Een jaar geleden maakte Holly Brubach de overstap van de modejournalistiek naar de mode zelf, van The New York Times naar Prada, waar ze onder meer verantwoordelijk is voor Prada Sport, de lijn met de fameuze rode streep.

H olly Brubach heeft zopas haar greatest hits te boek gesteld, of tenminste een selectie ervan: 27 opstellen over modeverschijnselen allerhande. A Dedicated Follower Of Fashion is genoemd naar een lied van The Kinks uit de soundtrack van haar jeugd. De verhalen, in lengte variërend van een enkele kolom tot tientallen pagina’s, zijn oorspronkelijk verschenen in de gezaghebbende titels The Atlantic, The New Yorker en The New York Times Magazine. Bij ’s werelds machtigste krant werkte ze vijf jaar lang als Style Editor. Een jaar geleden ruilde ze die baan voor een nieuwe uitdaging: directeur bij Prada.

Ze komt, nauwelijks te laat, aangestormd in de bar van het meest elegante hotel van Milaan, Principe di Savoia. Ze is volledig gekleed in Prada, maar draagt een horloge van Nike om haar pols.

Ze spreekt “als iemand die twintig jaar in het publiek heeft gezeten, en nu is overgestapt naar de andere kant”. Ze zegt dat een leven niet noodzakelijk in het teken van één carrière hoeft te staan. Holly Brubach heeft eerst gedanst, dan geschreven, en nu is ze dus in de textielindustrie terechtgekomen. “Toen ik bij The New York Times was, heb ik op een moment drie interessante werkaanbiedingen gekregen, geen enkele in de journalistiek. Dit was de interessantste.” Vraag haar naar de belangrijkste verschillen, en ze antwoordt dat haar nieuwe baan creatiever is. “Je voelt je meer betrokken. Je praat er niet langer alleen maar over.”

Ze vindt dat je met je hele hart in mode moet geloven. “Je moet een romanticus zijn om echt van mode te houden.” En ze geeft een voorbeeld: “Toen het minimalisme kwam aanzetten, heb ik al mijn kasten uitgemest, ik was ervan overtuigd dat ik nooit nog een gouden knoop zou dragen. Je overtuiging is op zo’n moment compleet. Maar je zegt natuurlijk beter nooit meer ‘nooit’.”

Ze groeide op in de middelgrote industriestad Pittsburgh, geobsedeerd door de foto’s, advertenties en teksten in de nummers van Vogue die haar moeder voor haar kocht in ruil voor hulp bij de boodschappen. Ze was fan van The Kinks, The Monkees en The Left Banke, de perfecte popgroep die hits scoorde met Just Walk Away Renee en Pretty Ballerina. Ze volgde balletlessen, en Frans, voor als ze later in Parijs zou gaan wonen. “Ik zat op de stadsschool en elk jaar mochten twee leerlingen uit elk district kunstlessen gaan volgen in het Carnegie Museum. Die lessen werden gegeven door Joseph Fitzpatrick, een erg flashy man met een Rolls-Royce die nog professor was geweest van Andy Warhol. Bij hem heb ik zes jaar cursussen gevolgd, van mijn zesde tot mijn twaalfde, drie en een half uur per week. We kregen lessen in perspectief, kleurentheorie, maar ook praktijk: schetsen, schilderen. Ik denk niet dat de wereld een groot kunstenaar aan mij heeft verloren, maar die lessen hebben me wel een oog gegeven.”

Holly Brubach is ervan overtuigd, en misschien heeft ze gelijk, dat wie zich aan journalistiek waagt ervan droomt zijn werk voor de eeuwigheid bewaard te zien blijven. Phaidon, de Britse uitgeverij van almaar zwaardere prentenboeken, is haar enige tijd geleden komen opzoeken. “De timing was goed: het boek is als een leesteken in mijn leven. Ik vond het een goed idee, maar daarnaast was ik ook meewarig. Angst, wellicht, dat zou blijken dat mijn werk geen stand heeft gehouden.” Ze vertelt dat veel artikels vijf jaar of tien jaar na datum allang niet meer de moeite zijn, en eerlijk gezegd komen zelfs een aantal van de geselecteerde artikels enigszins belegen over, tijdsdocumenten waarvan de relevantie ergens zoek is geraakt.

