Net voor ik dit begin te schrijven, vind ik in mijn mailbox een e-mail van een vriend die ergens aan de oostelijke Middellandse Zee kampt met een zware griep. Hij vertelt een koortsdroom van de nacht tevoren, waarin zijn keurige publieke ik toekijkt hoe een andere man, die hij achteraf ook zelf blijkt te zijn, wilde dingen doet met een vrouw op de vloer van een luchthaven. De nachtelijke koorts heeft de beheerste ingenieur ontdaan van zijn remmen en het beest in hem losgemaakt.

Hoe vaak ontbindt de nacht in een mens niet de demonen die keurig opgesloten zitten achter de tralies van de dagfaçade? Er zijn mensen die letterlijk een dubbelleven leiden, die in het donker iemand anders worden. Er zijn onverwachte gesprekken die plots grenzen overschrijven door alles wat zo eigen is aan de nacht: de duisternis, gedempte stemmen, alcohol, echte of valse intimiteit. Er is verdriet dat zich niet langer laat temmen als de deken van de nacht over het leven valt. De nacht verbergt sinds het begin der tijden onnoemelijk veel tranen.

Bovenal is er de nachtelijke wereld van onze dromen. Sommige mensen zeggen dat ze nooit dromen, ik beklaag ze. Voor geen geld zou ik dat actieve tweede leven willen missen, waarmee ik erfelijk belast ben. Al is het soms heel angstaanjagend om akelige passages uit je leven telkens opnieuw te beleven in steeds weer andere omstandigheden. Als je in je dromen tientallen keren verlaten wordt, zegt het iets over die ene keer dat het je zo diep kwetste. Als iemand in je dromen een demon blijft, betekent het dat je nog niet met hem of haar klaar bent.

Maar er zijn ook gelukzalige momenten te vinden in de droomtijd. Momenten uit je kindertijd die sleutels blijken. Momenten met lang overleden ouders of andere mensen van wie je hebt gehouden, die je bij het wakker worden nog vervullen met een gevoel van gelukzaligheid. De nabijheid is in dromen soms heel reëel. De verbondenheid ook. Zo vergeet ik nooit de droom over een vriend aan het sterfbed van zijn moeder. Twee dagen later belde hij me dat zijn moeder overleden was, in die nacht waarin ik hem in dromen zag.

De nacht kan een grote verbondenheid scheppen tussen mensen. Daar zijn niet veel woorden voor nodig. Twee armen, de duisternis, de stilte, het liggen huid aan huid. Het is genoeg. Een groot verdriet vraagt vaak niet meer dan dat. Als je in de nabijheid van iemand kunt inslapen, betekent het dat je hem of haar vertrouwt. Het wil zeggen dat je je durft over te leveren. Ik heb samen slapen altijd veel intiemer gevonden dan vrijen. Een vrijer die je (nog) niet vertrouwt, stuur je de deur uit voor je inslaapt. Bij degene die je toelaat tot het onbewaakte territorium van je eigen nacht hoef je niet altijd te presteren, die mag ook je verfomfaaide lijf zien als je ’s morgens wakker wordt.

Een nacht wordt zelden zo intens beleefd als wanneer je waakt over de slaap van een ander: een zwaar ziek kind, een stervende ouder. Ook al ben je zelf niet meer optimaal wakker, er is geen detail, geen zucht, geen beweging die je ontgaat. Alsof onzichtbare draden geweven zijn tussen de waker en wie in het bed ligt. Een diffuse staat van verhoogd bewustzijn houdt je alert en verbonden met het voorwerp van je zorg. Wie zulke momenten heeft meegemaakt, weet dat alle gevoelens intenser worden in dat soort nachten. De weinige woorden die dan worden gesproken, kunnen een leven lang wegen. De gebaren van mensen die zo’n nacht bevolken, worden verheven tot symbolen van leven en dood.

Wat zouden onze jachtige dagen zijn als ze niet bestonden tegen het canvas van duistere door gelukzalige dromen en demonen bevolkte nachten? We zouden zoveel missen. Bovenal is het goed dat de nacht het soms van ons overneemt, dat we de controle uit handen moeten geven.

TESSA VERMEIREN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content