Shongololo : de klank van dat woord is als het ritme van de trein, een duizendpoot die in twee weken Zuid-Afrika doorkruist, langs de kleuren van de regenboog en de schoonheid van het land.

Tekst en foto’s : Mark Gielen

Als lenige gazellen zwaaien de danseressen hun benen de hemel in, Bayete treedt op in het Manenberg’s Jazz Café. De zanger haalt een blanke man op het podium en vraagt hem mee te zingen : ?Imbube ye, hayi imbube?. Het lied gaat over de leeuw en de kracht van de Afrikaanse eenheid : laten we samen een nieuw Zuid-Afrika bouwen. Voor het eerst in drie dagen Kaapstad voel ik ontroering : op dat prachtige lied verbroederen zwart en blank. Eindelijk zorgt muziek voor warmte, voor oprechte emotie. Elders lukt dat samenleven minder. Op het Victoria & Alfred Waterfront, een complex van galerijen met winkels en vertier langs het water van de oceaan, leeft iedereen naast elkaar. Een man met GSM praat Afrikaans, achter me zit een Indisch koppel, een parade van zwarten en bruinmense slentert voorbij. Toch voel ik onwennigheid, de blikken van de mensen kruisen elkaar nauwelijks, ze zitten niet samen aan de tafeltjes van de vriendschap. Hoe groot blijft het wantrouwen, hoeveel plaats is er voor hartelijkheid ?

Vrolijke lichtzinnigheid is er nochtans genoeg : een jazzy orkest van coloureds zingt en musiceert, danst over straat alsof het carnaval was. Een lint van mannen in blauwsatijnen broek, met roze jassen en hoedjes, hun bruine gezichten nog donkerder geschilderd, schuifelt voorbij de terrassen. Onopvallend maar dwingend hangen langs de kade panelen die de geschiedenis van Kaapstad vertellen. Tussen het feestgedruis vertelt zo’n bord het verhaal van Robbeneiland : ?Dit is het vertrekpunt waar tal van mensen zijn ingescheept naar één van’s werelds meest beruchte politieke gevangenissen. Nelson Mandela, Walter Sisulu, Robert Sobukwe, Neville Alexander en vele anderen verbleven er jaren omdat ze apartheid trotseerden.? Foto’s tonen Xhosa-chiefs op het eiland, maar ook bevrijde gevangenen in 1990.

Hier aan het Waterfront is de stad met die grote silo en grauwe torengebouwen niet echt mooi. Wat Cape Town laat schitteren, is de omhelzing door de Tafelberg. Dat is pas overrompelend : een waterval van wolken stroomt in slow motion over de berg en walst als een gletsjer naar beneden. Het is als een pot die overkookt. Halverwege lost alles op in het niets. Ook in Adderley Street verdwalen de wolken tussen de buildings. Daar staat het beeld van Jan van Riebeeck, de leider van de Hollandse kolonisten die op 6 april 1652 de eerste nederzetting heeft gesticht. Samen met zijn echtgenote Maria kijkt hij uit over de stad, die van een kleine boerderij is uitgegroeid tot een bruisende metropool. Boven de muren van het fort wapperen de vlaggen die dit land hebben gevormd : het nieuwe Zuid-Afrika, maar ook de Engelse en Hollandse banier, zelfs die van Oranje Vrijstaat en Transvaal. Het is stil op het binnenplein, de gele muren zuigen zonlicht en geschiedenis op. De verhalen van oorlog en kolonisatie krijgen in het museum kleur in de vele soldatenuniformen. Tussen de veroveraars staat een naakte Khoikhoi : een kleine gestalte, Hottentot, loslopend wild, slaaf. De anekdotes van de geschiedenis wegen zwaar. Op de wallen en in de kerkers vertelt de gidse een eerlijk verhaal.

Een haag van bittere amandelbomen, dat was het symbool van de scheiding tussen blank en zwart : een haag door van Riebeeck geplant, ?om die beeste van die klein nedersetting teen plundertogte deur die Khoi te beskerm?. Wie Kaapstad verlaat, ziet overal moderne ?hagen? : bijvoorbeeld Khayelitsha, een shantytown van barakken en golfplaten huisjes, een vuilnisbelt in het aards paradijs. Een halfnaakte jongen loopt met witgeschilderd gezicht langs de weg : een teken dat hij pas besneden is. Naast de Tafelberg is Devils Peak in donkere wolken gehuld, verderop blakeren de wijngronden van Constantia in een heerlijke zon. In de Kirstenbosch Nasionale Botaniese Tuin loop ik tussen de resten van de amandelhaag. Iedereen geniet er van het zondags openluchtconcert, de geuren van de prachtigste protea’s en de kleuren van de Kaapse suikervogel.

