Napels is niet wat u denkt. Ja, uiteraard is het Italiës drukste stad. Nu de verloedering en de criminaliteit echter aangepakt worden, bekoort de eigenzinnige havenstad meer dan ooit.

Vrijdagavond, de taxi vliegt over de Corso Umberto I alsof het een racebaan is. Mijn hart bonst in mijn keel. Ook Guy, de fotograaf, zegt geen woord. We zitten lijkbleek op de achterbank, achterovergedrukt door de snelheid. Terwijl half Napels op weg is naar een restaurant, een opera in het Teatro di San Carlo of een serata, rijdt de chauffeur 130 per uur. Bij het inhalen zwenkt hij naar links, naar rechts, waar maar een gaatje is. Een kwartier later ben ik te verbluft om te merken dat 22.000 lire wel zeer veel is. Vooral omdat we halverwege de rit een ommetje hebben gemaakt om een onderweg opgepikte klant af te zetten. Benvenuto a Napoli!

Het is maar een van de vele anekdotes in mijn notitieboekje. Ze staan er allemaal: de roekeloze tieners op hun motorini, de vrijende stelletjes in de autobus, de blikken met aria di Napoli in de souvenirwinkels en de O Sole Mio kwelende gitaristen rond het Castel dell’Ovo. Het was uit deze oorspronkelijk Griekse vesting, in de achtste eeuw voor Christus gebouwd op een rots in de Tyrreense Zee, dat Napels groeide. Tegenwoordig bieden de restaurants rond de burcht een pittoresk uitzicht op een jachthaven en luxehotels in de gedempte Santa Lucia-wijk.

Er is ook Carlo, de net afgestudeerde dokter die zijn vrienden op een maaltijd trakteert in Da Ettore. Elke vijf minuten staat een van zijn tafelgenoten op om een geanimeerde speech te geven. Uiteindelijk zal Carlo ons dessert en koffie aanbieden, want Napolitanen hebben gastvrijheid in de genen zitten. Wie hier si en no kan zeggen, staart tien minuten later in de ogen van een pasta scheppende mamma.

Volgens de Griekse mythologie lokten sirenen in de baai van Napels zeevaarders met hemels gezang. Een valstrik, want zodra de matrozen voet aan wal zetten, werden ze door de betoverende schoonheden gedood. Eeuwen later bevestigden prostitutie en geslachtsziekten de uitdrukking Napels zien en sterven.

Hoewel we van zulk onheil gespaard blijven, hangt de lokroep van de sirenen nog altijd over de Zuid-Italiaanse havenstad. Napels pakt zijn bezoekers in: de temperamentvolle inwoners, het immer drukke straatleven en het verbluffende cultuurhistorische patrimonium, je weet gewoon niet waar je het eerst moet kijken. Van onze plannen om de Vesuvius te bezoeken, de site van Pompeji of de kustdorpen tussen Sorrento en Amalfi komt dan ook niets in huis.

Vanuit de haven van Mergellina oversteken naar de eilanden Capri en Ischia lukt al evenmin. Deze rivier die nooit halt houdt, zoals een Italiaanse actrice Napels omschreef, sleept je mee voor je ciao kunt zeggen.

O sserva e impara“, kijk en leer, zegt Valeria op strenge toon. De Napolitaanse violiste is een goede veertig en van ver een Parisienne. Ze is een vaste klant van Osteria Dora, een huiselijk visrestaurant in een steeg in Chiaia. We ontdekken het toevallig, na een avondwandeling door de Villa Communale, een 18de-eeuws park met marmeren beelden aan de oever van de Golf van Napels.

Als Valeria merkt dat we buitenlanders zijn, steekt ze meteen van wal: “Napels is geen gevaarlijke stad, voor wie haar begrijpt. Je moet de hoofdrolspeler zijn van het verhaal, sta niet aan de kant.” De Napolitanen aan de omringende tafels treden haar bij, net als Giuseppe, de al wat oudere kok. Onze pesce alla grillia heeft hij deze ochtend om vier uur gevangen. Na de maaltijd biedt hij ons zijn zelfgebrouwen limoncello aan, een digestivo op basis van citroenschillen, alcohol, water en veel suiker.

