Over de zee wandelen, een gaatje boren in ijs van één meter om je vislijn neer te laten of je klein voelen bij een gigantische waterval in bevroren toestand, dat kan in Noord-Zweden de helft van het jaar. En dan hoeft het niet eens uitzonderlijk te winteren.

S now is big money”, zegt de man van het toerismebureau in Arvidsjaur. ” Very big, the cold and the snow.” Om zijn eenvoudige Engelse rede enig dramatisch effect te geven, houdt hij zijn armen wijd open, als een visser die zijn buit beschrijft. Maar zijn verhaal klopt, de Noord-Zweedse stad leeft van de kou. Alle Europese automerken, en sinds kort ook Amerikaanse en Koreaanse, komen hier hun nieuwe wagens testen. Enkele van de vierduizend meren rond de stad zijn exclusief gebied voor de cartests. “Zeshonderd ingenieurs zijn daarbij betrokken, plus al het andere personeel, en die logeren hier minstens de hele maand maart, dat brengt tientallen miljoenen kronen in het laatje,” gaat hij verder, “maar nu is het gewoon veel te warm, er liggen al plassen op het ijs ! En we hebben amper dertig centimeter sneeuw, het lijkt wel eind mei. Normaal moet het pak anderhalve meter dik zijn.”

“Misschien wist je dat niet, maar Arvidsjaur is eigenlijk de koudste plek van Europa. Hoger in het noorden, boven de poolcirkel, komen geregeld warmere winden van over de oceaan. Die hebben wij niet, de bergen op de Noorse grens houden die tegen.” Hij moet de eerste tekenen van ongeloof op mijn gezicht zien (stap het toerismebureau van een willekeurige stad binnen, en je verneemt dat die plek de hoogste, warmste, rijkste, mooiste, muzikaalste, oudste, gezondste of desnoods koudste van Europa is) en gooit nog een kille troef op tafel. “Ons klimaat is zo bar, dat het leger uitgerekend hier zijn Norrlands Dragonregemente heeft ondergebracht, de Zweedse special forces die geregeld ook harde survivals organiseren voor eenheden van andere Navo-landen.” En zo kon de brave man nog wel een tijd doorgaan, want de stad weet ook elk jaar de hoogste ijszuil te vormen (daarvoor wordt water opgepompt van de bodem van een meer) en hier bevindt zich een absolute rariteit voor golfers : een sneeuwwitte course met sneeuwwitte greens, het balletje is dan weer bloedrood en de caddy’s staan op sleeën. Topsport verzekerd, zolang de holes niet zijn dichtgevroren.

Maar eigenlijk zijn we tot in Arvidsjaur gereden voor het Samendorp. Die ‘authentieke nederzetting’ van het nomadenvolk wordt bewaard op een relatief kleine weide, tussen een nieuwe woonwijk en een betonnen rustoord. Elke vergelijking met Bokrijk doet de Limburgers oneer aan. De houten huizen staan er wat verloren, losgerukt van enige betekenis, het lijken veeleer uitgestalde blokhutten op het terrein van een tuincenter. “Eigenlijk komt Lappstaden pas tot zijn recht in de zomer,” had de toerismeman van Arvidsjaur nog gezegd, “dan zijn er rondleidingen door gidsen in klederdracht.” Het klonk haast als een waarschuwing.

Een nieuwe lente, een nieuw graf

Op de volgende stopplaats, Jokkmokk, net over de poolcirkel, is het even zoeken naar het oude kerkje. Los van het lage kerkgebouw staat een wondermooie klokkentoren, allebei zijn ze van hout en dieprood geverfd, net als de merkwaardige kerkhofmuur. Aan de straatkant lijkt die heel gewoon, een rode houten schutting, maar de achterzijde toont een lange open kast. Daarin werden vroeger de winterdoden opgetast, ze lagen er te wachten op de lente, tot de grafdelver zijn spade weer in de grond kreeg. Dat waren nog eens tijden.

