Het vermaarde Alexandrië

Waar ooit de wereldwonderlijke vuurtoren stond, bouwde een sultan een fort naar zijn naam : de Citadel van Qaitbay troont aan het eind van de Corniche boven de Middellandse Zee. © TEKST EN FOTO'S MARK GIELEN

Met Cleopatra, een verdwenen wereldwonder en een verwoeste bibliotheek lijkt Alexandrië de stad van de nostalgie, maar evengoed is ze een bruisend nest aan de Middellandse Zee : intens straatleven, moskeeën, nieuwe bibliotheek, Corniche en bedwelmende koffiehuizen. Amfibie tussen vroeger en morgen.

Vreemd gevoel : de koffiehuizen zijn open, maar ook leeg. Terrasstoeltjes staan met gekruiste armen tegen elkaar opdat niemand zich zou zetten. Het is ramadan, nog tien dagen. Gelukkig zijn er een bries uit zee, een museum of de leeszaal van de bibliotheek om de hitte te trotseren en moslims niet voor het hoofd te stoten. Zoals zij zal ik wachten tot zonsondergang voor de koffiegeuren, de smaken van de gebakjes, de bedwelming van geroosterde vis en de uitgelatenheid.

Alexandrië, genoemd naar zijn stichter Alexander de Grote, was de eerste stad die Ibn Battuta in Egypte bezocht, de legendarische metropool met haar paleizen, antieke vuurtoren en ontzaglijke bibliotheek. De Marokkaanse wereldreiziger uit de veertiende eeuw noemt haar in De Reis “een maagd met fonkelende sieraden”. Hij verbleef bij de heilige Burhan al-Din, die hem met de woorden “ik merk dat je van reizen en zwerven houdt” zegende voor zijn tocht naar het Verre Oosten.

Omdat ook ik van reizen en zwerven houd, loop ik zeven eeuwen later over de Corniche langs de Middellandse Zee. Die dijk is razend verkeer, oversteken is niet zonder risico. Strandstoelen en parasols boorden het water, vissers en zwemmers (ook vrouwen in het zwart) maken van Alex een mediterrane, open stad. In Caïro heerst de theologie, in Alexandrië een gemoedelijke flair. Met vijf miljoen inwoners op een strook van twintig kilometer op drie is Al-Iskandariya hectisch, maar ook lankmoedig. Koppeltjes gearmd op straat, vrouwen met of zonder hoofddoek, soms niet meer dan een oog en dan weer een vranke blik.

Dwergsternen op zee, de verre baai met het fort en de moskeeën, een bescheiden skyline van minaretten en flats. Hoe dichter ik de oude stad nader, hoe charmanter haar gevels, die vaak gebukt gaan onder reclamepanelen voor westerse producten. Aan de rand van de Nijldelta telt Alex vierentwintig eeuwen, met haar verdwenen juwelen en evenzoveel rimpels is ze een betoverende schoonheid.

De Corniche slingert zich rond de oostelijke haven vol visserssloepen. Aan de einder waakt het fort van Qaitbay, gebouwd door de sultan van de mammelukken. Maar ik sla de stegen van Anfushi in, een van de oudste en meest verpauperde wijken. Het is markt, met taferelen die ik in al die reisjaren al honderden keren heb gezien. Toch blijft het fascineren, dat brood, de vis en groenten, de ingewanden en koeienpoten, het geroep en gesjacher, de stank en geroosterd vlees, de kramers met hun kapotte gezichten en de mensen die gesticulerend inkopen doen, keuren, afdingen en kopen. Uit boxen jaagt de befaamde sjeik Abdul Baset Abdel Samad met onverbiddelijke ernst soera’s door de menigte. Het is vroege namiddag : hoe groot is de verleiding tijdens zo’n dag van versterving ? Want niemand heeft gegeten, de etenswaren die mensen kopen, zijn voor vanavond. Nog vijf uur onthouding, ramadan als beproeving.

In een arena van lelijke appartementen wringen we tussen elkaar, Alexandrijnen en vreemdeling, tot ik ben waar ik zijn wil : bij de moskee van Abu al-Abbas al-Mursi, de Andalusische soefi bij wie ook Ibn Battuta op bezoek ging. Patroon van vissers en zeelui, behoeder van pelgrims. In het koele gebedshuis liggen tientallen mannen languit te slapen, anderen lezen in de koran of zeggen een van hun vijf dagelijkse gebeden. Ik zie de mihrab en kijk richting Mekka, ik kijk naar de octogonale koepel die in zacht zonlicht met bloemmotieven fonkelt. Schuchter komen drie generaties op me af, grootvader, vader en kind. Het jongetje is een beetje bang, maar komt me dan toch met uitgestoken hand welkom heten. Shukran, ik bedank hem, groet de tevreden ouderen en verlaat Allahs huis met een vredig gevoel.