Het advies van Valeria begrijp ik pas enkele dagen later: stoutmoedigheid is hier een noodzaak. Bij het oversteken van de straat, het bestellen in restaurants en zelfs bij het vragen om inlichtingen. De temperamentvolle blik in de ogen van de doorsnee-Napolitaan zegt genoeg. De kelners in hun zwart-witte kostuums, de ambachtslui in het oude stadscentrum, de handelaars op de vismarkten van Porta Nolana en Pozzuoli, ze spelen allemaal een hoofdrol in het immense straattheater van de 1,2 miljoen Napolitanen.

De eigenzinnigheid van het Napolitaanse volkje is bekend. Gore Vidal en Goethe zochten de verklaring daarvoor in de vele grootmachten die de stad achtereenvolgens veroverden: eerst de Grieken en de Byzantijnen, later de Arabieren, Noormannen en Spanjaarden en, tot slot, het huis van Bourbon met de steun van Frankrijk. Die bewogen geschiedenis is nooit veraf: ze is gebeiteld in monumenten als het Palazzo Reale, het hoger gelegen Capodimonte-paleis en ruim 100 kerken en kloosters. Het 13de-eeuwse Castel Nuovo en het 14de-eeuwse Castel Sant’Elmo, alleen al om het uitzicht het vermelden waard, zijn de imposante getuigen van de strijd om de strategische havenstad. De nooit helemaal verteerde aansluiting bij het eengemaakte Italië in 1860, op bevel van de Noord-Italiaanse adel, gaf de Napolitanen helemaal een afkeer van orde en regels. Wie daaraan twijfelt, moet maar eens officiële openingsuren uittesten of letten op de T-shirts van chauffeurs: de voorbedrukte autogordels zijn levensecht.

Voor buitenstaanders is de chaotische geboortestad van Enrico Caruso, Alessandro Dell’Acqua en Massimo “Il Postino” Troisi weinig transparant. Toch gaven vooral de camorra, de lokale maffia, armoede, junks en straatcriminaliteit de stad een slechte naam. Met ex-burgemeester Antonio Bassolino, die eind ’93 aantrad, waaide er echter een nieuwe wind. De strategie van de huidige gouverneur van Campania was eenvoudig: “Turijn heeft de auto-industrie, wij cultuur”, klonk het zelfverzekerd. Dankzij een lening van de Italiaanse regering en de aandacht voor de G7-top in ’94 knapte Bassolino Napels flink op. Een uitbreiding van het politiekorps deed de criminaliteit sterk dalen, terwijl de heropening van “vergeten” musea en kerken nieuwe impulsen gaf aan vervallen buurten.

Voorbeelden zijn het Capodimonte, nota bene Napels’ voornaamste museum, de gotische Sant’Eligio Maggiore-kerk (1270) bij Piazza Mercato en de Sant’Anna dei Lombardi-kerk (1411) op Piazza Monteoliveto.

Met de steun van verenigingen als Napoli 99, die fondsen verzamelt voor het onderhoud van het patrimonium, werden veel monumenten opgefrist. Daaronder de statige Galleria Umberto I en 15de- en 16de-eeuwse stadspoorten als de Porta Capuana en de Porta d’Alba. Het 16de-eeuwse San Francesco al Monte-klooster, op de heuvel van San Martino, wordt inmiddels tot hotel omgetoverd. De originele interieurs, gedecoreerd met fresco’s en andere kunstschatten, worden zorgvuldig gerestaureerd. Elders worden monumenten onder de hoede van scholen geplaatst, een patronagesysteem dat nu elders in Italië navolging krijgt.

Ook het verkeer werd aangepakt, niet het minst in Via Toledo, een eindeloze winkelstraat. Auto’s worden ook geweerd op de imposante Piazza del Plebiscito bij de San Francesco di Paolo-basiliek. Een bovengronds parkeerterrein ontsierde jarenlang dit plein, waarvan Rome duidelijk de inspiratiebron was.

Autoloze zondagen aan de betoverende baai van Napels hebben wandelaars en verliefde koppels een prachtig parcours (terug)gegeven. Guy en ik keren er haast elke avond terug om er ons te vergapen aan de woeste golven en de verlichte heuvels rond de stad.

Bassolino is inmiddels een lokale held. Het toerisme nam toe met 40 procent, terwijl Napels ook herleeft als kunsten- en studentenstad. Net als Madrid in de jaren tachtig en Antwerpen in de jaren negentig is Napels een bron geworden van nieuw talent op het vlak van muziek, film, literatuur en de beeldende kunsten. Jarenlang gesloten theaters vonden een tweede adem terwijl ooit vervallen pleinen als de opgeknapte Piazza Bellini en Piazza Dante de nieuwe centra van het nachtleven werden.