Intussen zijn de winters ontgonnen : pneumatische hamers en boren, ijsbrekers en sneeuwscooters laten het leven gewoon doorgaan, ook al vriest het maandenlang. Zodra de eerste vlokjes neerdwarrelen, begin oktober, rijden in alle steden en dorpen forse sneeuwruimers af en aan. De wegen worden berijdbaar gehouden met kiezelsteentjes, niet met zout. In Umeå hoeft men de winkelwandelstraten, het busstation en de voetgangersbrug die over een paar ‘drukke’ wegen slingert helemaal niet te ruimen, die hebben simpelweg een verwarmd wegdek. Overal zie je geparkeerde auto’s die met een snoer aan een parkeermeterachtig paaltje staan vastgeplugd, zo wordt hun motor elektrisch warm gehouden en hoeven ze nooit koud te starten.

De Zweden knipten ongemak na ongemak weg van de winter, tot ze vooral de pleziertjes overhielden. Skiën bijvoorbeeld, of meer specifiek : langlaufen. Voor de jaarlijkse Vasaloppet, een race van negentig kilometer, dagen vijftienduizend deelnemers op. De wedstrijd trekt bovendien evenveel toeschouwers en tv-kijkers als pakweg de Ronde van Vlaanderen (sportieve lezers kunnen alvast trainen, de volgende race heeft plaats op 7 maart 2004). De marathon tussen Sälen en Mora herdenkt de vlucht op ski’s naar Noorwegen van nationalist Gustav Eriksson Vasa, in 1521. Diezelfde Vasa zou twee jaar later terugslaan, de wrede Deense bezetters verdrijven en de eerste koning van Zweden worden. Vasa was trouwens niet de eerste langlaufer. Het fraaie Svenska Skidmuseet in Umeå pronkt met de oudste ski’s ter wereld, houten latten van 5200 jaar geleden (ouder dus dan de Egyptische piramiden).

Nog meer winterpret : hoewel de meeste Scandinaven stevig kunnen pimpelen, heeft hun liefde voor pimpla niets met drank te maken. Pimpla betekent ijsvissen : met een manshoge metalen boor een gaatje maken in het ijs, een haak met worm of kunstvlieg neerlaten en wachten tot een vis uit zijn winterpassiviteit opschrikt. Tijdens het pimpla moeten onwaarschijnlijk deugddoende vibraties uit de diepte opstijgen en via de korte hengel op de visser inwerken. Het moet wel, je ziet dat gewoon aan de gelukzalige gezichten van de Zweden. Als ik zelf zo’n punctie op Moeder Aarde probeer, tijdens mijn bezoek aan Fulufjället, wacht ik tevergeefs. Ik word er niet high van, raak niet in trance, eigenlijk voel ik niets, behalve kou aan de oren en kou aan de neus.

De beren slapen

Dat Fulufjället National Park ligt relatief zuidelijk, pakweg zeshonderd kilometer onder de poolcirkel, maar we treffen er een meer uitgesproken polair klimaat dan in Jokkmokk. In het Pan-park (zie ook kader) neemt manager TyskStaffanEricsson de honneurs waar. Hij beheert het gebied op en rond de zandstenen tafelberg van 35 kilometer lang en 15 kilometer breed. Er groeit een uitzonderlijk dik pak mossen doordat hier in geen 150 jaar rendieren hebben gegraasd. Veel van dat mos krijgen we niet te zien, de sneeuw ligt te dik. Ook de bruine beren ontbreken, zij houden nog hun winterslaap. Met wat geluk kun je in het park elanden zien of bevers. Uitzonderlijk passeert er zelfs een lynx en een Gulo gulo of veelvraat (een marterachtig beest dat zich een rechte lijn door het leven eet).

Maar vandaag kan Staffan alleen een ontmoeting verzekeren met Gunder Eriksson, een zachte reus van 58 die schuilt achter een dikke warme snor. Hij wacht ons op bij de sneeuwscooters, waarmee we de klim naar het plateau zullen maken. Terwijl de heren Ericsson en Eriksson, allebei al flink ingeduffeld, boven alle kleren nog een soort gewatteerde overall met kap aantrekken, realiseer ik me dat ik thuis ook wel een muts heb liggen. De eerste paar honderd meters op zo’n sneeuwscooter zijn behoorlijk spannend. De machine, breed als een paardenrug en bulderend als een F1-bolide, heeft een paar verrassingen voor debutanten. Het bochtenwerk is bijvoorbeeld een kwestie van ervaring en handigheid, een beschrijving van mijn eerste bochten sla ik dus over. Volgens de wijzerplaat gaat zo’n tuig van Bombardier tot 200 km/u, ik ben wat blij dat er een snelheidsbeperking geldt in het park, dertig is de limiet. Dat is ruim voldoende als we tussen de bomen naar boven slalommen. Voorbij de laatste begroeiing geeft Gunder wat meer gas. Ik volg en zie de naald naar ochottekes veertig gaan, maar het lijkt alsof we straks zullen opstijgen. De ijzige wind heeft vrij spel op de witte open vlakte. Ik voel hoe de winter zich vastklampt aan mijn oren, tranen trekken links en rechts een stroompje, onder de oren door, tot in mijn nek.

