Dominique Deruddere over zijn wortels. “Het hele dorp sprak er schande over: de drie broers die enkele uren na de begrafenis van hun vader ladderzat Den Bivak buitenwalsten. Het was een soort eerbetoon aan onze vader. We gingen niet naar de koffietafel. We liepen zijn stamcafé binnen.”

– “Kind, ich voel dat ich ga sterven. Gij moet dich een goeie vent zoeken.”

– “Maar moeder, ik heb mijn leven lang voor u gezorgd. Ze zijn allemaal bezet.”

– “Kind, ga zoeken.”

Ons ma was 36.

Onze pa heeft haar uit de Humoradio geknipt.

Hij zag haar contactadvertentie en wedde met zijn kameraden: “Daar ga ik naartoe, naar die oude doos, daar ga ik mij eens goed mee amuseren.” Hij trok zijn legeruniform aan, klom op zijn brommer en reed naar de andere kant van het land. Hij werd de held van Eelen, een dorpje bij Maaseik. Daar hadden ze nog nooit zo’n motor gezien.

“Ik deed de deur open,” vertelde ons ma, “en het was liefde op het eerste gezicht.” Hij is blijven komen. Ons ma was een mooie vrouw. Ik heb nooit begrepen hoe ze het tot haar 36ste zonder man heeft uitgehouden.

Ze was heel devoot. Zoals die vrouw in Wait until Spring Bandini. Daarom heb ik die film gemaakt.

Ik denk dat ons ma bang was van venten.

“Schöne blaue Augen”, zeiden de Duitsers tegen haar.

“Beautiful blue eyes”, zeiden de Amerikanen.

“But she goes to sleep with the chicken”, had mijn moeder altijd geantwoord. Uit schrik.

Ze hadden toen nog geen echografieën. Mijn moeder hoopte innig op een meisje. Mijn vader ook. Ik moest “een Dominique” worden. Ik, het nakomertje, zou een meisje zijn. Ik kreeg al snel het gevoel dat ik op mijzelf aangewezen was. Mijn oudste broer is 7 jaar ouder, mijn zus 6 en mijn tweede broer 5 jaar. Wij mochten thuis heel het kot overhoophalen. Eens per jaar was de living voor ons. We timmerden er decors, hingen doeken op. Een week lang bleven ons ma en onze pa er buiten. Dan kwamen de vrienden kijken. Ieder jaar voerden we een ander stuk op. Ieder jaar had ik dezelfde rol: aankondiger. Mijn broer duwde mij het podium op: “Dames en heren…” Ik vergat mijn tekst. Achter het doek stonden er drie mij uit te kafferen. Ik ben altijd de outsider geweest.

Ik hoorde er nooit echt bij, bij hun kliekske. Ze gingen vroeger op café dan ik. Ik kon alleen maar naar hen kijken.

Mijn moeder en zus verkleedden mij graag als meisje. Ze spanden een nylonkous over mijn haar en legden daar vlechten in, een beetje schmink, een jurkje aan… Ik voelde mij daar toen niet belachelijk door. De kinderen van de buurt vonden dat knap. Zo’n woonwijk van het leger is als een volkscité. Iedereen kent iedereen. Men leeft op de straat, onnozelheden worden geduld. Praktisch niks wordt au sérieux genomen.

Mijn vader was beroepsmilitair. Mijn moeder vertelde dat hij, toen de Amerikanen en de Canadezen langskwamen om het land te bevrijden, op hun vrachtwagen was gesprongen om de Duitsers te verdrijven en zo in het leger werd ingelijfd. Mijn moeder had van ieder feit een romantische versie. Mijn vader heeft een moeilijke jeugd gehad. Hij sprak er nooit over. Hij kwam uit een arme familie en werd opgevoed door de broer van mijn grootvader. Hij heeft het daar moeilijk mee gehad. Hij was een goedzak die liefde moest leren tonen.

Duizend keer heb ik mijn moeder horen roepen: “Gij doet alles voor uw vrienden.” Hij zou zelfs voor ze stelen. Wat er ook gebeurde. Hij stal niet eens voor zichzelf. Ge weet: bij een goeie foerier kan er wel eens iets van de tafel vallen. Mijn vader was verantwoordelijk voor de aankopen in de keuken. Iedereen die vriendelijk was tegen onze pa kreeg op tijd een dikke biefstuk. Hij werd gepakt en overgeplaatst naar het Klein Kasteeltje. Toen is hij een tijd lang nuchter geweest.