Ook Piazza dei Martiri, te midden van de designerboetieks, is zo’n trendy oord. Op het modieuze terras van het Gran Caffè La Caffettiera raken we aan de praat met oude studiegenoten, Napolitanen die hun trots niet onder stoelen of banken steken. “Gelukkig zijn we geen designstad als New York of Berlijn geworden, want Napels heeft altijd een levendige volkscultuur gehad”, zegt Daniela (32). Ze lijkt een beetje op Napels’ beroemdste exportproduct, Sofia Loren. “Er zijn nog altijd zakkenrollers en de buurt rond Piazza Garibaldi en het Stazione Centrale is groezelig, maar toch. Vroeger was het gevaarlijk om alleen door de oude stad te lopen of een terrasje te doen, terwijl nu overal straten, gevels of standbeelden opgefrist worden.”

Later worden we meegetroond naar Clandalu Art Club (Piazza dei Martiri 23), een pretentieloos eethuis waar de menukaart beperkt is en de sfeer huiselijk. Niet alleen de bereiding van gerechten is een kunst in Napels, ook tafelen gebeurt er volgens de traditie. Het wordt dus een lange en beschonken avond.

Naarmate de dagen vorderen, doorkruisen we steeds vaker Quartiere Spagnolo, een netwerk van nauwe straten en stegen ten westen van Via Toledo. In deze raamloze eenkamerwoningen waren in de 17de eeuw de Spaanse legertroepen gevestigd. Ondanks de vele waarschuwingen over deze “gevaarlijke” wijk kunnen we er ons ongestoord laten bedwelmen door de geur van waspoeder en tomatensaus. Terwijl oudere vrouwen leuren met van de kar gevallen sigaretten, gluren we links en rechts binnen in slechtverlichte kamers, veelal duistere holen die zowel keuken, living als badkamer zijn. Om de vijf meter botsen we op een straatkapel, opgedragen aan de maagd Maria, pater Pio of een andere heilige in wording. De ene moet het stellen met een foto en een vergeeld bloemstukje, andere kapellen zijn een bont spektakel van neonlampen, poëtische gravures en religieuze accessoires.

Het is maar één voorbeeld van “het oude” Napels, het is het enige Napels dat we zien. Hypermoderne bouwsels of interieurs vinden we niet, niet in deze stad, waar de meeste restaurants familiebedrijven zijn, naaiateliers blijken zo oud als het pand zelf en het paleisachtige Caffè Gambrinus is al 150 jaar de ontmoetingsplaats van de Napolitaanse intelligentsia. Hier domineren geen ketens maar ambachtslui de winkelstraten: zilversmeden, leerbewerkers, muziekinstrumentenbouwers, meubelmakers en glasblazers. Ik weet het wel zeker: de mooiste postbus, de sierlijkste kunstlijst en de mooiste tafellamp zijn in Napels te vinden.

Onze laatste wandeling loopt langs de vele traditionele kleermakers. Mannenkleding is hier een serieuze zaak, daarvoor zorgen befaamde huizen als Mariano Rubinacci en Eddy Monetti. De arte sartoriale wordt er doorgegeven van vader op zoon. “Eenvoud en kwaliteit”, zegt de goedlachse zaakvoerder van Marinella als we hem naar zijn geheim vragen. Maurizio is een kleinzoon van grootvader Marinella, die de kleine kleermakerszaak bij Piazza Vittoria in 1914 opende. Het familiebedrijf maakte dassen en hemden voor talloze prominenten: prins Rainier van Monaco, de Kennedy‘s, de Hertog van Windsor, Amerikaanse en Russische presidenten, het palmares is eindeloos. De onveranderd gebleven winkel, slechts 20 vierkante meter, stroomt al om zeven uur ’s ochtends vol met zakenlui en is een beklijvend schouwspel.

Voor we weggaan, moeten we Maurizio beloven hem bij valavond te vergezellen naar zijn lievelingsplek: een onopvallend trapje aan de overkant van Piazza Vittoria, aan de oever van de Golf van Napels. We zullen Maurizio gelijk geven: het uitzicht is zo mooi als hij beloofd had. Het avondrood over de heuvel van Posillipo, het grijsblauw van baai en hemel, de maan boven Capri, het beeld is haast volmaakt. Het is zo’n moment waarop een aantekenboekje niet hoeft.

Wim Denolf / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content