“Anderzijds waren sommige stukken toen waar, maar nu niet meer.” Een voorbeeld geeft ze later tijdens het gesprek, tijdens een omweg langs de mannenmode. Een eeuwigheid geleden, 17 jaar om precies te zijn, schreef ze, kort samengevat, dat de mannelijke kledingstijl wordt bepaald door seksuele voorkeur. “Dat klopt niet meer.” Het opnieuw lezen van haar eigen stukken gaf haar een vreemd gevoel. Een goed gevoel? Een slecht gevoel? “Een gemengd gevoel”, zegt ze. “In mijn herinnering waren sommige stukken veel beter. Nu had ik iets van ‘ach, was het dat maar’.

Als je een essay schrijft plaats je jezelf voor een intellectueel probleem. Schrijven is een manier om jezelf tot nadenken te dwingen. Zo’n stuk ondergaat een heel proces, van kladversie tot publicatie. Toen ik ze schreef, kende ik mijn verhalen uit het hoofd, ik kon ze meezingen. Als ik ze nu lees, lijkt het alsof ze door iemand anders zijn geschreven, alsof de ideeën andermans ideeën zijn, alsof de woorden van een vreemde zijn.” Het was een marteling, besluit ze, die nu en dan werd afgewisseld met de opflakkering van een aangename verrassing.

Kijkt ze vanaf de andere kant ook anders naar journalistiek, en naar modejournalistiek in het bijzonder? Ze vindt dat adverteerders meer te zeggen hebben gekregen sinds ze twintig jaar geleden haar eerste stappen zette bij Vogue. Ze verwijst naar een belangrijk breekpunt in de geschiedenis van de geschreven pers, toen uitgevers niet langer financieel afhankelijk waren van abonnementen of losse verkoop. “Sindsdien zorgen de adverteerders voor brood en boter. De loyaliteit van de lezer doet er niet meer zo toe. Die shift heeft ook een inhoudelijke verandering teweeggebracht.” Dat modejournalistiek aan belang heeft gewonnen is volgens haar dan ook vooral ingegeven door commerciële overwegingen.

“Daarnaast is de journalistiek veel visueler geworden. In mijn stukken voor The New Yorker moest ik zelf de prenten tekenen, in woorden. Ik weet niet of dat beter is of slechter. Ik behoor tot een generatie die is opgegroeid tijdens Watergate. Voor ons waren journalisten helden. Nu denk ik niet dat modejournalistiek een heroïsche bezigheid is. Het is een redelijk oppervlakkige traditie.”

Toen ze haar carrière als danseres inruilde voor de modejournalistiek, telde ze nauwelijks modebewuste mensen onder haar vrienden. “Ze kenden er niets van, maar ze hadden wel een open geest en ik wilde hen kost wat kost overtuigen van het belang van een paar schoenen van Manolo Blahnik. Dat was het begin van mijn evangelische missie.”

In de introductie bij het boek schrijft ze dat er Mode is en mode, en dat ze geïnteresseerd was in beide varianten. De officiële versie, zoals gedecreteerd door ontwerpers en modebladen, en daarnaast de kleren zoals die door gewone mensen worden gedragen. “Ik begon te denken dat wat ik deed revolutionair was en subversief”, schrijft ze. “De vroege feministen beschouwden mode als een instrument van oppressie. Ik zag mode als een welbespraakte, heerlijke manier van expressie, en ik nam me voor de wereld – vooral mannen – te overtuigen van de geldigheid ervan.”

Denkt ze dat de doorsneelezer echt geïnteresseerd is in de modepagina’s van kranten en tijdschriften? “Ik denk dat de meeste lezers gewoon naar de prentjes kijken. Soms zoeken ze informatie over wat ze kunnen dragen, soms willen ze gewoon een bevestiging van hun vooroordelen: ‘zie je wel, niets voor mij’. Ik geloof niet dat er veel mensen zijn die echt over mode willen lezen. De reacties waar ik als journaliste het dankbaarst voor was, kwamen bijvoorbeeld van een dokter uit St.-Louis die schreef: ‘Ik ken niets van mode maar ik ben weg van uw schrijfstijl.’ Ik heb ooit een script geschreven voor een televisieshow, en toen ik de opnames ging bijwonen, botste ik op een geluidstechnicus, een man van een jaar of veertig, honderd kilo, in een T-shirt dat hij gratis had gekregen van de een of andere elektronicafabrikant. ‘I’m so happy to meet you’, zei hij. ‘I’m your biggest fan.’ Dat vond ik geweldig. Natuurlijk zijn reacties van collega’s of mensen uit de modewereld ook aangenaam, maar ze zijn minder verrassend.”