– ” Tony, wat drinkt ge?”

– “Een pintje hé.” Want een pintje kostte maar drie frank.

– “Ha, een pintje voor den Tony.”

In het leger in Leopoldsburg ging dat al vanaf ’s morgens zo.

’s Middags waren die mannen al redelijk in de wind. Om halfvier was hun werkdag voorbij en gingen ze kaarten in café Den Bivak.

Ik ben hem als klein kind van mijn ma eens uit Den Bivak moeten gaan halen. Ik was bang dat hij kwaad ging worden. Ik heb veel geluk gehad. Ik herinner me dat ik er ben blijven plakken.

Subiet moet ik weer eten”, zei ons ma als ze hem weer eens zat zag thuiskomen. Met zijn zatte patatten begon hij ongelooflijke plats in elkaar te draaien. Uit schuldgevoel. Heel lekker. En wij die juist gegeten hadden, moesten opnieuw aan tafel.

Hij kon ook dronken thuiskomen en slecht gezind zijn. De meubels werden omgesmeten. De stoelen en tafels lagen om. Geroep. Geschreeuw. Ik kroop waar ik kon, zoekend naar dekking. Dan moesten we uit zijn buurt blijven. Dan sloeg hij. Nooit op mijn moeder. Eén keer heeft hij haar vastgepakt en onmiddellijk weer losgelaten. Ik heb gevechten tussen mijn broers en mijn vader meegemaakt met de blote vuist. Tot bloedens toe. Voor de buitenwereld was hij misschien een wildebras, een zatlap, maar het was een vader waarop ik altijd kon rekenen als ik in de shit zat. Ik heb ook mijn kletsen gehad. “Wie de roede spaart, haat zijn kinderen”, zo was hij ook opgevoed. Hij trok een tak van een boom, stroopte er de blaren af en gaf mij van “het wiske”. Op mijn blote billen. Ik moest lopen om niet geraakt worden. Zoef zoef zoef. Een piepend jong. Het was vrij turbulent bij ons thuis maar nooit venijnig agressief. Nooit naar de persoon toe. Aan tafel kreeg je wel eens een bord naar je kop gesmeten, maar dan wist iedereen dat hij zich moest bukken.

Ik zie haar nog ruziemaken met de bezemsteel: “Gij gaat maar op café. Gij doet al het geld op. Gij hebt al een heel huis naar Den Bivak gedragen. En ik zeg dich: volgende keer…” Moeder was een fantastische vrouw. Ze had een enorme verbeeldingskracht. Als ik al dialogen heb leren schrijven, komt dat door de verhalen van mijn moeder. Ik kon haar ’s morgens vanuit mijn bed ruzie horen maken met mijn vader die allang weg was. Ellenlange monologen. Soms ook met imaginaire mensen. Het was haar manier om zich te ontladen. Maar als onze pa thuiskwam en weer een plat klaarmaakte, zei ze: “’t Is lekker Tony.”

’s Nachts werd ik wakker van het geluid van vogelende mensen. Het kwam uit de slaapkamer van mijn ouders. Het was iets wat ik nog nooit gehoord had. Ik besefte rap dat het iets plezants was. Ze hielden van elkaar. Ik had al snel door wat seks was. Ik luisterde de gesprekken tussen mijn broers en mijn zus af die tegen elkaar opschepten. Wij sliepen met de broers op één kamer. Ik ben ooit uit mijn slaap gehaald omdat mijn broer in het bed naast het mijne met een meisje lag. Ik ben ooit opgeschrikt omdat ik een vreemde gast door het venster zag kruipen. Ik dacht dat het een overvaller was. Hij kwam boven mijn bed hangen en fluisterde: “Zwijg kleine, ik ben de maat van uw broer, ik kom in zijn bed slapen.” Ik sliep in een soort passage. Een mens kon er niet wegkwijnen in apathie.

Oehoehoehoehoe, mijn tanden! Mijn tanden!”

