De Nieuwe Man van 2001 (al ontelbare keren aangepast en onderzocht) heeft eindelijk een eigen identiteitslabel: hij is metroseksueel, maar wel op eigen aanvraag.

M etroseksualiteit is de recentste mediaterm, een woord dat hopelijk niet te lang standhoudt, want goed bekken doet het niet. Naar zijn eigen zeggen is het een trouvaille van de Britse journalist en columnist Mark Simpson, een immer fel van leer trekkende meningenspuier die ook een aantal boeken schreef, afdeling homoseksuele non-fictie. Het neologisme is onlangs een eigen leven gaan leiden, want het begint te circuleren, spookrijdergewijs, door krantenartikels en trenddocumentaires; en het Engelse televisiekanaal Channel 4 is net begonnen met het nieuwe feuilleton Metrosexuality, dat op voorhand met een dure reclamecampagne is aangekondigd.

Een metroseksueel, zo gaat de handleiding, is een grootstedelijke, veeleer jonge man die al wat gezien heeft en vooral goed op de hoogte is van het popculturele aanbod. Hij is koopkrachtig en ambitieus, en vooral sluw. Hij heeft rondgekeken en gezien dat het niet goed gaat met de positie van de mannen, die niet langer mannen van de macht zijn. Hij heeft de hele postfeministische golf over zich laten komen en er zijn eigen conclusies uit getrokken. Hij voelt niets voor zelfhulpgroepen en de voor hem bestemde, brallerige mannenbladen slaat hij vanaf nu ook over. Voor zijn spiegel vindt hij zichzelf opnieuw uit en hij laat zich hierbij inspireren door de modebladen, maar vooral door de mannenondergoedreclames, zijn grootste obsessie, en niet alleen omdat hij vernomen heeft dat vrouwen graag staren naar de honderden wasborden en de brede, het liefst onthaarde basten uit de advertentiewereld. Hij shopt rond en hij consumeert alle totems die over onweerlegbare mannelijkheid spreken. Hij wil weer een echte man zijn, maar dan aangepast aan de huidige tijd, post- Viagra. De metroseksueel, die niet van gisteren is, beseft dat er geen betere gids is dan de homocultuur, enerzijds omdat de homoseksuelen hem al veel vroeger in zijn zoektocht zijn voorgegaan, anderzijds omdat gays als geen anderen hebben nagedacht over hypermasculiniteit (en hoe die naar eigen voordeel om te buigen). Hij is dus een protohetero (want al die mondige en zelfstandige vrouwen blijven de prooien) en tegelijk een posthomo (want al die gays hadden het dan toch bij het rechte eind, “met hun looks en zo”). De metroseksueel is dus niet polymorf, wel een handige zapper. En hij heeft een perfecte timing, want de tijd is eindelijk rijp voor hem.

In feite kunnen we gewoon wat, ondertussen vergeelde, pagina’s uit de encyclopedie der homocultuur weer afdrukken en we zijn klaar, want het mainstream geworden mannenbeeld dat nu zo driftig besproken wordt, stond al eeuwen geleden in het desbetreffende handboek. Nog afgezien van het feit dat we nu populaire televisieprogramma’s hebben waarin mannen over ideale mannen praten, wagen veel heteromannen, al dan niet op de rand van, zich aan nog meer zaken die homomannen al sinds het begin der tijden doen. De spierencultuur, als we de periodieken mogen geloven de oorzaak van heel wat slapeloze nachten, komt misschien niet oorspronkelijk maar wel regelrecht uit de homowereld, of toch uit een aanzienlijk segment ervan (dat, voortrekkerspositie of niet, in een ruk ook de peer pressure inzake pectorale omvang uitvond). Ook de uniformtrend, die nu sterker dan ooit over de catwalks waait, komt grotendeels uit de verzamelbak der homoseksuele fetisjen. Legerbroeken, militaire T-shirts en tondeuses op de 1 mm-stand worden in homoseksuele middens tegenwoordig alleen nog maar bovengehaald voor nostalgische themafeesten, maar ooit waren ze er de rigueur, decennia voor ze de winkelwandelstraten bereikten. Men kan gerust stellen dat homo’s gedurende jaren de schatbewaarders der militarialooks zijn geweest, samen met een paar politieke splintergroepen, zij het niet altijd in een vriendschappelijke alliantie (hoewel de beweging der gay skinheads gestaag groeit, ontdaan van enig racistisch gedachtegoed, maar wel met de Doc Martens).

De metroseksueel heeft weet van al die fluctuaties en zet het op een lenen, neen, zeg maar stelen. Hij stapt goed voorbereid binnen in het moderne spiegelpaleis der identiteiten en het kan hem niet schelen dat hij iedereen verwart, vooral degenen die nog worstelen met begrippen als androgynie en De Nieuwe Softerigheid, respectievelijk de slogans van De Nieuwe Man uit 1995, lente en 1995, herfst. Dat hij oogt als (een cartoonversie van) een homoseksueel gevangen in een vrouwenminnend lichaam is de ultieme bonus.

