Kunstenaar Panamarenko over zijn wortels. Ik heb altijd moeten vechten tegen de werkmansfilosofie van mijn familie. Ik heb dat soort denken moeten vermoorden eer ik iets minder dan een prul kon zijn. Het staat allemaal in de weg als ge een missie hebt.”

Ik zat met mijnen elektrieken trein te spelen toen ik opeens een donkere schaduw over mij voelde vallen. “Jongeske,…” Een fluisterstem uit de griezeligste krochten van de hel! De Zwarte Madam! “Jongeske“, fezelde mijn moeder in mijn oor. “Hebt gij d’r al eens ooit over nagedacht, hebt gij d’r al eens één seconde over nagedacht, wat gij later met uw leven gaat aanvangen?” Die woorden vlamden door mij gelijk bliksemschichten. Ik kan het mijn moeder nooit vergeven.

Alles wat ik deed, is het gevecht tegen die werkmansfilosofie. Altijd heb ik moeten opboksen tegen die schrik die ze de kinderen dagelijks inblazen van dat ge later iets moest “worden”. Maar hun betekenis van dat “worden” is zo petieterig onnozel, dat ge er precies nog dankbaar voor moet zijn dat ge de schoenen moogt aflikken van een of andere boertige tapijthandelaar.

Paus, bankdirecteur,… ik heb mij nooit kunnen voorstellen ook maar één post op de wereld te vinden die me écht zou bevallen. Ik heb één dag in een telefoonbedrijf gewerkt. Ik vloog er buiten. Niet omdat ik zo’n ambetanterik was, maar omdat ze ontdekten dat ik nog naar het leger moest. Ik had meegedaan met hun toegangsexamen. Ik kon goed tekenen. Ik was ook altijd in de wetenschapsbibliotheek van het Conscienceplein gekropen in plaats van in de lessen van de Academie. Ik was altijd al bezig geweest met elektronische spullen, want ik leefde als snotaap in de tijd van de uitvinding van de transistor. Zij zagen daar een wonder dat telefoonrelais kon tekenen, alsof hij ze zelf had uitgevonden, maar ik had om geld te verdienen speelkaskes voor in cafés gebouwd die vol zaten met dat soort dingen. Ik werd aangenomen. Ik kreeg direct tien man onder mij. Ik kwam nog maar pas van ’t school en ik was precies al een soort bisschop.

Het is een gelukkig toeval geweest dat ze me daar buiten gesmeten hebben. Want het vraagt een zware krachtinspanning om uzelf op straat te zetten. Ge ziet direct het enge van wat ge daar zou moeten gaan doen. En ge doet dat niet één dag, ge doet dat geen 14 dagen, ge doet dat jaren aan een stuk! Het is een compleet afzien van uzelf. Als ge tenminste vindt dat ge nog in het middelpunt van de melkweg moet geraken.

Het zou erger geweest zijn moest ik een gezin gehad hebben. Ik heb dat nooit zien zitten. Noch het hebben van kinderen – ik kon daar goed mee spelen, maar ik wou dat niet altijd bij mij hebben -, noch het hebben van een vrouw. Ik kon daar ook heel goed mee spelen, maar ik wou dat ook niet altijd bij mij hebben. Omdat dat onrust veroorzaakte. Ik heb daar nooit spijt van gehad. Het brengt wel met zich mee dat ge bijna tegen niemand kunt spreken. Ik probeer het wel altijd, maar binnen de vijf minuten word ik er ziek van. Omdat de meeste mensen met veel overtuiging onzin uitkramen die ge gisteren nog in de gazet van Nederoverpieperzele hebt gelezen. Daar val ik dus van achterover! Zoals ge van heel uw eigen familie achterover valt, alhoewel dat uw schoolmeesters zijn. Dan denkt ge: “Hoe is het mogelijk dat iemand oud kan worden en nooit iets leert? Dat dat altijd zo’n meeloper en zeveraar blijft?” De mensen willen middelmaat zijn, liefst nog baas spelen over mediocre clubs, partijen, brol.

Vogeltjes! Dat vond ik schoon! Ik tekende ze over van de nieuwjaarskaartjes. En Bambi, dat was iets lief! De film Bambi was pas uitgekomen. Toen ik tien jaar was, was het de mode om dikke vette schilderijen in de gang te hebben. Mijn moeder vroeg: “Kunt gij zo’n Bambi tekenen?” Altijd uitdagen hè, mijn moeder. Ik zei: “Allemaal brol!” En zij: “Als gij daar zoveel van kent, waarom tekent gij dan niet zo’n Bambi in onze gang?” “Niks aan”, zei ik dan. We mengden broodwit met lijnolie en ik schilderde Bambi’s en zoete roodborstjes op de takken van de bomen en knoestige stronken en nog een ooievaar erbij. De hele gang vol. Ons huis in Deurne-Noord zag er wonderbaarlijk uit. Zoals in de sprookskes van Grimm. Het was schoon van mijn ouders dat ik dat allemaal mocht. Een verwend kind. Enig kind. Ik ben altijd bij mijn ouders gebleven. Dat is perfect! Ge moet ze er op een bepaald moment van kunnen overtuigen wie “de man” in huis is. Dat lukt niet zo gauw, maar daarna wordt dat alsof ge een prins zijt.