Aan haar journalistieke loopbaan heeft Brubach vooral goede herinneringen. Ze verwijst naar een verhaal dat negen jaar geleden verscheen in The New Yorker, een antropologische studie over de stranden van New York. “Ik haalde mijn assistente erbij, en elke zaterdag trokken we voor dat project naar een ander strand: Coney Island het ene weekend, The Hamptons het andere. Ik vond het ongelooflijk dat ik werd betaald om zulke dingen te doen.”

Bij Prada is Brubach verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de nog te lanceren home-collectie, en voor Prada Sport, de lijn met de fameuze rode streep. Over de lijn met voorwerpen voor het huis wordt al vele seizoenen gespeculeerd, en dat zal wel nog even zo blijven. Ze kan of wil er niets over vertellen, plakt er zelfs geen datum op.

Ze vindt, volkomen terecht, dat nogal wat trends in mode en interieur elkaar overlappen, en dat er wat de geschiedenis betreft altijd links zijn geweest “tussen de manier waarop mensen zich kleden en hoe ze wonen”. Over design: “Ik ben gefascineerd door kruisbestuiving, parallellen tussen wat er gebeurt in cultuur. Die zie je vooral achteraf, maar het is interessant om er op het moment zelf mee bezig te zijn.” In A Dedicated Follower Of Fashion gaat het op een bepaald moment over de parallellen en verschillen tussen mode en architectuur, de mannelijke en vrouwelijke versie van iets wat in essentie hetzelfde is. “Ze lijken inderdaad tegenpolen, maar voor mij was het op dat ogenblik vooral een nuttige metafoor: de meeste vooroordelen die toen bestonden over mode waren niet geldig voor architectuur. Die vergelijking paste in mijn eenzame kruistocht.” Je merkt onmiddellijk dat ze perfect op de hoogte is van de moderne architectuur. Ze zegt dat ze van Herzog & de Meuron houdt, van Tod Williams & Billie Tsien, Peter Zumthor, Mecanoo en Aero. En van Richard Gluckmann, die behalve het Dia Center for the Arts in New York en boetieks voor Helmut Lang en Yves Saint Laurent Rive Gauche ook haar appartement in New York inrichtte.

Holly Brubach bezit woningen in alle uithoeken van de wereld. Meer een zaak van omstandigheden dan berekende affaires, en het gevolg van haar vorige carrière, die haar overal naartoe voerde. Ze heeft een klein maar knus appartement op de linkeroever van Parijs, waar ze permanent heeft geleefd tussen 1988 en 1994 en tegenwoordig graag haar weekends doorbrengt. Ze bezit ook een cottage in Connecticut, “zonder verwarming”, waar ze ’s zomers naartoe trekt, plus het nog niet helemaal afgewerkte appartement in Manhattan, en een appartement in Milaan, sinds een jaar haar hoofdkwartier.

“Vier woningen, dat is niet eenvoudig. Er is altijd wel ergens een lek. Je moet er eigenlijk heel rijk voor zijn, en overal personeel kunnen onderhouden.”

Ze merkt slechts weinig van de zogeheten global village. “Ik zie vooral verschillen en ik denk dat die altijd zullen blijven bestaan. Wat je ziet is dat verschillende dingen sexy lijken in verschillende steden. Elke cultuur heeft zijn codes, en als buitenstaander is het niet altijd evident om die codes te leren. Hier in Milaan ga ik naar een gymzaal om de hoek. Maar ik kleed me helemaal op om het traject af te leggen. Terwijl ik in New York een half uur moet stappen van mijn appartement naar de gymzaal. En dat doe ik in mijn sporttenue, zonder nadenken. Hier, of in Parijs, zou ik het niet in mijn hoofd halen.”