Maar bestaat de metroseksueel eigenlijk wel, of blijft hij hangen tussen virtueel en echt? Voorlopig pronkt nog niemand met de benaming, maar er zijn wel al genoeg iconen. Allereerst is er David Beckham, de primus inter pares der metroseksuelen. Wat hij op zijn werkterrein (het voetbalveld) presteert, is nog nauwelijks van belang. Zijn gul rondgestrooide schoonheidstips en zijn strooptochten langs designerboetieks zijn veel sneller wereldnieuws, en hetzelfde geldt voor zijn stoïcijns stilzwijgen als hij aan de zijde van zijn aërodynamische echtgenote kleeft. Beckham is de eerste metroseksuele bimbo van zijn formaat, in vorm gekneed door zijn eega, die een veel hogere bankrekening heeft dan hij en die het toejuicht dat hij haar lingerie draagt. De voetballer is de passiviteit zelve en toch grenzeloos narcistisch, en hij sleutelt aan zijn imago tot het goed zit, dus modieus verkeerd, in alle betekenissen van het woord.

Vorige herfst onthulde hij zijn ware-aard-van-het-seizoen via een opmerkelijke fotoreeks voor het Britse mannenmodeblad Arena Homme Plus. De blonde ster poseerde op de cover in een witte boxershort van Calvin Klein en verder enkel een lederen polsband, in een houding die enkel Amerikaanse sterren uit de gay porn mogen aannemen. De voorplaat beloofde, net zoals zulke videobanden dat doen, “David Beckham: hot and hard“, en binnenin ging het verder in een bestofte, anonieme hotelkamer. De eerste foto in de reeks toonde de sportster met bloot bovenlijf en in een versleten jeansbroek, voorovergebogen op zijn knieën op een opgemaakt bed, achteromkijkend, pal de camera in. Daarop volgde: Beckham in een sofa, met een opengeknoopte legerbroek en bottines met loshangende veters. Het was perfect, want hard en stoer, en ook slinks homoseksueel, helemaal in de stijl van dito ophitsbladen. Hij droeg een bomberjack en een singlet en was voorzien van een zonnebankkleur, een set tatoeages en een hanenkam, zoals een skinhead (van ver), en zoals een nieuwerwetse hardcore homo (van dichtbij).

Er is Brad Pitt, Beckhams overzees spiegelbeeld. Hij speelde de hoofdrol in The Fight Club, de essentiële metroseksuele film (waarin het mannelijke ego – ach, die vrouwen! – blauwe plekken heeft en vriend en vijand verleidt met getrainde buikspieren), en ook hij liet zich fotograferen door Steven Klein, de beeldenmaker van Beckham does Boystown, zij het vroeger in de tijd (in 1999). Op de pagina’s van het modeblad W, en dankzij een geschandaliseerd CNN enkele seconden later op alle mondiale televisieschermen, legde Pitt ook zijn eed af aan de hypermasculiniteit: op zijn buik, met zijn broek tot verder dan halverwege zijn billen afgestroopt (en op andere pagina’s met army fatigues en kapotte tanden).

Er is Guy Ritchie, de tweede echtgenoot van Madonna en daardoor ontzet uit zijn status van beroemd regisseur. Zijn eigen films gaan over brute, misogyne mannenbendes en de gouden tijden van schijnbaar onoverwinnelijke Londense gangsters, terwijl hijzelf in de werkelijkheid volledig opgeslorpt wordt door het verblindend enigma van zijn vrouw. Ritchie, als hij niet oplet de troonopvolger van Beckham, krijgt kolommen in de pers over zijn kleding en zijn verzorgde looks, en zijn grijns zegt dat het goed is.

Er is Robbie Williams, de Britse popster, die zijn vermommingen uit beide kampen selecteert: nu eens is hij een speelgoedversie van James Bond, dan weer een strippende gogo boy met een tijgerslip. Hij laat zich fotograferen als een voetbalhooligan en parafraseert op zijn laatste cd I Will Survive van Gloria Gaynor, de homostamper bij uitstek. Williams heeft een confuse relatie met camp en met zijn reeks vriendinnen, die blijkens de revelaties in de roddelrubrieken wegwerpmateriaal zijn.