Bij ons thuis gebeurden de zotste dingen.

Wij zegden tegen haar “Meterke”. Ze was gouvernante bij een kinderloos gezin in Brussel, Bertha, de zus van mijn moeder.

Wij zegden tegen haar: “Gij zijt goed af.” Ze was onze suikertante. Meterke dronk nogal graag.

Op een avond kotste ze van zattigheid haar vals gebit in onze wc. Ze was zo zat dat ze nog doortrok ook.

Een gekrijs.

Paniek.

Onze pa: “Kalm, kalm, kalm, Bertha. We zullen uw tanden morgen wel in het beerputteke vinden, Bertha.”

De volgende dag zat onze pa uiteraard in Den Bivak. Mijn broers hingen de hele dag boven het putteke om naar de tanden van meterke te zoeken. Toen ze ze vonden, werd meterke opnieuw hysterisch. Ze had nog een kater ook. We hebben haar tanden in een pot water op het vuur afgekookt.

Het was alsof iemand met een zwaard zijn kop had willen afhakken. Ik dacht: “Onze pa is nog te redden.” Hij bloedde leeg terwijl ik erbij zat. Hij was 52. Ik was 17. Ik had beneden in de garage een slag gehoord. Eigenaardig was dat ik al rechtop in mijn bed zat nog voor de garagepoort dichtsloeg. Alsof ik wist dat er iets ging gebeuren. Ik vloog de trap af. Ik voelde aan zijn pols. Ik voelde nog leven. Ik belde een ambulance. Ik probeerde het bloed uit mijn vaders hoofdwonde te stelpen met alle doeken die ik vinden kon. De buurman kwam aangelopen. Er was niets meer aan te doen.

“Kind,” vroeg mijn moeder, “kind? Gij zijt de eerste die hem gevonden heeft…”

Ik heb haar altijd gezegd: “Ma, onze pa was direct dood.”

“Tony, die kleine van jullie, daar mag je fier op zijn”, hadden zijn maten de dag voordien nog gezegd. Op het gemeentehuis van Leopoldsburg had ik een officiële voorstelling gegeven van mijn eerste film Oranje Licht. Hij was trots geweest, want zelfs de burgemeester was met hem komen spreken. Ik was op café blijven plakken om mijn succes te vieren. De volgende dag was het met onze pa gedaan.

LEVENSGEVAARLIJK, had hij op de poort geschreven. Ik knutsel niet. Ik weiger thuis op een stoel te gaan staan om iets te repareren als een professional het kan komen maken. Hij had op de garagepoort zelfs grote doodskoppen getekend, voor het geval ik zat zou thuiskomen en tegen die poort zou duwen. De veer moest worden gerepareerd. Hij heeft aan iets gedraaid. De veer sprong los. De poort schoot tegen zijn hoofd.

Een postkoets. Ik zie ze nog. Met paardjes en een cowboy. Daar was ik door gepakt. Ik lag met hoge koorts in bed. Hij kwam opeens binnen. “Hier”, zei hij. Hij stopte het onwennig in mijn handen. Ik zag direct wat het was. Geen inpakpapier. Hij hield niet van franjes. Tafellakens? Cadeaus? Flauwe kul, vond hij dat. Ik wist niet wat er gebeurde. Hij was geen cadeauman.

Sinterklaas 1963. Ik sluip de trap af. In de living stond een gouden fiets. Ik roep in de schouw: “Dank u Sinterklaas!” Toen keek ik een beetje beter. Ik denk: “Die fiets lijkt ongelooflijk veel op de fiets van onze Jean-Hubert… Dat is de fiets van onze Jean-Hubert! Hij heeft hem goudgespoten.” Ik riep: “Dat is de fiets van onze Jean-Hubert. Die heeft onze Jean-Hubert gebracht. Dat kan niet!”

Onze pa werd woest: “Godverdomme, weet gij wel wie Sinterklaas is? Ik! Ik ben Sinterklaas! En ge zult op die fiets rijden!”

Ik vond mezelf geweldig. Ik was de eerste van de klas die wist wie Sinterklaas was.