Fynbos, zo heet de vegetatie hier : hoog opgeschoten heide, talloze bloemen uitgestrooid over het schiereiland van de Kaap, waarvan het laatste stuk een nationaal park met een rijke plantenwereld is. Langs het strand trekken vissers netten uit de woelige golven. Hard labeur, de moedigsten houden roofzuchtige barracuda’s op afstand. Met het busje maken we een omweg langs Hermanus, lang voor de komst van de eerste mensen een kalverplaats van de Southern right whale, een walvis van 14 meter en een gewicht van 41 ton, evenveel als tien olifanten. Iedereen tuurt over de baai, we worden beloond met een machtige staart die klapwiekend op het water slaat. Verder naar het zuiden zie ik voor het eerst in mijn leven pinguïns, guitige kereltjes op een tropisch strand. Bobejane of bavianen zitten langs de weg, die zich in schitterende vergezichten naar de Kaap spoedt. Tot duizenden en duizenden zeevogels in de branding van twee oceanen, in de speling van Antarctische winden rond de rotskam scheren waar ik heel even alleen ben : een mythische plek, een naam die wel niet Afrika’s meest zuidelijke punt aangeeft, maar meer dan ooit een belofte in zich draagt : Kaap die Goeie Hoop. Mijn reis door Zuid-Afrika kan beginnen.

Schokkend, eerst traag en dan zacht knarsend trekt de Shongololo zich op gang : zestien dagen lang is de trein ons rijdend hotel. Hij doorkruist het hele land en legt ’s nachts lange trajecten af, zodat we overdag steden, mensen en natuurparken kunnen bezoeken. Op de landkaart in de barwagon staat de route in rode lijnen uitgetekend : een tocht van 4583 kilometer, van Kaapstad naar Johannesburg. Aan boord is een bont gezelschap van Europeanen en Zuid-Afrikaanse gidsen, geharde bushmen evengoed als jonge vrouwen en mannen. Bij een glas wijn maken we kennis, we betrekken een compartiment dat twee weken lang een sporende thuis zal zijn. Op de laatste wagons staan de busjes, die ons overdag door de veelzijdige wereld van Zuid-Afrika zullen loodsen.

?Winkeldiefstal is in oortreding wetlik strafbaar?, staat boven de ingang van Oom Samie se winkel in de Dorpstraat 84 in Stellenbosch, de op één na oudste stad in Zuid-Afrika. Plezierig is de confrontatie met die verwante taal, het Afrikaans. Ik lees alle opschriften, bezoek het taalmonument in Paarl en moet lachen met de spitsvondigheden van de eigen woordvormingen : verhitte swembad voor een kuip met warm water, puik gebruikte motors voor auto’s in een tweedehandszaak, nie foef nie als opschrift boven een makelaarsbureau. In mijn eigen taal praat ik met boeren en cafébazen ?hoe is jullie mense hier gekoom ?? vraagt er eentje , met bosjesmensen en gidsen, met de winkelier : geef maar een droëwors, een gedroogde streng rundvlees om op te knabbelen. Zo loop ik langs de trapgeveltjes van dit stadje en groet de postbode die van het ene Kaaps-Hollandse huis naar het andere stapt. Sierlijke eenvoud uit de 18de eeuw, met smeedijzeren terrasjes en witte kalk die tussen de eiken glanst, een verhouding waarin ordelikheid en verrassing lieflik balanseer. Het klinkt even kneuterig als vermakelijk. En op een van de wijndomeinen degusteren we merlots, pinotages en chardonnays. Wanneer de namen van de wijngaarden van taal veranderen, zijn we in Franschhoek. Daar herinnert het Hugenoten Gedenkmuseum aan de Franse immigranten die de wijnbouw in 1688 naar Zuid-Afrika brachten. Tussen de vignobles ligt een krottenwijk. Een oude man trotseert de hitte, hij leunt met zijn kin op een wandelstok. De spelende kinderen in het stof zullen zijn kleinkinderen wel zijn.

Zo vruchtbaar als het wijnland is, zo dor is de Little Karoo, een hard land waar de struisvogel thuis is. Duizenden dieren lopen achter de hekkens van de boerderijen. Ik bezoek de Cango Ostrich Farm waar Ranger ons rondleidt : ?Karoo is een bushmanwoord, die plat gedeelte tussen die berge, waar die volstruis leeft in ons lekker klimaat : 45 graden in de zomer. Hoe warmer en droger, hoe beter voor die struis.? Hij pakt een ei : ?Die volstruis is onnozel.? Ze legt tot 15 eieren en die worden weggepakt zodat men per dier jaarlijks 40 tot 95 eieren heeft. Die gaan naar de broeikassen. Niets gaat verloren : na 14 maanden zijn de dieren slachtrijp, van de 90 kilo haalt men 30 kilo vlees. Van de poten worden asbakken gemaakt, het leer is duurzaam, de pluimen doen dienst als plumeau. En wie wil, kan op eie risiko meteen een volstruis berijden !

