Wil je de volgende interieurtrends voor zijn ? Om de vinger aan de pols te houden slenteren wij door de Parijse vlooienmarkt, de beroemde ‘puces’, waar professionals naar spullen zoeken én ideeën sprokkelen.

:: Voor meer informatie : www.parispuces.com – De grote vlooienmarkt van Saint-Ouen ontdek je het best op vrijdag, zaterdag of zondag, vanaf 9 uur. De auto parkeren is er moeilijk. Je kunt beter de metro nemen. Daarvoor stap je uit in het station ‘Porte de Clignancourt’. Daarna moet je een halve kilometer wandelen in noordelijke richting, net achter de ring.

Frankrijk blijft het Mekka van de interieurdecoratie. Van overal uit Europa en erbuiten komen decorateurs, designers, antiquairs en brocanteurs neuzen tussen L’Isle-sur-la-Sorgue en Parijs. Ondanks de tegenslagen van de laatste jaren, waardoor de kapitaalkrachtige Amerikanen forfait geven, valt er bij onze zuiderburen flink wat te zien en te beleven. Hoewel er weer decorateurs van buiten Europa toestromen, blijft de lage dollarkoers roet in het eten gooien.

Voor ons is het in Parijs û en ook bij ons û nu zeer betaalbaar : door de crisis zijn de prijzen gedaald. Bovendien is iets kostbaars hier gewoon gratis, weten alle professionals : de inspiratie. De Franse antiquairs en uitdragers blijven immers toonaangevend en de crisis scherpt hun vindingrijkheid : ze zoeken meer dan ooit naar onwaarschijnlijke stukken en stijlen. Ze zijn steevast de eersten om iets anders te etaleren, iets waarvoor eerder geen belangstelling was. Zo zetten ze de decoratietrends van morgen uit. Op de puces ontpoppen sommigen zich tot professionele decorateurs, want hun winkeltjes, meestal amper enkele vierkante meter groot, zijn prachtig, gedurfd en zelden oubollig.

We merken momenteel een vrij voyante evolutie op. Verbazend veel handelaren duiken enthousiast in de tweede helft van de twintigste eeuw, art nouveau en art deco zijn er minder vertegenwoordigd dan vroeger. Maar de echte oudheden raken niet in verdrukking. Dit aspect laten we even buiten beschouwing, we concentreren ons vandaag op de meest moderne kant van de puces. Het materiaal van na 1945 komt nu massaal op de markt. Om dat te illustreren neem ik je mee naar de professionals van de markt, op de Marché PaulBert en Marché La Serpette, achter in de rue des Rosier in Saint-Ouen. Ik loop daar graag rond op vrijdag- of zaterdagmorgen, dan is het er rustig, bijna alleen de professionele kopers zijn op pad. Ik koop, kijk en sprokkel ideeën. Uit de vele winkeltjes selecteer ik een aantal toonaangevende voorbeelden die de decoratietrends van nu kunnen illustreren.

Technodesign

Die naam past bij een decoratiestroming die in Frankrijk opvallend populair is. Het technodesign slaat op alles wat uit oude fabrieken of kantoren komt. Het zuiver industriële design werd niet eens zolang geleden ontdekt, zelfs opvallend lang nadat de eerste loftbewoners zich in oude loodsen hebben gesetteld. Fabienne Nominé (Marché Paul Bert, allée 2, stand 123 bis, +33 682 45 32 17) drijft hier al jaren handel in : “Het is inderdaad een trend die in Frankrijk al een tijd sluimert en nu overal doorbreekt en zelfs het moderne design bevrucht. Vooral die ruwheid van de vormen en afwerking, en het combineren van hout en ijzer worden geapprecieerd. Veel objecten zijn anoniem, wat ze nog fascinerender maakt. De belangstelling dijt verder uit, dat leidde er bijvoorbeeld ook toe dat ontwerpers als Jean Prouvé werden herontdekt. Waarom ? Dat ligt voor de hand. Bekijk dat industriële design eens : wat een ongewone vormenrijkdom ! Heel veel technische en esthetische oplossingen werden en worden daarvan overgenomen door hedendaagse designers. Maar het gaat niet alleen om de vorm en afwerking, ook de schaal. Dat industriële goed is fors, groot en opvallend. Wij vinden die grote dingen weer mooier en schrikken er niet voor terug ze in piepkleine ruimte te exposeren. Dat is op zich ook alweer een trend : spelen met de schaal, groot en klein met elkaar confronteren.”