Het hele dorp sprak er schande over: de drie broers die enkele uren na de begrafenis van hun vader ladderzat Den Bivak buitenwalsten. “De mens is nog maar pas weg of ze zijn weeral op stap.” Het was een soort eerbetoon aan onze vader. We gingen niet naar de koffietafel. We liepen zijn stamcafé binnen. Ik zocht een herinnering. Ik heb nooit zoveel bonken van mensen zo zien snikken voor iemand anders. Den Bivak was een tranendal. Gebogen hoofden aan de toog. Ik herinner me haarscherp het beeld van de vader van Ingrid Bergmans, een vrachtwagenchauffeur, een reus van een mens die zat te snotteren als een klein kind. Voor een ander mens. Toen moest ik slikken. Ik dacht: “Shit, dat is toch schoon, wat ons vader hier betekend heeft.”

Het nest dat ik aan mijn zonen wil geven, verschilt niet van dat wat mijn vader aan mij gegeven heeft. Buiten de “wiskes”. In al zijn twijfel over zichzelf leerde hij mij dat een mens al een heel eind verderkomt door zo rechtvaardig mogelijk te zijn en door goede vrienden te hebben.

Dat wil ik nog wel een generatie verder dragen.

Zeg, joeng, ge zijt nu al zeventien jaar. Hebt gij het eigenlijk al gedaan?”

Ik hing eens met mijn vader aan de toog.

Wij waren beiden een beetje zat.

“Ja, maar…”

“Ah! Met wie? Ken ik ze?”

Ik zeg: “Tja. Ik denk het niet.” “Want eigenlijk”, zeg ik, “…het is in een bar gebeurd.”

“Allez, joeng, in een bar? Wat doet gij in een bar, zeg. Godverdomme?”

Ik zeg: “Ja, joeng. Een maat van mij heeft mij daar getrakteerd.”

“Allez, waar was dat?”

Ik zeg: “Daar en daar.”

“Mmmm. In zo’n bar zal er wel meer dan één zitten. Met wat voor meiske hebt gij daar dan gevreeën?”

Ik zeg: “Een met lang zwart haar.”

“Ah! Die! Dat is een hele goeie. Dan hebt gij veel geluk gehad, jongen.”

Misschien loog hij, maar ik vond het plezant dat hij precies dat tegen mij zei. Hij was geen flierefluiter. Hij was iemand die zich graag amuseerde. Ik heb altijd van mezelf gedacht dat ik vroegrijp was. Ik had vrij snel met hem een soort grotemensencontact. En dan zijt ge opeens die vader kwijt. Ge mist dat. Nu nog.

Oooooh Tony. Onze Dominique is zat geworden. Hebt gij dat niet gezien?” Het is mijn eerste herinnering. Onze pa hield mij uit het venster om mij te laten overgeven. Hij lachte. Hij riep: ” Anna, het moest er vroeg of laat van komen.” Ik was vier. Mijn vader en mijn moeder gingen tijdens het weekend graag manillen. In de grote zaal. Ik wandelde van de ene tafel naar de andere en kreeg van iedereen een kletske. Twaalf kletskes, waarschijnlijk niet eens een pint, maar ik was berezat.

Mijn moeder was in alle staten. Van bier drinken, bleef je klein.

“Tony! Onze kleine gaat nooit meer groeien!”

Hoeveel keer ben ik niet uit een vuilnisbak moeten krabbelen. Hoeveel keer heb ik niet met mijn kop ondersteboven in een wc-pot gehangen. Alleen maar door mijn gebrek aan lengte. Ik heb het op school vrij hard gehad. Ze konden met mij doen wat ze wilden. Ik was diegene die het gemakkelijkst op te pakken was. De enige verdediging die ik had, was de plezantste van de hoop te zijn. Als ik grapjes maakte, lieten ze me gerust. Het is een mechanisme geworden.

De onnozelheid van het bestaan, ik ben me er al te bewust van. Mijn vader had dat ook: ” Let’s enjoy it.” En zie. Het is toch maar een doorrit. Ik zie het zelfs bij mijn eigen kinderen. Ze laten zich niet van hun stuk brengen. Het zit in de genen. Mijn leraars zegden altijd tegen mij: “Deruddere, gij neemt niets au sérieux. Gij lacht met alles.”