Voorbij de nostalgie

Bij het fort slaat de branding tegen de muren. Ooit stond hier de vuurtoren, de Pharos, die in de derde eeuw voor onze tijdrekening door Ptolemaeus II Philadelphos is gebouwd, 135 meter hoog met een spiegel om licht te weerkaatsen. Dat wereldwonder is verdwenen, de sultan gebruikte de stenen voor de citadel. Ook onzichtbaar, ergens onder water, ligt het paleis van Cleopatra. Toen de voorbije jaren bustes van haar werden ontdekt, verloor de mythe haar betovering : geen lange neus, wel strenge mondhoeken voor de femme fatale. Hier ergens, op het eind van de Corniche, heeft ze zich, na vele liefdesnachten met Julius Caesar en haar dionysische Marcus Antonius, door slangenbeten van het leven beroofd. Langs de kade in de wind ben ik romantisch genoeg om me haar voor te stellen als naakte nimf, ergens tussen Elisabeth Taylor en mijn lief, maar ook kritisch genoeg om te vragen naar haar historische betekenis.

Kwam ik haar maar tegen op deze Corniche. Dat is natuurlijk speelse nostalgie naar het verdwenen verleden van deze stad, waar verval de glorie heeft ontgoocheld. Weg is de legendarische bibliotheek van de Ptolemaeërs. Wie heeft ooit het graf van Alexander gezien ? Heeft Marcus de evangelist hier het christendom ingang doen vinden ? En wat blijft er in Hotel Cecil, behalve de taartjes, overeind van de sfeer uit Lawrence Durrells roman Alexandriakwartet ? Ik verzoen me met het verlies van wat verloren is : de weemoed van het voorbije Alexandrië zal wel niet doven, maar ik ga op zoek naar de levende stad.

De boeken van Alex

Als een glinsterende zonneschijf ligt de Nieuwe Bibliotheek aan zee : een ovaal van staal en glas, gestut door graniet waarin woorden uit allerlei wereldtalen staan gegrift. Op een steenworp van de legendarische boekentempel is de Bibliotheca Alexandrina sinds 2002 een droomhuis voor boeken. Onder het dak, waar het licht van de wereld langs geloken oogleden binnendwarrelt, is de ruimte voor tweeduizend leergierigen gestut door een zuilenwoud en de geheugens van een miljoen boeken. Ik neus rond, hoor studenten fezelen, bezoek het verduisterde museum vol fascinerende manuscripten – met korans, bijbels en thorarollen, islamitische geschriften, de hadith en soefiteksten -, en vraag de archivaris van de Zeldzame Boeken of hij Ibn Battuta in huis heeft. Na wat speurwerk kijk ik naar oud Arabisch schrift waar ik niets van begrijp, maar ik weet dat hij over zijn ontmoeting met heiligen en soefi’s schrijft. Even dool ik door zijn eeuwenoude spoor. De bibliotheek is de parel van de stad, buiten lopen moslimmeisjes langs de buste van Alexander.

De tweede dag al zijn de kapotte gevels me dierbaar. Versleten Alex als koosnaam voor ‘het vermaarde Alexandrië’ zoals Kaváfis haar in een gedicht noemt. Een weinig de binnenstad in, moet ik lang zoeken : wat in zijn tijd de Lessiusstraat was, heet in mijn reisgids Sharia Sharm El-Sheikh, maar die straat kent niemand. Tot ik op een hoek Cavafy Street lees. Pratende mannen weten voor wie ik kom en wijzen naar het woonhuis van Konstantinos Kaváfis (1863-1933), even Grieks als Alexandrijns poëet van de stad waar hij nagenoeg zijn hele leven heeft gewoond. Op de tweede verdieping bewaren ze herinneringen : boeken in allerlei talen, foto’s en tekeningen van een rijzige heer in maatpak, een man van stand, priemende of doffe ogen achter een bril, scherpe neus en een weelderige haardos. Dichter van verdriet en gemis, die koos voor het verkeerde leven omdat hij werd geboren in een lichaam dat in zijn tijd verachtelijk heette. Een mooi appartement, al schreef hij over zijn miserabele kamer. Daar staat zijn werktafel, hier zijn sterfbed. Later vergezel ik hem naar het Griekse kerkhof, gelegen tussen Joodse, Armeense, Koptische, protestantse en Italiaanse begraafplaatsen. Voor een weinig baksjisj wijst een wachter de grafsteen. Zijn verzen gaan over mislukking en onvervulde begeerten, ze lezen als een trage lijdensweg waarin sporadisch het genot de bovenhand haalt. Een verwoest leven, want altijd is daar de afwezige geliefde en zijn mooi lichaam. Zeventig is hij geworden, terwijl de jaren voorbij vloden. Zijn enige troost waren de 154 gedichten die hij als feuilles volantes op velletjes schreef en uitdeelde, beelden ook van Alexandrië tussen mythe en verval, geschreven in koffiehuizen of op de kamer, die is ingericht als gedenkplaats.