Er is Eminem, de Amerikaanse hiphopheld die door sommige popcultuurwatchers volstrekt per abuis bij De Vervlakkers der Maatschappij wordt ingedeeld. Ook hij heeft getroebleerde ervaringen met vrouwen, met name zijn moeder en zijn ex-echtgenote, die hij allebei laat groeten vanuit de rechtbank. Met zijn gebleekte haren, zilveren oorringen en engelachtig gezicht lijkt hij op een lid van een verdachte boysband, maar met zijn vermeende, grove antihomo-rapteksten jaagt hij rabiate Roze Ridders de gordijnen in. Eminem buigt zijn frustraties getalenteerd om tot zaalvullend entertainment, zoals RuPaul, maar dan in een helleversie. Hij schreef Kill You, maar ook de wereldwijde hit Stan, misschien een van de intelligentste dissecties van de verhouding tussen tienerjongens en hun posteridool, die elkaar dan neurotische liefdesbrieven schrijven.

Hier te lande kunnen we misschien brulboei Peter Hoogland aanwijzen, omdat hij heeft bewezen dat zijn zachte kant ook werkt bij een gedoodverfde blonde stoot, maar ook Peter Van den Begin en Stany Crets, die hun Nieuwe Mannen Raf en Ronny met meer succes inruilen voor travestietpersonages, een zet die levensechte vrouwmannen ook meer vrienden oplevert.

De media, niets anders dan de juiste versie van de werkelijkheid voor de metroseksueel, bedienen hem op zijn wenken, op een gesublimeerde manier of niet. Zijn visuele kroonjuweel is de Amerikaanse televisiereeks Oz, het gevangenisdrama dat de exploitatie van de gay esthetiek tot nooit geziene hoogtes verheft en zich ontwikkelt tot een sermoen over de mannelijke psyche. Oz is brutaal, agressief en zwartgallig; afgeschermd van hun vrouwelijke partners zijn de personages enkel op zichzelf aangewezen, en op hun demonen, een gegeven dat de metroseksueel meer dan herkent. De herenliefde wordt in Oz niet bezongen (of toch wel, maar dan met een wrange bluesstem, tijdens de voor het genre obligate verkrachtingsmomenten), maar het feuilleton oogt wel als een darkroom van een homoseksuele leerclub, maar dan met het licht aangeknipt. De serie is opvallend lichamelijk, toch naar Amerikaanse normen, en laat alleen brute bonken en immer zuur kijkende sujetten opdraven.

Hypermasculien, zij het in een kooi, of beter, in een peepshow. De eveneens Amerikaanse serie Sex and the City laat in wezen hetzelfde zien, maar dan vanuit het vrouwelijke standpunt. Op het eerste gezicht zijn Carrie, Samantha, Miranda en Charlotte, de vier snauwende en immer hippe protagonisten, de wandelende nachtmerries van alle metroseksuelen, ware het niet dat ze in wezen nauwelijks van hen verschillen. Sex and the City is geen girl power maar veeleer stiletto power, met alle campgehalte van dien: de powervrouwen drinken, feesten, gaan vooral en veelvuldig shoppen en duiken van de gym in telkens weer een ander bed, allemaal in naam van de seksestrijd. Mannen en minnaars zijn snoepgoed waar men niet af kan blijven, niets minder, maar ook niets meer. Carrie en haar etcetera’s zijn net niet macho, maar wel vrouwelijke incarnaties van mannelijke homoseksuelen, toch van de meest stereotiepe.

Als we alle voorgenoemde referenties bij elkaar leggen, dan is de term metroseksueel al bij al slecht gekozen. We kunnen de Nieuwe Mannen beter naar de naam Oedipoesters laten luisteren, omdat ze zich in hun queeste naar imponeren steeds willen meten met vrouwen die het officieel gemaakt hebben en die hun uiterlijk, net als de metroseksuelen, als wapen hebben gebruikt (zie: Madonna, Posh, ook Joyce De Troch). En analoog met de sprookjesfiguur zijn de metroseksuelen ook het liefst de schonen van het bal, en ze weten in welke boetiek (of subcultuur) het toverstafje te koop is. Als we terug in de tijd gaan, dan was Marky Mark misschien wel de voorloper van de hele trend. Als posterjongen voor het ondergoed van Calvin Klein introduceerde hij de beefcake look, die voorheen enkel in homoseksuele bladen mocht en kon, bij het grote publiek, maar hij adopteerde wel een nagelharde attitude, nog voor hij acteur werd. Belangrijker: in de ondertussen legendarische promotiespots had hij opvallend weinig aandacht voor Kate Moss, daar de camera draaide en zijn eigen kruis al zijn concentratie vereiste.

p. 36: Metroseksuelen zijn hetero’s die zich voor hun uiterlijk laten inspireren door de homocultuur. Bekende voorbeelden zijn David Beckham (boven rechts en onder links), zijn Amerikaanse alter ego Brad Pitt (boven links) en Eminem.

p. 38: Het naar Amerikaanse normen zeer lichamelijke gevangenisdrama Oz is de cultserie van de Nieuwe Man van 2001.

Streamer: De metroseksueel oogt als een homoseksueel gevangen in een vrouwenminnend lichaam.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content