Seventies-surrealisme

De meeste ontwerpers uit het heden en het verleden zoeken naar een of andere vorm van exotisme. In de achttiende eeuw worden Chinese kamers ingericht. In de tweede helft van de twintigste eeuw wanen zij die een loft bewonen en naar jazz luisteren zich in New York. Daarbij geldt het principe dat je door een exotisch interieur mentaal naar een ander land of tijdperk reist. Die trend neemt nu surrealistische proporties aan. Van alle voorbije stijlperioden blijken de blitse jaren zeventig bijzonder inspiratievol. Wie daaruit ontwerpen plukt en in een ander kader plaatst, realiseert droominterieurs die net zo grappig en kitscherig zijn als de stijldecors van David Hicks.

Marie-Laure Daveau en Didier Royer (Marché Paul Bert, allée 2, stand 127, +33 689 86 82 89) houden van die extravagantie : “Eigenlijk komt dat doordat we eerst handel dreven met wat we ‘afrikanisme’ noemen, koloniale spullen dus. Dat past perfect bij de seventies-sfeer van onze stand. Voor ons is dit allemaal hoogst exotisch. De jaren-zeventigstijl is immers grappig en ontspannen, zit vol gekke vormen en mengt kostbare stoffen met plastic. De zwart-witte achtergrondpanelen van onze stand zijn multipels in kunststof van een Italiaanse beeldhouwer, Urano Palma. Je kunt ze los ophangen of als wandbekleding gebruiken. Elk stuk is door de kunstenaar gesigneerd. De stoelen werden door Florence Knoll ontworpen voor de jacht van Bernard Tapie, en zijn bekleed met een uiterst kostbare ledersoort, van een Zuid-Amerikaans wild zwijn. Normaal maken ze daar alleen handschoenen van. En de kolommen op de voorgrond komen uit een Parijse flat en zijn in de stijl van architect NicolasLedoux, maar ze komen wel degelijk uit de jaren zeventig. Voor ons past dit zootje ongeregeld perfect bij elkaar.”

James Bond

De televisie- en filmcultuur laat zijn sporen achter in het interieur. Dat is natuurlijk al een tijd zo, maar nu met een extra vleugje nostalgie. Puristen, meestal architecten, tekenen designinterieurs als vrij klakkeloze kopie van de originele voorbeelden uit de jaren zestig. Maar nu duiken almaar meer decorbouwers op die al wat leuk is door elkaar haspelen. Ze hebben een stille voorkeur voor oude kitsch en schrikken niet terug voor meubelen van chroomstaal, vergulde objecten of zelfs rookglas. Zij gaan bijvoorbeeld spullen zoeken in de lobby van een oud hotel. Hun stijl heeft een hoog James Bond- of Brigitte Bardot-gehalte. En omdat we in Frankrijk zijn, mag er ook muziek bij van de jonge Charles Aznavour.

We ontdekken een voorbeeld van die stijl bij Frank Morel en Luc Vieira-Ribeiro. Morel (Marché Paul Bert, allée 6, stand 224, +33 612 47 03 56) verkocht vroeger art deco : “Dat is nu een beetje te stijf, n’est pas ? Bovendien moet je intussen naar een antiekbeurs voor de beste art deco. Hier op de markt is de sfeer losser : er mag en kan meer. Wij vinden spullen uit de jaren vijftig tot zeventig oneindig veel leuker.”

Luc Vieira (Marché Paul Bert, allée 6, stand 236, +33 607 59 59 44) bekent dat hij een zwak heeft voor filmdecors : “Ik koop graag spullen die aan films doen denken. Ik hou immers van meubelen en objecten die burgerlijk ogen, met een beetje glitter. Ze mogen er zelfs wat barok uitzien, zolang de stijl niet te serieus en saai is. In de juiste context wordt alles weer lekker non-conformistisch.”

Vintage uit winkels

Vlooien- en rommelmarkten ontstonden waar uitdragers trachtten te verpatsen wat anderen weggooiden. Olivier Deboscker (Marché Paul Bert, allée 5, stand 204 bis, +33 612 97 55 91) bewijst dat er niets nieuws is onder de zon : “Ik zoek inderdaad wat anderen beu zijn of links laten liggen. Het is daarom niet waardeloos, integendeel. Door ze in een mooie context te plaatsen, ga je pas beseffen hoe waardevol die spullen kunnen zijn. Veel mooie dingen zijn trouwens ‘anoniem’, omdat we er de ontwerper niet van kennen. Maar ik doe een beetje van alles door elkaar, ook industrieel design. Ik vind bijvoorbeeld oude winkelinrichtingen bijzonder boeiend. Niet die heel oude winkels uit de belle époque, maar wel de modewinkels uit de jaren zeventig. Zo heb ik mijn stand nu volledig gebouwd rond étagères uit de eerste Parijse winkel van Gianfranco Ferré.” Olivier begon ooit als handelaar met heel andere koopwaar : “Dat was meubilair in directoirestijl. Waarom ik nu in twintigste-eeuwse spullen doe ? Omdat ik morgen weer directoiremeubelen kan kopen en verkopen, als ik dat wil. Die zijn en blijven er. Maar dit soort jonge spullen niet. Wat wordt weggegooid, is straks onvindbaar. Dat maakt de job juist spannend.”