Na een tiental kilometer maakt Gunder een eind aan de witte tocht, met een sierlijke curve parkeert hij bij een paar sneeuwbergen. Daar blijken chalets onder te zitten, dit is zijn vissersdorp. Bezoekers kunnen (in de zomermaanden) zo’n huisje huren en wie een vislicentie koopt, mag een hengel uitgooien in een van de vijvers vlakbij, daar ergens, nu nog onder het ijs en de sneeuw. Want vissers en milieubeschermers leven hier op goede voet met elkaar, zelfs jagers worden gedoogd in sommige delen van het National Park.

Terwijl Staffan de handboor door een meter ijs dwingt voor de pimpla-demonstratie, maakt Gunder de kachel aan in zijn blokhut. De manager van Fulufjället himself haalt uiteindelijk één (ondermaatse) zalmforel boven. De prestatie van Gunder sla ik hoger aan, in geen tijd heeft hij koffie gezet. Roerend in zijn dampende mok en met lange tussenpauzen (een specialiteit in het hoge noorden) vertelt hij hoe hij als kind op de boerderij leefde. Hoe hij met zijn vader ging jagen en het vee kilometers ver leidde als de eerste sneeuw de hoogste weiden had ingepalmd. Alles concentreerde zich op die ene behoefte : ervoor zorgen dat er voldoende voedsel werd binnengehaald voor de lange winter. Pas als hij zestien was, kwam er elektriciteit. Hij herinnert zich nog de eerste auto in het dorp. “En nu zit ik hier in mijn blokhut, met internet en gsm, en met een radiozender op mijn sneeuwscooter.” Die heeft hij nodig voor zijn tweede job, hij werkt voor de reddingsploeg van het park. “Vorige week vonden we nog het lichaam van een verdwaalde skister.” Alweer een lange stilte. “Maar hier zit ik het liefst, op mijn eentje in de pure natuur. Eenzaam ? Hoezo eenzaam ? You can’t be lonely. Wie er oog voor heeft, raakt nooit uitgekeken op de natuur. Als mijn zoon thuiskomt van het werk, moet de cd-speler aan, de radio, de tv, de mailbox moet open. Dat noemt hij rusten. Dan ga ik liever naar buiten.”

De dure den en de brandende spar

Staffan wil nog zijn gloednieuwe bezoekerscentrum tonen, aan de andere kant van het park. Een ommetje langs de bevroren Njupeskär, de hoogste waterval van Zweden, zit er niet meer in. Die zullen we morgen ook zonder gids wel vinden. Het centrum, nog volop in aanbouw, is een juweeltje van hout en glas. Alle mogelijke technieken zijn aangewend om de bezoeker wegwijs te maken in het Pan-park. De vogels kregen elk een eigen kijkkastje, met video en flarden van hun zang. Van het kakelende moerassneeuwhoen over de dartele Siberische gaai (mascotte van het park) tot de ontzagwekkende ruigpootuil. Je leert er dat de bruine beer ongevaarlijk is, zeker als de cloudberries rijp zijn. Van die bergbraambessen schrokt hij honderd kilogram per dag op, en het park telt wel tien beren.

Maar Staffan is vooral trots op een stuk doorgesneden den. Wetenschappelijk onderzoek leerde hem dat de boom negen bosbranden heeft overleefd, de eerste in de veertiende eeuw. Sparren verdwijnen reddeloos in de vlammen, dennen weten zich te herstellen. Daarom droomt hij hardop van een bosbrandje in een deel van zijn park waar sparren de bovenhand dreigen te nemen. Maar voor hij de lucifer aanstrijkt, zal er nog veel research en overleg nodig zijn.