Oudtshoorn is de ostrich capital of the world, zoveel is zeker. Tussen de paarse jacaranda’s staan weelderige huizen, met weerhanen op puntige daken, smeed- en houtwerk, een veranda, verzorgde gazonnetjes. Le Roux Town House is zo’n volstruispaleise uit 1909, een oop museum dat een kijkje in een verloren wereld gunt. Achter de Belgische glasramen geurt het naar aristocratische strengheid en fraai geboende meubels. Op het bureau ligt een holy bible, het boek dat in de Nederlandse variant de enige gezel van de boeren was op hun trektocht naar Transvaal. In deze huizen verbleven de rijke kolonialen, wanneer ze hun boerderij verlieten om ’s zondags de kerkdienst in de stad bij te wonen.

Dat sfeertje kom je hier nog vaak tegen, een gemoedelijkheid die uit een andere eeuw komt. Hete lucht in de stille straten, oude gevels, een landelijk leventje dat bij momenten helemaal niet Afrikaans aanvoelt : het is een beetje Europa van overal.

Aan de andere kant van de Swartbergpas ligt nog zo’n stadje vol traagheid, met keurige huisjes en propere straten, een zilveren torentje van de gereformeerde kerk, en ook nu weer de meeste opschriften in het Afrikaans. Tot dan toch zwarten voorbijlopen : jongens met bussels hout op het hoofd, dagloners die in een pick-up worden weggereden, twee meisjes in een café vol vlaggen van de natie. Prins Albert ademt dat genoeglijk, verstikkend sfeertje van een provincienest waar niets gebeurt, waar de oude tijd van het koloniaal onrecht nog vanzelfsprekend was. Conservatieve gemakzucht waar de zon broeierig de temperatuur omhoogjaagt. Op zijn huisterras zit een oude Afrikaner naar het veranderende leven te kijken. Een poes huppelt op en af. Zuid-Afrika is een vreemd land.

Die stadjes, het was mijn keuze. Ik had ook een wandeling kunnen maken door het Robberg natuurpark, of oesters kunnen eten in Knysna. Een stukje Tuinroute kon ook, of in Mosselbaai het Bartolomeus Dias Museum bezoeken, of ik had in Kaga Kamma kralen kunnen kopen bij de San, mensen die wij Bosjesmannen noemen en in reservaten en kroegen wegteren. Maar in de bar van de trein, na overleg met een van de gidsen, heb ik voor de stadjes gekozen. Zo gaat dat op de Shongololo : na een nachtje sporen en het ontbijt staan de busjes vertrekkensklaar. Zuid-Afrika à la carte, je kiest één van de opties : geschiedenis, architectuur, een markt in de stad, strandplezier of een safaritocht in een privé-natuurpark.

In een bocht is de trein rond het koninkrijk Lesotho gereden. De bus stuift door open savanne met acacia’s en aloë’s, langs Zulu-dorpen met lemen huisjes en rieten daken. ?Apartheid dropped them here, miljoenen zijn uit hun huizen en van hun gronden verjaagd?, zegt de gids zonder fierheid in zijn stem. Langs de weg koop ik voor een paar rand wat mango’s bij een Xhosa-vrouw met witgeverfd gezicht. Zegt Roy : ?Daarmee toont ze dat ze verloofd is. Ze is niet langer vrij. Met alle respect, je moet haar niet recht in de ogen kijken als je met haar praat.?

Op het programma vandaag staat een dagje stappen in het Royal Natal National Park, langs de flanken van de Drakensbergen. Schitterend landschap, voor het eerst regent en bliksemt het. Een regenboog overspant de nauwe kloven, de subtropische vegetatie en de rotstekeningen van de San. In de hemel vliegen ooievaars over de rotskammen van 3000 meter hoog het geïsoleerde koninkrijk binnen dat voor ons onbereikbaar blijft.

