw hechten, onderging de dopingtest, dronk voor het eerst in maanden een glas kriek. Daarna hielp ze sporthal De Zwaluw van Zwevezele opruimen : dranghekken sjouwen en lege drankbekertjes oprapen, tafels wegzetten, matten oprollen en vloeren dweilen. Vier dagen later was het business as usual en ging ze weer aan de slag in Brugge. Daar verdient ze haar brood als inspecteur bij de federale spoorwegpolitie. “We halen wanbetalers van de trein, we bezorgen verloren portefeuilles terug en als er ergens in West-Vlaanderen een slagboom vernield is, een auto onder de trein gesukkeld, bovenleidingen beschadigd of er staan koeien op het spoor, dan worden wij erbij geroepen.”

Ze werkt voltijds, meestal de vroege shift, van zes tot veertien uur. Dan kan ze nog trainen. Nochtans was Delfine niet in de wieg gelegd om te boksen. Verre van. Geen haar op het hoofd van haar ouders dat daaraan dacht. Haar wieg stond in Roeselare, waar ze op 14 januari 1985 werd geboren, als middelste van drie dochters. Hun ouders hebben nog altijd een boerenbedrijf met varkens en groenten, waar werken het codewoord is. “Nu hij tegen de zestig loopt, stopt hij al eens wat eerder, maar vroeger kwam mijn vader nooit voor elf uur in huis. Elke dag begint voor hem in alle vroegte. Eerst de beesten. Ontbijten van halfacht tot acht, dan naar het veld. Groenteteelt is veel werk. Prei, bloemkool en knolselder moeten gezaaid én verplant worden. Na het avondeten gaat mijn vader weer door, en als hij klaar is met de groenten, moet hij opnieuw naar de beesten. Mijn moeder wilde niet dat haar dochters in de boerenstiel terechtkomen. ‘Zorg dat je slaagt’, zei ze altijd. ‘Tijdens de zomermaanden moet je helpen in het bedrijf en is er geen tijd om te studeren.’ Mijn oudste zus Herlinde is industrieel ingenieur, ik lerares lichamelijke opvoeding, Jasmine, de jongste, doet haar laatste jaar kine in Leuven. Geen van ons heeft ooit tweede zit gehad.”

OP BALLETLES

“Mijn nichtjes zaten op balletles, en omdat onze ouders geen tijd hadden om ons te brengen, mochten we mee met die tante. Ik kon meteen mee in de groep van mijn twee jaar oudere zus. Ik was naar het schijnt niet slecht, maar ik kon me niet genoeg uitleven in ballet. Mijn moeder was het ook beu dat ik elke week met een kapotte kousenbroek thuiskwam. Mijn zus Herlinde wou op judo. Dat mocht. Daar kon ze met de fiets naartoe. Ik mee, als zesjarige. Maar wegens een chronische rugblessure – drie versleten tussenwervelschijven, een familiekwaal – moest ik op achttienjarige leeftijd met judo stoppen. Toen ben ik maar gaan tennissen. Dat vond mijn vader wel een goed idee : ‘Daar zit geld in’, zei hij. Maar, net als ballet, was dat ook niet mijn ding.”

Delfine is wel erg bescheiden over haar judocarrière. Ze werd geselecteerd voor de topsportschool in Antwerpen, ze behaalde de ene overwinning na de andere : ze werd provinciaal, Vlaams en Belgisch kampioene, stond op het ereschavot van diverse internationale tornooien en behaalde de vierde plaats op de Olympische Spelen voor de Jeugd in het Spaanse Murcia. Delfine Persoon werd alom geroemd als de nieuwe Ulla Werbrouck. Tot ze op doktersbevel haar kimono aan de wilgen moest hangen. Haar topsportdroom spatte uit elkaar. Negen jaar later staat ze er weer, sterker dan ooit. Ze is wereldkampioene boksen bij de lichtgewichten, als enige Belg (m/v) ooit, de absolute nummer één van de wereld. Twee Belgen hebben ooit voor de WBC-wereldtitel gestreden, Delfine Persoon heeft hem gewonnen. De enige andere Belg die ervoor vocht was Jean-Pierre Coopman, bijgenaamd De Leeuw van Vlaanderen. Hij was al twee keer Europees kampioen toen hij het in 1976 opnam tegen Cassius Clay, alias Mohammed Ali. Die noemde hem smalend Sweet Little Pussycat en lachte hem vijf ronden lang uit, tot Coopman knock-out tegen de vlakte ging.

