Bij ons werd hij vooral bekend om zijn rol in ‘La grande bouffe’, een film die schandaal schopte in 1973. Michel Piccoli is nu 75, hij acteert sinds een halve eeuw en begon een paar jaar geleden aan een carrière als regisseur, maar hij noemt zich nog even fris en onbevangen als in zijn begindagen.

Een simpele anekdote volstond voor Luis Buñuel om het karakter van zijn favoriete acteur Michel Piccoli te kenschetsen. Tijdens een diner bij hem thuis ontkurkte hij demonstratief een fles landwijn, waarbij hij uitlegde dat al die snobistische grand cru-verhalen ronduit grotesk waren, dat hij daar maling aan had. Met een ondeugende blik spiedde hij naar zijn gasten die zich geen raad wisten met de kwaliteit van het gebodene, omdat zij niet konden vermoeden dat hij een exquise Margaux in de fles had gedaan.

Eigenzinnig, amicaal, provocerend, wars van uiterlijke schijn, en bovenal van een grenzeloze vitaliteit, zo zag Buñuel de acteur die inmiddels liefst een halve eeuw Franse film- en theatergeschiedenis belichaamt, en buiten de film om het pad heeft gekruist van culturele iconen als Ionesco, Sartre, Camus en Juliette Gréco.

Ook op 75-jarige leeftijd beantwoordt Michel Piccoli nog steeds aan het door de Spaanse regisseur geschetste profiel. Alleen al de wijze waarop hij komt aanslenteren, smullend van een ijsje, z’n linnen colbert in de hand gepropt, onderscheidt hem van het gros van zijn collega’s. Het is een mooie dag in Parijs en we hebben afgesproken in het parkje van de Place des Vosges, in het hartje van Le Marais, waar de acteur al geruime tijd woont met zijn huidige vrouw Ludivine en z’n laatste twee telgen van veertien en vijftien jaar oud. Zijn gezicht heeft wat meer lijnen gekregen, hij is ook wat dikker geworden en z’n kortgeknipte haren zijn wit. Rechts over z’n schedel loopt een groot litteken. “Ongelukje met m’n paard. Kon het beest niets aan doen, was waarschijnlijk gestoken door een horzel.” Verder draagt Piccoli zijn 75 jaar uitgelaten. Zo voelt hij zich ook, vertelt hij, bij elke film is hij weer even fris en onbevangen als in de begindagen van zijn carrière. En hij blijft nieuwsgierig. Zoals hij aan het begin van de jaren tachtig de bakens verzette door zich meer op het theater te concentreren in het gezelschap van gerenommeerde regisseurs als Peter Brook, Patrice Chéreau en Luc Bondy, zo besloot hij, de zeventig gepasseerd, een carrière als regisseur te beginnen, welke tot dusver twee eigenzinnige films heeft opgeleverd.

“Het werk achter de camera interesseerde me eigenlijk al lang meer dan dat vóór de camera, maar ik durfde er gewoon niet aan te beginnen. Een beetje jammer is dat wel,” grinnikt hij, “want nu zal ik in dit leven nooit verder komen dan hoogstens vijf eigen films. De ideale leeftijd om met regisseren te beginnen is eigenlijk als je zo’n jaar of vijftig bent, wanneer een zekere wanhoop over de eindigheid van het bestaan zich van je meester heeft gemaakt, maar je je nog niet kunt voorstellen dat jouw tijd gekomen is.”

De in het theater gevormde acteur die meer dan vijftien jaar nodig had om ook in de cinema door te breken heeft, in weerwil van z’n illustere carrière, niet zo’n hoge dunk van het werken vóór de camera.

“Om in films uit te blinken hoef je het vak niet geleerd te hebben. Het zijn niet de acteurs die de magie bewerkstelligen. Je bent in feite niet veel meer dan een marionet die schatplichtig is aan de kadrering, het licht en de montage die de regisseur in z’n hoofd heeft. In het theater is de acteur toch veel meer meester van zijn lot, vind je niet?”

Het is die typische manier van Piccoli om al vragend een stelling te poneren; alsof hij zich ervoor geneert dat hij al te lang aan het woord is geweest en hij nu ruimte wil scheppen voor zijn gesprekspartner. Overduidelijk is hij een man die liever luistert en observeert dan dat hij over zichzelf praat. Hij stelt voor de vitrine in het zijstraatje op te zoeken waar volgens hem het beste ijs van de wereld wordt verkocht. Onderweg knikt hij afwezig naar groetende voorbijgangers en bij een tijdschriftenstand slaat hij alle kranten van de dag in. Terwijl hij met luide stem de koppen leest, steekt hij de loftrompet over José Bové: Frankrijks meest prominente activist is volgens hem “een van die zeldzame individuen die ons nog wakker houden in een tijd dat we door grote en kleine beursspeculanten in slaap gesust worden.” Vloekend somt hij een reeks onrechtvaardigheden op die de wereld teisteren. Hij is niet echt veranderd sinds hij zich in de jaren veertig ‘uit sentimentele overwegingen’ tot het communisme bekeerde.