Maar dan. Opeens kan het mij raken. Tsjak! Geheel onverwacht, als een valse sluipschutter: de melancholie. Het overvalt mij dikwijls, dat gevoel van het wankele, onaffe, schamele zijn.

Melancholia. Van Morisson. De lp Moondance kon ik als jongen volledig nazingen. ” Here it comes again, melancholia.” ’s Avonds. Pats! In een keer is het er. Ge hebt het weer zitten en er is niets aan te doen. Iedereen die altijd maar denkt dat ik zo’n olijke optimist ben, ik probeer op één dag wel door 20 hoogtes en laagtes te ploeteren.

Ik heb geen grote dromen. Alleen nachtmerries. De nachtmerrie van enkele jaren geleden wil ik niet meer meemaken. Ik had zoveel projecten in mijn hoofd en kon ze niet waarmaken. Het was alsof een producent met mijn leven aan het spelen was. Ik geraakte op de dool, zowel op artistiek als op menselijk vlak. Jezelf verliezen in het vertrouwen dat je in een ander gesteld hebt, is een lange, wreedaardige weg terug. Het gebeurde op een nacht. De stoppen sloegen door. De avond voordien had ik van die man een telefoontje gekregen. “Sorry, maar de roadmovie die je wil maken, kan niet doorgaan.” Ik lag klaarwakker in bed. Ik moest en zou een film maken. Ik begon als een zot optelsommen op een blad te schrijven. Desnoods zou ik het zelf bekostigen. Een maand later begon ik te draaien aan een low-budgetfilm. Hombres Complicados, een zwarte komedie.

Op onregelmatige tijdstippen steekt dat onvaste gevoel de kop op; dan moet ik per se iets maken, iets doen. Ik wil het leven voelen. Wij zijn hier al niet zo lang, ge kunt er beter ten volle van genieten.

Ik ben geworden wie ik ben dankzij mijn moeder. Zij bezat het vermogen om alles schoner te maken dan het in feite was. Door haar verhalen, waarvan tachtig procent gelogen was. Door haar liedjes die ze zelf verzon. Soms stond ze plots recht en begon ze een gedicht uit haar jeugd voor te dragen. Het meest banale gedicht kon ze ongelooflijk laten klinken. Ze kon me een krop in mijn keel doen krijgen. Ze kon me goesting geven om te bleiten. Ze werd 84.

Ze zei: “Ze mogen me komen halen wanneer ze willen.” Het is vreemd, wat ik van haar geleerd heb. Als men al een recept voor het lang leven zou moeten bedenken, is het dit: vanaf het moment dat ge denkt dat het plezant zal zijn om te sterven, gaat ge lang leven.

Als ik in het rusthuis kwam om haar te bezoeken en ik ergens een groepje hoorde lachen, wist ik waar ik ze moest gaan zoeken. Later wist ze soms niet meer goed wie ik was. Een bezoek werd een corvee. Wat geeft u goesting om met iemand te spreken die niet meer beseft dat ge aan het spreken zijt?

Ik zou willen sterven zoals zij. Ze voelde dat ze haar leven geleefd had. De dagen die er nog bijkwamen, daar was ze niet tegen maar ook niet voor. Op het eind denkt ge: “Het is te hopen dat het zo niet te lang duurt.” Maar ge verliest iets. Ge verliest de moeder die er altijd stond. Het klinkt belachelijk, maar zij was mijn grootste supporter, diegene waarbij ik het gevoel had dat ik het er allemaal voor deed. Haar kamer in het bejaardentehuis had ze behangen met artikels over mij. De laatste jaren hing ze met een leesloep over de boekskes. Alles knipte ze uit. Zelfs dat Leen Demaré had gezegd dat ik een schone jongen was.

Ik zei: “Ma, pak dat toch tenminste weg.”

“Kind, ik ben blij dat iemand dat van u zegt.”

Ik ben een sukkel. Ik ben een kluns. Ik durf niks, behalve als ik zat ben. Ik ben bang voor wespen. Ik ben bang voor paarden. Ik ben bang voor alles. Ik durf niet te zwemmen in water waar ik niet in kan staan. “Yes baby, I’m guilty and I shouldn’t come back no more. It takes a whole lot of medicine for me to pretend that I’m somebody else.”