BLAUW OOG

Ze is pas met bokssport begonnen toen ze 22 was. “Mijn ouders wisten van niets. Ik durfde het ze niet te zeggen. Ik vertelde dat ik ging fitnessen en voor mijn eerste wedstrijd had ik ze wijsgemaakt dat ik met een vriend mee ging om te supporteren. Maar ik kwam thuis met een blauw oog. ‘Tegen een ander supporter aangelopen, zeker ?’, vroeg mijn moeder. Ik kon niet anders dan opbiechten dat ik zelf in de ring had gestaan. Dat was echt niet naar de zin van mijn ouders die vreesden dat ik daar tussen marginaal volk zat. Maar na al die jaren kan ik met de hand op het hart zeggen dat er in boksclubs, en zeker in BC Lichtervelde, discipline is en dat er geen uitschot komt. Toch zullen pa en ma nooit echt aanvaarden dat ik boks. Ze uiten niet meer zoveel kritiek, maar ze zullen nooit iets doen om het te stimuleren. Voor mijn vader bestaat het leven uit werken en geld verdienen. Wat ik doe is volgens hem niet nuttig. En ik weet dat mijn moeder een gat in de lucht springt de dag dat ik ermee ophoud. Toch stuurt ze me voor elke wedstrijd een sms : ‘Zie dat ze niet op je gezicht slaan. Laat je niet doen.’ Voor mijn wereldtitelkamp hebben mijn moeders vriendinnen van de Boerinnenbond haar moeten meeslepen. Eerst heeft ze een kalmeringsmiddel geslikt, en daarna zat ze tien rondes lang met haar handen voor de ogen tot het voorbij was.”

GEEN ZACHTGEKOOKT EITJE

Hoe kwam ze erbij om te willen boksen ? “Als lerares LO vond ik geen werk. Uiteindelijk kreeg ik een tijdelijke opdracht in Beernem, in de gesloten instelling voor minderjarige meisjes. De klassen bestaan er uit hoogstens zes leerlingen tussen dertien en achttien jaar oud. Ik deed dat graag, ik heb me daar goed geamuseerd en kwam er in contact met politieagenten die weggelopen meisjes terugbrachten. ‘Waarom kom je niet bij ons werken ?’, vroegen die agenten. Ja, waarom niet ? Tijdens de politieopleiding maakte ik kennis met het boksen. Dat is net als judo een gevechtssport, en daar houd ik van. Toch was ik aanvankelijk niet enthousiast, want ik had er hetzelfde beeld van als mijn ouders en de meeste andere mensen : boksen is niet voor normale mensen, en zeker niet voor meisjes. Dat is voor crapuul dat op elkaar staat te kloppen. Maar ik wilde graag trainen in een boksclub, niet om aan competitie te doen maar om mijn conditie op peil te houden. Na een maand of zes vocht ik mijn eerste kamp. Ik won. In één jaar tijd vocht ik twaalf kampen en ik won ze allemaal. Ik werd Vlaams kampioene, Belgisch kampioene, ik won tegen de Nederlandse kampioene en tegen de Franse. Hier in Lichtervelde werd ik Europees kampioene. Mijn trainer opperde : zou je eens geen wereldkampioenschap pro- beren ? Er zijn vier grote boksbonden WIBF, IBF, WIBA, WBC. Ik behaalde de wereldtitel van de eerste drie. Alleen de WBC-titel bleef over, de meest prestigieuze, van de grootste wereldbond. Die stond al vier jaar op naam van de Argentijnse Erica Annabelle Farias.”