“Ik dacht destijds dat het een voorbeeldige filosofie was, wat gezien de oorlogstijd nog niet zo’n rare gedachte was. In tegenstelling tot zovele anderen schaam ik me er dan ook niet voor dat ik in het Rode Leger heb geloofd, ook al was ik toen al te individualistisch – iets waar ik niet trots op ben – om partijlid te worden. Je doet er nu eenmaal langer over om de leugens van een dictatuur te ontdekken die voor de arbeiders werkt, nietwaar?”

Terwijl Piccoli mijn ijsje afrekent, vertelt hij dat zijn rotsvaste vertrouwen in een maatschappelijk engagement stamt uit de donkere dagen in ’39, toen Hitlers gebral dagelijks op de radio te horen was. ” Jezus, wat joeg die man me de stuipen op het lijf. Al voordat de oorlog losgebarsten was, wist ik dat Mein Kampf bestond.”

Hij zwijgt even terwijl hij zijn ogen sluit. “Ik woonde met mijn ouders op de Place d’Italie en voor de joden die daar in de buurt woonden, zag ik de bui al hangen… Ik verdraag het niet wanneer ik mensen hoor zeggen: ‘We wisten het niet’, zoals ik nog steeds lafheid uit opportunisme de verachtelijkste menselijke eigenschap vind.”

Piccoli weet niet of zijn radicale standpunten bepaalde deuren voor hem gesloten hebben. Het schijnt hem weinig uit maken. “Men heeft me nog al eens verweten dat ik mijn bekendheid als acteur gebruikt heb om bepaalde zaken te verdedigen, maar hoe had ik ten aanzien van onrechtvaardigheid kunnen zwijgen? Ik begrijp de mensen niet die zich apolitiek noemen. Ook al stelt de politiek ons vaak teleur, we hebben een soort bindmiddel nodig.”

Hij lacht op de van hem bekende aanstekelijke wijze, als ik opper dat hij wellicht enige weerstand van het establishment wel op prijs weet te stellen. Nadat hij me een brasserie heeft binnengeloodst, waar hij door het personeel in de armen wordt gesloten, beaamt hij dat hij het schandaal van weleer, dat een film als La grande bouffe kon veroorzaken, terdege mist.

“Het publiek was ontsteld dat ik de film van Ferreri liet volgen op Les choses de la vie van Claude Sautet. Men zag mij als de gedistingeerde veertiger die zich plotseling overgaf aan de malle fratsen van Ferreri. Het rumoer over La grande bouffe is nooit helemaal verstomd. Dat de mooie Marcello Mastroianni er niet in slaagde een vrouw te neuken, dat was onbegrijpelijk, dat ik een homo speel onvoorstelbaar, en dat Ugo Tognazzi z’n tijd doorbrengt met eten klaarmaken en scheten laten, dat was walgelijk. We werden door de zogenaamde goede moraal van bladen als Le Figaro uitgekotst. Het was een schandaal zoals die, helaas, in onze dagen niet meer bestaat, en dat terwijl ons beroep per definitie libertair is. Wat heeft het voor zin om acteur te zijn als je de twijfels, angsten en waanzin van onze samenleving niet omarmt? Alles wat ooit verboden was, wordt nu schaamteloos geëxploiteerd; gewetenloze zakenlui hebben het mysterie van de seksualiteit vernietigd.”

Ik ben alleen overgebleven”, klinkt het na een korte stilte opvallend nostalgisch uit de mond van de man die beweert louter in het heden en de toekomst te leven.

“Als je eens wist wat voor dikke vrienden we waren. Marco is tot het laatste moment bij Marcello gebleven. En toen Ugo stierf, was hij maandenlang van de kaart. Nu is ook Marco vertrokken. Elke keer als een van mijn vrienden verdwijnt, heb ik het gevoel dat me een arm wordt afgerukt. Maar dat verandert niets aan het feit dat ik door dit bestaan wandel met de verbaasde blik van een kind. Ik heb altijd van het leven gehouden omdat ik er niet genoeg van kan krijgen te onderzoeken wat zich erachter bevindt. Zoals anderen graag gaan vissen of een mooie meid mee uit nemen, zo kan ik uren doorbrengen met het observeren van passerende mensen. Mijn werk helpt me om scherp en bij de tijd te blijven.”