Terwijl de andere treinreizigers met de busjes een tocht door Swasiland maken, blijf ik aan boord en sjok met de Shongololo door Mpumalanga, sinds de onafhankelijkheid de nieuwe naam voor Transvaal, het boerenland, het land waar de zon opkomt. Eerst boort de trein zich urenlang door een decor van rode akkers, graanvelden en een hemel vol zoenende wolkjes. De trein rolt verder en ik bedenk dat deze tocht nog uren mag duren. Shongo…, Shongolo…, Shongololo… ik hoor de naam van de trein in het ratelen van de wielen, maar op dit rechte traject kan ik zijn naam niet zien : een zwarte duizendpoot die tikkend en takkend door een overweldigend mooi land rijdt. En het landschap verandert, wordt bergachtig en groen, met sinaasappelbomen, thee- en tabaksvelden, met stationnetjes waar ik me in een ander werelddeel waan : Ermelo, Alkmaar, Kaapmuiden. Ik drink een glaasje Fleur du Cap en bestudeer in de veldgids de verschillende antilopen en de andere bewoners van de savanne.

Niets staat meer symbool voor de Zuid-Afrikaanse natuur dan het Kruger Park, maar je moet wel geluk hebben. Een dag lang, van de vroege ochtend tot het te heet wordt, zoeken we in een park dat bijna zo groot is als België naar die veelheid aan dieren en vogels die hier leven. Pech, de oogst is schraal, dieren zie je niet op bestelling. Gelukkig zijn er ook op deze treinreis alternatieven : een overnachting in een lodge van een Private Game Reserve, van Zulu Nyala in Hluhluwe tot Thornybush. Luieren aan het zwembad, dineren tussen de avondgeluiden van het bushveld, en met een ranger op zoek naar leeuwen en olifanten, naar witte neushoorns, gnoes en zebra’s, naar sierlijke kudu’s en jagende sheeta’s. Wat in Kruger niet lukte, zie ik nu wel : de rijkdom van de Afrikaanse savanne.

KwaZulu-Natal is één van de dramatische plekken in de geschiedenis van dit land, een land van veldslagen tussen zwart en blank, tussen Engelsen en Boeren. Op kerstdag 1497 landde Vasco da Gama op Afrikaanse grond en noemde het land, op de geboortedag van Jezus, Natal. Het herdenkingsmonument steekt schril af tegen de moderne hoogbouw van Durban, havenstad aan de Indische Oceaan en trekpleister voor Zuid-Afrikaanse vakantiegangers. Dit is ook de stad van de bruinmense, van de Indische leefgemeenschap met haar curry-markten en heerlijke keukens. Een stad met een kathedraal, een hindoetempel en een moskee. Taxi’s razen als rijdende discotheken over de boulevards, ik dool tussen kartonverzamelaars, bebaarde moslims en meisjes die op posters haarkapsels aanprijzen, tussen een medicijnman in luipaardvel en fruitverkoopsters op de stoep van de straat. Rasta’s verkopen homeopathische kruiden, van kattekrut en bitterbos tot mooimeisie, maar ook wondermiddeltjes voor mansprobleme en swakheid in die natur dele. De stad is een vrolijke heksenketel. Maar nergens is het drukker dan op het strand. Ik geloof m’n ogen niet : tegen een achtergrond van zeeschepen deinen duizenden mensen mee op de golven. Tot ik vaststel dat er alleen maar zwarten zijn. Naast me vraagt een man : ?Do you see whites ?? Als ik enkel kan ontkennen, zegt hij somber : ?They are still racists.? De blanken zijn verdwenen, trekken naar de exclusieve stranden rond Kaapstad of kijken vanachter hun vensters naar een wereld die de hunne niet meer is. Is apartheid wel voorbij ?

Toch is dit het mooiste beeld : een ouder koppel zijn baard is grijs als de haren van Mandela, zij mist een paar tanden zit in het zand onder een zonnescherm. Ze genieten en kijken naar al die joelende landgenoten, naar hun kleinkinderen die het beter hebben dan zij vroeger. Voor het eerst hebben ze betaalde vakantie, voor het eerst zijn ze aan zee. Al het lijden van die verloren generaties, de jarenlange onderdrukking valt weg op dit strand van Durban, in de glimlach van die twee mensen. Ze hebben een zware tol betaald, maar ze zijn gelukkig. Hun fierheid bloeit open. Apartheid is voorbij.

Grote foto : met de Shongololo van Kaapstad naar Johannesburg, een tocht van 4600 km. In de dorre Little Karoo is de volstruis thuis. Kaapstad vanop de Tafelberg, met voor de kust het vermaarde Robbeneiland. Onder : protea Cynaroides, een van de ruim 15

Links en rechts boven : Durban, trekpleister van Zuid-Afrikaanse vakantiegangers, is een vrolijke heksenketel. Onder : Oudtshoorn, hoofdstad van de struis, straalt een gemoedelijkheid uit die stamt uit een vorige eeuw.

Zestien dagen lang is de Shongololo ons rijdende hotel : geen last van koffers sleuren en van wisselende verblijven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content