Farias staat bekend als bijzonder sluw – “Ze klemt veel, werkt amper, verspilt zo weinig mogelijk energie.” Ze wordt niet voor niets La Pantera genoemd : geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Maar Delfine is ook niet bepaald een zachtgekookt eitje. Als judoka zei ze dat ze er niet voor terugdeinst iemands elleboog te breken. “Ach… vraag dat aan alle judoka’s en ze zeggen precies hetzelfde. Als de ander niet afklopt, ga je verder. En je hebt altijd zulke koppigaards, daar weet ik alles van want ik was er zelf zo een. Achteraf verontschuldig ik me, maar in het vuur van de strijd doe ik krièèèèk.”

Buiten de ring is ze aardig en lief, maar in de ring een killer. “Dan word ik een andere Delfine. Ik boks om te winnen. Geen mededogen of je gaat er zelf aan, het is ik of de ander. Een tegenstander die staat te zwijmelen geef ik een extra klap zodat ze zeker niet meer opstaat. Na de kamp ga ik meteen bezorgd kijken hoe het met haar gesteld is, maar tijdens een wedstrijd moet je je emoties onder controle houden. Wie impulsief bokst, krijgt van alle kanten slaag.”

DE NEK OMWRINGEN

“Voor de wedstrijd mijd ik mijn tegenstrever zoveel mogelijk. Ik heb er gehad die mijn wang likken, tussen mijn voeten rochelen, doen alsof ze mij de nek omwringen, allemaal om me te treiteren en uit mijn evenwicht te brengen. Die psychologische oorlog vooraf is niet mijn sterkste punt”, zegt ze. Om zich op de wereldtitelkamp met Farias voor te bereiden, nam ze vier weken vrij – “congé en récup” – om te trainen als een prof : twee uur ’s ochtends en drie uur ’s middags. Vijf uur per dag sparde ze met sterke kerels om kracht en weerstand te kweken, en haalde ze de Franse kampioene Myriam Dellal naar België.

Maar hoe is het dan gesteld met haar chronische rugblessure ? Wat is er zo anders aan boksen dat het wél mag, en judo niet ? “Boksen is minder zwaar. Bij judo sta je aldoor te trekken en te sleuren aan je tegenstander. Als bokser komt je lichaam niet of nauwelijks in contact met dat van je tegenstrever. Integendeel : je probeert de ander op afstand te houden. Van mijn rug heb ik geen last meer. Boksen ontwikkelt de rugspieren. Het schijnt dat ik nu een mooi carreetje heb, zoals men dat van zwijntjes zegt.”

Haar rug een mooi carreetje, haar buik ongetwijfeld een sixpack… In welke mate is ze bezig met haar uiterlijk ? Ze lacht. “Ik sta om vijf uur op, om halfzes stap ik op de trein naar Brugge : veel tijd om voor de spiegel te staan is er niet. Als ik een blauw oog heb opgelopen, wil ik niet dat ze dat zien op mijn werk. Dan smeer ik er gauw wat bruinsel op. Maar mocht ik ooit een boksneus krijgen, zoals Jean-Pierre Coopman, dan laat ik die toch chirurgisch corrigeren. Maar blessures horen erbij. Elke sport houdt risico’s in. Alle meisjes met wie ik op de topsportschool zat hebben daar zware letsels aan overgehouden. Tijdens mijn bokscarrière had ik één keer een gebroken neus en die heeft mijn trainer met één harde snok weer rechtgezet. Ja, men zegt dat ik een taaie ben en tegen een stoot kan. Ook dat zit in de familie : mijn vader staat zelfs met een dubbele hernia nog bloemkolen te snijden op het veld.”