Randy Newman. Daar identificeer ik me mee natuurlijk. Die gast die thuiskomt en probeert uit te leggen waarom hij aan de drank gezeten heeft. Ik heb veel medicijnen nodig om te doen alsof ik iemand anders ben.

Ik draaide mij toen opeens om, enkele dagen voor mijn vaders dood. Ik had mijn vuist klaar om te slaan. Hij keek recht in mijn ogen. Zonder angst.

Hij zei: “Eindelijk.”

Ik denk dat hij me altijd te mak gevonden heeft.

Ik ben een angsthaas.

Een hele nacht heb ik met haar op café gezeten als een mak lam. De schoonste vrouw van het dorp. Ze vrijde met de stoerste Hell’s Angel. En ik dacht: “Het zal wel niks zijn. Ik kan haar toch niet krijgen.” Ze moest om negen uur naar school. Ze kuste mij een half uur voor de bel ging. Lorette en ik zijn nu 24 jaar samen. Mijn Soulmate. Twee kinderen samen. Zij is niet Randy Newman. Zij doet nooit alsof ze iemand anders is. Zij heeft een ongelooflijk gezond verstand. Zij is zonder gedoe. Zonder franjes. Als mijn vader, niks voor de show, alles menen.

De beste spits in de beste voetbalploeg, dat zou ik wel eens een dag willen zijn. De man die scoort, de man die in de laatste minuut beslist over winst of verlies. Iemand als George Best. De hele verdediging uitkappen en dan die bal schoon in het doel krijgen. Heel het stadion dat juicht van geluk. In de armen van de trainer lopen. Het is een van de frustraties van dit beroep, dat ge geen contact hebt met uw publiek. Dat ge de liefde niet voelt.

Ge manipuleert alles. Zelfs hoe de mensen naar elkaar kijken. Misschien wil ik wel een eigen wereldje, iets dat ik volledig kan controleren.

Ik wilde altijd al cineast worden, ik kon gewoon niet anders. Ik was een beetje verliefd op Sonja, het buurmeisje.

In Leopoldsburg was er één cinema. Ik mocht er van mijn ouders nooit heen. Maar wij hadden thuis wel een van de eerste televisies in het dorp. Een die we niet betaald hadden. Ik had ooit een film gezien over een circus. Bij Sonja thuis hadden ze een schommel. We gingen op het plankje staan en speelden trapezenummers na. Ik was de held. Ik mocht haar kussen. Later begon ik zelf films te verzinnen. Zij was de indianenvrouw. Ik de cowboy. Haar klein broertje stuurde ik met opdrachten in het bos. Hij moest de boze geesten verslaan. Ik vond dat interessant. Er is niks zo plezant als dingen uit te vinden en ze met elkaar na te spelen.

Later bij de scouts. Ik moest er niet aan denken in een boom te klimmen. Daar was ik te bang voor. Ik moest dat compenseren door de beste sketches te verzinnen voor bij het kampvuur. De portier van het atheneum van Leopoldsburg was een fervent amateur-cineast. Op de speelplaats begon ik met Marcel Vanthilt sketches te verfilmen. In die tijd was ook mijn oudste broer met film bezig. Hij had zich bij het HRITCS aangeboden maar werd afgekeurd. Misschien ben ik eraan begonnen om bij hem en bij zijn wereld te horen. Misschien wilde ik wat hij niet had gekund per se wel kunnen.

Hij was mijn grote voorbeeld.

“How! Stop!” zei hij. Ik was mijn eerste film aan het draaien. Ik was 15, hij 22. Hij kwam op bezoek op de set, midden in een achtervolgingsscène. De slechten liepen achter de goede. “Ge moet dat zo niet doen. In de film worden bewegingen altijd versneld. Als ge iemand laat rennen zoals hij echt rent, gaan zij op het scherm veel te rap vooruit. Ge moet die mannen vragen om wat trager te lopen.”

Ik heb naar hem geluisterd. In die film is er maar één mislukt shot: dat waarin de slechteriken in slow motion achter de goede crossen die in gewoon tempo loopt, en hem toch nog inhalen. Typisch onze Jean-Hubert.