Artistiek

De artistieke interieurs zijn ‘in’. Ze zijn een reactie op het steriele minimalisme dat zo onhebbelijk kaal is en waarin alles hyperfunctioneel moet zijn. “Wie gaat grasduinen in de twintigste eeuw treft vrij veel interieurelementen aan die zoveel artistieker zijn dan het functionele meubilair van een Le Corbusier. Mij interesseert vooral alles wat de overgang vormt tussen plastische kunst en meubilair, dat is een huwelijk met een flinke dosis surrealisme. Veel komt trouwens uit de jaren vijftig en zestig, toen het surrealisme weer in was”, aldus Marie Grizot (Marché Paul Bert, allée 5, stand 218, +33 609 17 67 56).

“Ik zoek vooral unieke stukken, zoals het wandtapijt van Poil-Pre of de tafel van PierreSzekely. We evolueren trouwens meer en meer naar kunstwerken, straks verkopen we hier ook installaties. Ik voorspel dat in toonaangevende interieurs straks meer kunst zal te zien zijn, maar op een minder traditionele manier. En als er meubelen zijn, dan het liefst unica, zoals fauteuils van Ron Arad. Wat men nu hedendaagse interieurs noemt, vind ik juist heel conservatieve en burgerlijke creaties. Het is natuurlijk voor ons een voordeel om hier op de vlooienmarkt te werken. Wij, exposanten, hebben een grote vrijheid. We tonen en combineren wat we willen, op een antiek- of kunstbeurs is dat veel moeilijker.”

Creatieve verhuizers

Benjamin Baillon en Sophie Garralon (Marché Paul Bert, allée 2, stand 143, +33 617 21 73 46) studeerden architectuur voor ze antiquair-brocanteur werden. “Maar we zijn die architectuur niet vergeten, voor ons is dat een ideale basis om te gaan grasduinen in de periode van 1950 tot ’80. Natuurlijk ben ik ook in vooroorlogse meubelen geïnteresseerd, maar ze zijn een stuk serieuzer dan wat nadien werd ontworpen. Ook wij houden van rariteiten, zoals de tafelfauteuil van Guillaume Piechaud, een beetje in de stijl van Arad. Volgens mij zitten we in een nieuwe stijlperiode, die van de ‘creatieve verhuizers’. Iedereen houdt ervan om dingen uit hun context te halen en te verhuizen naar een andere plaats. Dat is trouwens iets wat alle handelaren hier altijd al hebben gedaan, nu wordt het een trend. In die zin moet je ook onze stand als een soort installatie zien, met een veelheid aan stijlen. Nu gaan de mensen zich veel minder opsluiten in één stijl of periode. Bovendien halen we alles door elkaar, design van alle landen, van Italië tot Scandinavië.”

Fifties

Ik overdrijf natuurlijk als ik beweer dat art deco en art nouveau van de puces zijn verdwenen. Toch valt het op : overal duiken vormen uit de jaren vijftig en zestig op, die zijn vaak heel apart en ze ogen minder burgerlijk. Neem nu de stand van Thomas Fritsch (Marché Paul Bert, allée 6, stand 233, +33 603 91 40 11), die is behoorlijk avant-gardistisch.

“Hoewel alles toch al een halve eeuw oud is”, merkt hij op. “Ik doe niets anders dan Franse jaren-vijftigstijl. Ik vind die gewoon boeiend en mooi. Mijn hart gaat naar ceramiek met gekke vormen en felle kleuren. Ik merk dat er in de jaren vijftig een nieuwe periode aanbrak. Wat normaal is na een oorlog. Het leek alsof alles opnieuw werd uitgevonden, herdacht en hertekend. Kijk naar de vazen van Ruelland, de metalen tafels van Mathieu Mategot of de meubelen van Henry Mancelle : zijn ze niet gracieus en totaal anders ? Moderne architecten maken te weinig gebruik van dit soort predesign. In plaats van hun interieurs te stofferen met replica’s van oude designiconen, zouden ze beter meubilair kopen van minder gelauwerde goden. Het zijn oude, ‘moderne’ stukken die een dialoog kunnen aangaan met moderne architectuur.”

Daarvoor zijn vooral de jaren vijftig en vroege jaren zestig interessant, omdat de meeste moderne meubelen toen nog op kleine schaal werden geproduceerd. De ontwerpers stonden zelf in het atelier en waren architect of ambachtsman. Doordat ze geen geschoolde vormgevers waren, is hun werk meestal extra verfrissend van vorm, materiaal en afwerking. Daarom raad ik hedendaagse vormgevers aan eens tussen die oude spullen te snuffelen : dat vergroot de bescheidenheid en scherpt de creativiteit.

Tekst Piet Swimberghe I Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content