EIGEN SCHULD

“Ik heb dertig profkampen op mijn actief, waarvan ik er 29 won er en één verloor, met KO door die gebroken neus. Eigen schuld. Ik was ziek, woog nog amper 58 kilo, drie kilo onder mijn wedstrijdgewicht en ik lag met uitdrogingsverschijnselen in het ziekenhuis. De dokters waren ertegen dat ik zou boksen, maar ik had al honderden kaartjes verkocht en ik wilde mijn fans niet teleurstellen. Die nacht had ik een infuus met vocht gekregen. Ik voelde me beter, en dacht dat het wel zou gaan. Nee dus.”

“Boksen is mijn leven. Ik hoop het nog een jaar of twee op competitieniveau te blijven doen. Méér zou fantastisch zijn, maar dat beslis ík niet. Het is aan mijn trainer Filiep Tampere om te zeggen wanneer ik er om gezondheidsredenen mee moet stoppen. Dan is het tijd voor iets anders. Voor kindjes, wie weet. Nu is dat uitgesloten. Ik kan me geen nanny veroorloven zoals Kim Clijsters. Clijsters en Henin hebben veel geld verdiend met hun sport, ik moet bij de politie werken om te kunnen overleven. Door die job weet ik zeker dat mijn salaris er elke maand ligt. Met boksen niet. Er kan altijd iets gebeuren. Als mijn schouder uit de kom gaat, raak ik misschien nooit meer op hetzelfde peil. Het kan rap gebeurd zijn. Als je één kwaaie slag krijgt, kun je het wel vergeten. Als je met een glazen kin zit, een gebroken kin, dan kun je niet meer incasseren en is het afgelopen.”

HET EIND VAN DE RIJ

Clijsters en Henin zijn jarenlang gefêteerd en in de bloemen gezet. Delfine is niet eens genomineerd in de top drie voor Sportvrouw van het Jaar. Steekt dat niet ? “Ach. Ze hebben alleen oog voor prestigieuze sporten. Daar hoort boksen blijkbaar niet bij. Die titel van Sportvrouw van het Jaar kan me niet zoveel schelen, maar dat er geen enkele tegemoetkoming is van de Vlaamse overheid zit me heel erg dwars. Ik heb de voorbije maanden veel aandacht gekregen. Mijn moeder kon het niet geloven, maar ik ben zelfs uitgenodigd bij koning Filip. Ik ben bij Catherine De Bolle geweest, de commissaris-generaal van de federale politie. Ze was heel trots op me, maar toen ik haar vroeg of ik misschien een paar extra dagen vakantie kon krijgen… Helaas. Niet één dag, en géén subsidies. In Nederland en Frankrijk werken topsporters deeltijds en worden ze voltijds betaald. In Wallonië krijgen drie boksers 1250 euro per maand ter voorbereiding van een kamp, en niet één van hen behoort tot de wereldtop. Adeps, de Waalse tegenhanger van het Bloso, geeft de Waalse boksliga 15.000 euro per jaar, de Vlaamse krijgt niets. Dát is mijn frustratie : de Vlaamse overheid doet niets, en de Waalse wel. Komt daar nog bij dat ik een vrouw ben. Was ik een man geweest, dan was mijn broodje al lang gebakken. En niet te vergeten : ik ben van West-Vlaanderen. Dan mag je zeker aan het eind van rij gaan staan. Ben je van Brugge, zet je van achteren, weet je wel.”

DOOR GRIET SCHRAUWEN / PORTRET CHARLIE DE KEERSMAECKER

“In de ring is

geen plaats voor mededogen of je

gaat er zelf aan.

Een tegenstander die staat te zwijmelen, geef ik dus een extra klap zodat ze zeker niet meer opstaat”

“Mijn moeder wilde niet dat haar dochters in de boerenstiel terechtkomen.

‘Zorg dat je van de eerste keer slaagt in

je examens’, zei ze. ‘Tijdens de zomer-maanden moet je helpen op het veld'”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content