Die familie, het is een heel belangrijk deel van mijn leven, en altijd komt het op een of andere manier toch weer in mijn films terecht.

Mijn broeders van Brussel, dat is dan weer een ander verhaal. Hoewel Brussel een grote stad is, wonen wij met een paar vrienden dicht bij elkaar. Arno, Mark Didden, Josse De Pauw vroeger ook. Het is heel organisch gegroeid. De Dansaertstraat, het citégevoel zit er op een of andere manier in.

Bij mijn vrienden herken ik dezelfde verlangens en demonen, hetzelfde gevoel van humor. Het zijn zielsverwanten. Al mijn vrienden zijn schenenschoppers. Ge ziet een andere twijfelaar die in dezelfde pot zit te roeren.

C e n’est pas mon ami, c’est mon frère.” Het is de sleutelzin in die film. Uw familie kiest ge niet. Ge kunt betrokken zijn bij uw familie of ge kunt functioneren in een familie. Ik functioneerde en keek. Hombres Complicados is de weergave van die blik op het leven van mijn twee broers. Ze zijn niet helemaal zoals in de film maar ze hebben een identieke relatie. De liefde is ongelooflijk groot, maar tegelijk ook de haat. Het zijn gasten die veel van elkaar houden maar ook op elkaars gezicht kunnen slaan. Ze herkennen elkaar daarin. Mijn twee broers hebben er een gewoonte van gemaakt me een bezoek te brengen als ik draai. Of het nu ver of dichtbij is. Dat vinden ze: Good Luck. Zo kwamen ze ook naar Amerika waar ik Bandini aan het draaien was. Voor beiden hun eerste transatlantische reis. Onze Guido was zo bang dat de stewardess hem een fles champagne gaf. Tijdens de veiligheidsdemonstratie vroeg hij om het geluid wat harder te zetten opdat hij alles beter zou verstaan.

Dat doet nu echt niemand in een vliegtuig, alleen onze Guido. Ze hadden besloten er een echte reis van te maken. Via New York, naar Los Angeles en dan Salt Lake City. De spanningen werden alsmaar groter. Mijn jongste broer vond dat de andere niet genoeg betaalde. Onze Guido is een ongelooflijke gast. Hij trekt voortdurend ten strijde tegen de onrechtvaardigheid in de wereld. Hij werkt als douanier in de haven van Zeebrugge. Hij wil dat iedereen gelijk is. Ze kwamen ’s ochtends aan in het hotel waar ik logeerde. Ik sliep nog. Toen ik beneden kwam, zag ik onze Guido tussen de resten van een uitgebreid ontbijt zitten. Onze Jean-Hubert was weg. De serveerster vroeg: ” Is your friend coming back?” Om te weten wie er ging betalen. Onze Guido was hem zo beu als koude pap. Hij zei: ” He’s not my friend, he’s my brother.

Ook zij zijn mijn vrienden niet, het zijn mijn broers. Anderzijds zijn bloedverwanten toch de hevigste supporters die ge hebt. Ons vader zei al: “Kleine, gij zijt de kruising tussen uw twee broers.” Ik zie ze niet veel, maar we hopen van elkaar dat alles goed gaat. Mijn oudste broer heeft een vrij obscuur leven. Hij duikt soms terug op. Ik heb ooit achteraf moeten horen dat hij hier in Brussel in de financiële shit had gezeten. Maar aan mij komen vragen om hem te helpen? Hij komt pas af als alles terug in orde is. Hij zal alles zelf wel regelen. Een plantrekker, hé. Als ik naar mijn broers kijk, zie ik een stuk van mezelf. Ook de dingen die ik in mezelf haat. Kleine gebaren. Een manier van spreken. De nervositeit. Ik herken mijn soort arrogantie pas als ik ze bij mijn oudste broer zie. Dat wijsneuzerige. Het altijd beter weten. Stel dat er een God zou zijn en die zou zeggen: “Deruddere, binnen een paar uur moet gij sterven.” Ik zou antwoorden: “Ik zal er zelf wel een eind aan maken. Laat mij het regisseren.” Ik zou zo’n God altijd voor willen zijn.

Anna Luyten / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content