Alle godsdiensten

Als ik de drukke Nabi Daniel inloop, wacht een ontgoocheling : de gelijknamige moskee is ingestort, enkel poortresten staan overeind. Alles is winkelstraat en soek, met mode tussen traditie en gewaagd, met allerhande kleinhandel, met boekenkramen, met stoffen, tapijten, parfums en eetstalletjes. Veel verkopers lezen in hun koran, ik probeer de andere godsdiensten van de stad : de koptische kathedraal is hermetisch gesloten en voor de synagoge staan gewapende politieagenten. Maar ik mag binnen, al willen ze mijn reispas controleren. “Routine,” zegt directeur Youssef Ben Gaon, “we zijn nog met achttien vrouwen en drie mannen. Altijd ben ik Egyptenaar geweest, mijn vader was kleermaker van Nasser : als Jood wil ik nooit emigreren. We zullen uitsterven, hopelijk maken ze van onze synagoge ooit een museum”.

’s Namiddags in het koffiehuis drinken klanten stiekem een kop, sommigen roken waterpijp. Rond vier uur zet een groepje mannen zich bijeen en begint het gebed : vromen tussen afvalligen. Religie propageert zichzelf en brokkelt af, in het straatbeeld, in de mode en de reclame, in de mondigheid van vrouwen die me aanspreken. In het koffiehuis zitten alleen mannen die keuvelen, eenzaam staren of de krant lezen, roken en drinken. Ook de islam is niet zonder kleine zonden.

Nog oudere sporen in de wijk Kom al-Dikka : een put in de grond met Romeinse ruïnes, omsingeld door hoogbouw. Zuilen staan pal overeind, een klein amfitheater is nagenoeg intact, maar het mooist is de Villa van de Vogels, met mozaïeken waarop ik papegaai, duif, kwartel en purperkoet herken. De ornitholoog in mij is tevreden. Maar de boeiendste archeologische site, weg van zee waar het al gauw een paar graden heter is, ligt in de schaduw van de zuil van Pompeius met de twee sfinxen : de catacomben van Kom El-Shoqafa zijn een doolhof van ondergrondse gangen en graven. Helemaal beneden, bij momenten loop ik op planken over water, kijken Medusa’s dodelijke ogen de bezoeker aan. Tussen zuilen betreed ik de graftombe waar Anubis en Horus de ceremonies van balsemen en begraving begeleiden, samen met een stier : een fascinerend decor waarin Griekse, Romeinse en Egyptische religie elkaar vinden. Terug in de zon kleuren de twee eeuwen oude huizen in de wijk Karmous levendiger dan aan zee. Straatleven, met winkels vol stoffen, gordijnen, schimmen en mensen, ouderwets ondergoed, ” Which country ?”, een jongen die voor Man U supportert.

Alles gezien, vanaf nu boeit me enkel nog het dagelijkse leven, wat in tijden van ramadan enige hypocrisie zal vergen. Trianon, Délices, Cecil, Pastroudis of Atinaios, ik bezoek alle klassiekers van het negentiende- en twintigste-eeuwse koffiehuisleven, maar ook in roemloze huizen slijt ik de tijd tussen anonieme Alexandrijnen, in stilzwijgende samenzweerderigheid, opvallend verborgen voor de buitenwereld. Sommige mannen dragen een donkere vlek op hun voorhoofd, van de aarde die ze aanraken als ze devoot voor Allah bidden. Anderen smakken koekjes, roken sigaretten. De mens is zwak, de temperatuur ongenadig, waarom zou ik heiliger zijn dan de moslims ? Een thee bij een vers van Kaváfis over een oude man in een koffiehuis, die zich beklaagt dat hij zich een leven lang in naam van het fatsoen alle genietingen heeft ontzegd. “Ik ben een koptische christen”, zegt mijn buur, de anderen lachen en snoepen nog een zoetigheid.

Schaduw op straat, de zon zakt traag weg. Met een plastic stoeltje nestel ik me op het strand, het aftellen is begonnen : mensen zetten zich aan tafels, al duurt het nog anderhalf uur vooraleer de zon verdwijnt en het verbod op eten en drinken voor vandaag is opgeheven. Ook op het strand zit klein, jong en oud rond de tafel, die gedekt is met tientallen flessen koud water. Dan raakt de zon de horizont en schuift ieder aan voor het ‘ontbijt van de vasten’, waarmee de gulle avond inzet na een dag onthouding. Op het moment dat de zon afscheid neemt, maakt uit de grote familie een vrouw zich los, komt naar me toe en biedt een dadel aan. Voor de tweede keer ben ik ontroerd. Van op de minaret zingt een digitale imam de lof van Allah. Net na zonsondergang zijn de straten ineens leeg, want iedereen heeft honger, maar even plots ontwaakt de stad op haar pleinen en de Corniche. Families, koppels, eenzaten, volle busjes en taxi’s, gevulde terrassen met sheesha’s of waterpijpen voor beide geslachten. Ik bestel koffie, elders een milkshake, nog ergens anders een fles water. De bar die alcohol serveert, loop ik gewillig voorbij. Op de hoek aan zee drink ik een laatste thee tussen waterpijp lurkende mannen. De avond is mild. Tot ver voorbij middernacht is Alexandrië een levendig nest.

TEKST EN FOTO’S MARK GIELEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content