Angst dat hij minder gevraagd zou worden, heeft Piccoli nooit gekend. Hij ervaart het als normaal dat hij nu minder scenario’s ontvangt dan voorheen. “Ik kan nu eenmaal niet meer de held uithangen. Ik ben tot een andere generatie personages toegetreden.” Dat die andere generatie geenszins minder interessante films hoeft op te leveren, bewijzen de twee laatste films waarin Piccoli als acteur zijn opwachting maakt. Voor z’n tweede samenwerkingsverband met de nog veel oudere Portugese cineast Manoel de Oliveira (93) scheelde het maar een haar of hij kreeg op het afgelopen festival van Cannes de Palm voor beste acteur. In Je rentre à la maison vertolkt Piccoli een toneelspeler Gilbert Valence die zijn vrouw, dochter en schoonzoon heeft verloren en krampachtig probeert te overleven. De acteur vindt dat Valence op hem lijkt, zoals hij op veel acteurs kan lijken.

“Dit vak is zo overweldigend dat als je plotseling alleen komt te staan, je volkomen ontspoort. Afgezien daarvan is het personage een maniakaal iemand, wat ik in het dagelijks leven helemaal niet ben. Ik ben het alleen in mijn werk. Zo kan ik dagen doorbrengen met het zoeken van de kleding die bij een bepaald personage past.”

Oliveira’s film gaat over de eenzaamheid van een man die op z’n kleinzoon na alles verloren heeft. Hij kan sterven of zich opsluiten in een wereld van gewoontes alvorens weer een nieuwe rol aan te nemen. In dat opzicht heeft Valence veel gemeen met Louis, de vader van drie dochters die Piccoli uitbeeldt in z’n voorlaatste film Tout va bien (On s’en va). Ook de dementerende Louis in Claude Mouriéra’s ontroerende familiedrama heeft na de dood van zijn vriendin nog slechts de keuze tussen het terugvallen op een leven met de drie dochters die hij vijftien jaar eerder in de steek heeft gelaten of de dood. Het is, zoals zo vaak, de dubbelzinnige, duistere kant van zijn personage die Piccoli zo aantrok.

“Hij had een lafaard kunnen zijn of een verwende grootvader. Maar hij ontpopt zich als een man die een bekentenis komt afleggen en daarbij nog liegt ook.”

Zelf, bekent hij, zou hij niet in staat zijn geweest om alles zoals Louis destijds uit liefde in de steek te laten: “Ik denk niet dat mij dat had kunnen overkomen. Als ik ergens wegging, was dat omdat er niets meer over was. Ik zou die lafheid niet gehad hebben. Of misschien die moed, want uiteindelijk is de grootste lafheid te blijven leven in compromissen.”

Aan dat laatste heeft Michel Piccoli zich in zijn carrière in ieder geval nooit schuldig gemaakt. “Ik heb dit beroep niet gekozen omdat ik dacht er miljoenen mee te kunnen verdienen of een Hollywood-carrière te maken”, verklaart Piccoli. “Neen, ik was gewoon bezeten van het vertolken van de menselijke emoties: van hartstocht tot verraad. Ik zag het acteren ook als een verleidingsritueel.”

De vertolking van Don Juan op de Franse tv maakte van Piccoli halverwege de jaren zestig toch nog een superster wiens naam voldoende was om een project gefinancierd te krijgen en die bij voorkeur gekoppeld werd aan legendarische actrices als Brigitte Bardot, Romy Schneider en Cathérine Deneuve. Zelf wil Piccoli daar niets van weten; echte roem beweert hij nooit gekend te hebben.

“En dat is maar goed ook”, bromt hij. “Ik heb er maar al te vaak de betrekkelijkheid van gezien: zoveel verdriet, ongerustheid en breekbaarheid die zich daarachter verbergen. Het meest schrijnende voorbeeld daarvan is ongetwijfeld Romy Schneider. Zij was de breekbaarste en onzekerste vrouw die ik ooit ontmoet heb. Haar grote probleem was dat ze niet alleen een magnifieke actrice was, maar ook een immense ster. Je weet toch dat wie te lang als legende of mythe leeft, onvermijdelijk te maken krijgt met de grote ontgoocheling. Ik hoef alleen maar Buster Keaton te noemen. Wie daarbij niet het loodje legt, heeft geleerd stevig te relativeren. Geloof me, je moet overtuigd zijn van het serieuze dat je doet, maar daarnaast jezelf niet al te serieus nemen.”

We lopen nog een eindje samen op. Hij vertelt van zijn tweede speelfilm La plage noire, een filmbewerking van het gelijknamige boek van François Maspéro over een gedesillusioneerde man die met z’n dochtertje voor een vrijwillige ballingschap kiest. Hij heeft het script samen met zijn vrouw geschreven. Ik vraag Piccoli of hij nog spijtgevoelens heeft of verlangens. “Ik ben erg verwend”, antwoordt hij lachend. “Ik heb in mijn leven de mooist denkbare vriendschappen gehad. Een aantal daarvan zijn minstens even sterk geweest als mijn liefdes. Brassens zei al: ‘Het is slechts een bed dat vriendschap van de liefde scheidt.’ Mannen als Claude Sautet en Marco Ferreri hebben me geholpen richting aan mijn leven te geven. Daar ben ik ze oneindig dankbaar voor.”

Paul Hegeman/IFA

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content