Ze doet aan bodybuilding, tijdverdrijf waaraan ook in het boek een hoop paragrafen zijn gewijd. “Ik hecht veel belang aan lichamen”, zegt ze. “Een lichaam vertelt veel over iemand: welke delen ontwikkeld zijn, welke niet. Dans is een goede achtergrond voor mode. Het lichaam was de basis. En mode was voor mij een andere manier om naar het lichaam te kijken.”

Nu ze voor Prada werkt, ziet Holly Brubach niet langer de shows van andere merken en ontwerpers. Wat ze jammer vindt, omdat de informatie waar ze het nu mee moet stellen in zekere zin tweedehands is. “Je krijgt altijd de visie van de journalist. Ik zag destijds al nooit dezelfde collectie als de anderen.”

Ze vindt de mannenmode op dit moment ongelooflijk interessant. “Misschien omdat er meer taboes kunnen worden doorbroken, en omdat die taboes één na één voor de bijl gaan. Vrouwenmode was de voorbije jaren veel meer retro, terwijl er in de mannenmode meer grenzen werden verlegd.” Ze citeert Prada, Helmut Lang, Rei Kawakubo en Jean-Paul Gaultier, van wie ze enkele mannenshows rekent tot de hoogtepunten van haar carrière als journaliste. “Kranten en tijdschriften gaan ervan uit dat de modepagina’s vrouwenpagina’s zijn. Ik denk dat er een permanente dialoog is tussen vrouwen- en mannenmode. Ik vind het interessant om beide te zien, ook al heb ik niet zo vaak de gelegenheid gehad om over mannenmode te schrijven.”

Volgens Brubach is het ook een interessante periode voor de Amerikaanse mode, met ontwerpers als Marc Jacobs en Michael Kors. “In de Verenigde Staten kreeg ik altijd kritiek omdat ik meer openstond voor Europese mode, maar dat klopte niet. Alleen: ik heb mezelf nooit beschouwd als cheerleader voor de Amerikaanse mode. Het heeft me weinig vrienden opgeleverd. Bill Blass is een goede ontwerper, Pauline Trigère ook, al is zij eigenlijk een Française. Maar de enige Amerikaanse ontwerper die ik echt heb gedragen, was Perry Ellis.”

Wat vindt Holly Brubach van de mainstreaming van luxe? “Ik denk dat luxe niet langer deel is van een vooropgestelde lifestyle. Kleine stukken worden opgepikt door de middenklasse, die zo romantiek wil geven aan het leven. Er is dus een democratisering van luxe. Twintig jaar geleden was de haute couture het voorbehouden terrein van een geprivilegieerde groep vrouwen, geen reclame voor parfums, zoals nu.” Is die behoefte aan luxe niet gewoon een trend als een andere? “Er is luxe en daarnaast is er antiluxe, zoals er mode is en antimode. Een voorbeeld: dat ik hier zit met een horloge van Nike in plaats van een Rolex, maar dat ik wel van kop tot teen gekleed ben in Prada.”

De eerste jaren van de nineties waren erg zen, zegt ze, maar uiteindelijk zijn we de jaren tachtig opnieuw gaan beleven, “minus schoudervullingen” dan wel.

“Ik ben een one label woman.” En Brubach somt haar leven op, netjes verdeeld in hoofdstukken: “Yves Saint Laurent in de late jaren zeventig, Chanel in de jaren tachtig, Romeo Gigli in de late jaren tachtig, en de voorbije zes jaar Prada.” Ze verzekert dat ze, echt waar, al die tijd niets anders heeft gedragen.

Ze houdt bijna al haar kleren bij, hoewel ze toen ze in haar nieuwe appartement in New York introk ongeveer zes volgepropte kartonnen dozen met onder andere Yves Saint Laurent cadeau heeft gedaan aan het Costume Institute van het Metropolitan Museum en aan Kent State University in Ohio. “En de ochtend erna word je wakker en denk je: damned.”

Holly Brubach, A Dedicated Follower Of Fashion. Phaidon, Londen, 1999, 232 blz., ca. 1700 fr.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content