Over bomen weet de aannemer van het centrum mee te spreken. De architect wou dat die ene den voor de deur absoluut intact bewaard bleef. Een folieke in een land met miljoenen dennen ? Hoe dan ook, de aannemer hangt een dwangsom van 55.000 euro boven het hoofd als hij ook maar één takje krenkt. Alle bouwmaterialen takelt hij nu met een torenhoge kraan over de duurste boom van het park.

Vanuit Särna, een bekend skidorp met een schattig vurenhouten kerkje, waar we logeren in het STF Björkhagen (ook gelieerd met het Pan-park), rijden we ’s anderendaags terug naar Fulufjället voor dé attractie : Njupeskär, de 96 meter hoge waterval. Maandenlang leunt die als ijsmuur tegen de bergkloof, dit is een favoriete plek voor ijsklimmers. Staffan en Gunder vertelden gisteren over het gruwelijke lot van de eerste durver van het winterseizoen, halverwege trapte hij door het broze kristal, twee uur had hij nog hangen schreeuwen tussen rots en ijs.

Vandaag gratis elandkeutels

Enkele dagen later lopen we in het spoor van één meester-gids met zijn acht leerlingen. Lennart Vessberg wou ons wat graag een stukje van Skuleskogen National Park tonen, als we er geen bezwaar tegen hadden dat zijn klas ook van de partij zou zijn. Die leerlingen, twintigers zowel als vijftigers, volgen twee jaar fulltime gidsenonderwijs op de Folkhögskola. Vandaag gaat de les over het geologische wonder van de Höga Kusten (zie ook kader op p. 68), maar en passant wijst Lennart ze op zowat alles wat in een bos leeft. “Kijk, hier heeft een kleine grijsgroene specht mieren uit boomschors gepikt.” – “Dat zijn uitwerpselen van ?” – “Ja, dat is van het korhoen, zo groot”, zegt een meisje met een vilten puntmuts en maakt een gebaar dat veeleer naar een dino verwijst. “Heb je het kruisbekje gehoord ?” – “Ken je dit ?” vraagt Lennart me plots. Het armetierige struikje dat hij aanwijst, ken ik natuurlijk, het is ordinaire hazelaar, maar Skuleskogen is er wat trots op, want nergens anders op deze noorderbreedte groeit hazelaar. Bij een hoopje elandkeutels zijn de gidsen in spe niet meer te houden. We weten toch dat die verkocht worden aan Duitse toeristen ? Eén euro het stuk, maar omdat wij het zijn, mogen we gratis onze zakken vullen.

Over de spekgladde keien klimmen we hoger en hoger, het begint te sneeuwen en het lachen verzwakt. We naderen Slåttdalsskrevan, de veertig meter diepe kloof die vóór de ijstijden ontstond tijdens een aardbeving en veel later werd ‘schoongeveegd’ door schuivend ijs. De sneeuw filtert alle kleur uit de lucht, het ravijn ziet eruit als een oude Japanse zwart-witprent.

Eén grensverleggende ervaring hebben we opgespaard voor de laatste dag : een zeewandeling. In de vele inhammen en baaien van de Botnische Golf ligt het ijs begin april nog ruim veertig centimeter dik. We kiezen een mooie kustlijn uit in de buurt van Nordmaling. Het ijs kraakt en kreunt, maar draagt ons probleemloos. Na een halfuurtje zien we een stip naderen, die stip wordt een figuur op een slee, nog wat later vormt zich het silhouet van een oudere man. Het blijkt een gepensioneerde uit de buurt, hij stelt zich voor als Clarence Falk. De man is helemaal tot bij ons gereden om te waarschuwen voor wakken. “Tenzij je een duik wilt nemen, dat heb ik vorige week nog gedaan, heerlijk.” Bedankt Clarence. n

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

De Zweden knipten ongemak na ongemak weg van de winter, tot ze vooral de pleziertjes overhielden. Langlaufen bijvoorbeeld, en pimpla.

De ijzige wind heeft vrij spel op de witte vlakte. Ik voel hoe de winter zich vastklampt aan mijn oren, tranen trekken links en rechts een stroompje, onder de oren door, tot in mijn nek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content