Mijn moeder had een droombeeld van zichzelf als bazin van een wasserij. Zij had vroeger als strijkster in zoiets gewerkt. Wij verkochten ons huis in Deurne en namen een wasserij over. Toen zag ik wat dat was! Ge moet met een rammelend karreke de deuren van heel Antwerpen afdoen. Ge moet vriendelijk zijn tegen de klanten want er is overal concurrentie. Een wasserij, dat stinkt! Naar pissijn. Door een gelukkig toeval kon ik die overname annuleren.

Ik heb toen met mijn moeder een schoenwinkel opengedaan. Met als enige reden niet te moeten gaan werken. Die schoenwinkel, dat was helemaal geen slecht gedacht van mij. Dat gaf mij de tijd en de kans om het toeval weer ten gunste van mij te laten werken. Ik noemde die winkel Goliathje. Ik zette een grote bot buiten.

Ons vader bleef in de dokken werken. Hij kon in die winkel toch niks doen. Hij was te stil en te verlegen. Ik heb nooit een klant gezien. Mijn moeder deed de winkel. Zoontjelief liep door ’t stad met een militaire kepie op zijn kop en twee revolver zakken op zijn heupen. Zoontjelief kwam van de Academie en reed rond met een Cadillac.

Hij kwam razend op mij af en greep mij bij mijn strot. Het heeft maar één seconde geduurd. Ik had een bureau omgegooid in het kamertje van de verkoopsters. Mijn moeder had gezegd dat ik het moest rechtzetten maar ik was het afgetrapt. ’s Avonds kwam mijn vader thuis en moest toch iets doen. Ik heb hem gezegd: “Is dat al wat gij kunt knijpen?”

Hij heeft altijd zwaar werk gedaan. Hij was elektricien voor de verlichtingsinstallaties op de schepen. Ook thuis zat hij altijd te prutsen aan elektrische toestellen. Als hij van de dokken kwam, vertelde hij over de machtige radars op die grote automatieke schepen. Hij gaf de indruk dat dat ongelooflijk interessant was. Zonder dat hij er ooit iets van begreep en zonder dat hij ooit iets deed om er iets van te begrijpen. Want de wil tot niet kennen is veel sterker dan de wil tot kennis bij de mens. Ik wou weten hoe dat allemaal werkte. Ik vond dat dat toch niet zo ingewikkeld kon zijn, dat ge daar niet zo magisch over moest doen alsof dat voor onze stand niet te vatten was.

“Alles kunnen, alles kennen en alles doen!” Dat is mijn motto. Ge kunt niet alles weten, maar ge kunt het wel proberen.

Het is er nog altijd, dat gevoel: ik moet eens naar huis om naar ons moeder te gaan zien. Ze zit nu al een jaar in een home. Ze heeft tot haar 92ste bij mij gewoond. Ik gaf haar medicamenten. Ik maakte zelf fantastische fleskes met dure namen waar zuiver water in zat. Die werkten evengoed als die dure kalmeermiddelen. Als ge maar kunt suggereren.

Of ik haar mis? Ze was zo zot als een deur.

Altijd voor gezorgd? Jaja, maar nu niet meer… Een heel leven mee tesamen gezeten. Tot het onmogelijk was geworden. Ik kon er op het laatst niet meer van weg.

Ik ga ze niet bezoeken. Ik weet niet wat dat uithaalt. Kinderen die hun oud geworden ouders daar zo één keer per maand bezoeken, met tranen in hun ogen… ik vind dat toch maar een verdachte bezigheid. Hoe kunt ge zo op commando? Als ge, zoals ik, op een zeker moment toch uw moeder naar een home brengt nadat ge dat jarenlang hebt uitgesteld, dan is dat een teken dat ge ervan overtuigd zijt dat het echt nodig was. Dan moet ge daar niet iedere week aankomen…

Er is niks moeilijk aan om uw moeder geestelijk te zien afglijden. Ge ziet dat al twintig jaar aankomen. Het is begonnen toen ze is opgehouden met roken. Ze rookte Groene Michel zonder filter, twee pakskes per dag. Opeens stopt ze, zonder eraan te denken. Van toen af is ze langzaam dement geworden. Daarvoor was dat iemand die af en toe goed uit de hoek kon komen. Zomaar, met iets te zien dat ge aan het maken waart en te zien dat dat goed was. Daarna was dat gedaan. In Deurne had zij ook op behangpapier getekend, nog schoner dan in de paleizen van de koningin van Engeland. Ze had een goed gevoel voor die dingen zonder er ooit ervaring in te hebben opgedaan wegens de wet van het niet willen leren. Ja, en wij werden beschouwd als een koppel zotten. Stelt u voor: ietske anders, een beetje strengere ouders, een beetje meer klootzakken, zo’n beetje meer alles beter weten en tegelijkertijd toch heel hun leven het bewijs hebben geleverd dat ze juist geen bal waard zijn, maar zonder dat ooit te zien. Die dringen dat op aan hun joeng.

Bij ons werkte dat zoals in de cinema, alles kon. Ze zei tegen mij: “Er zijn van die artiesten die op de markt staan en die tekenen een portret.” Ik zeg: “Ja, lelijk!” Zij: “Ah ja? Als gij dat zo goed kunt waarom hebt gij mijn portret dan nog nooit getekend?” En ik tekende haar portret. Het was bij ons in dat kotteke in Deurne-Noord gelijk in het huis van de goden.

Maar ook een hel. Mijn moeder was een zenuwachtige trien die iedereen de hele dag pestte. Vooral mijn vader, die ze ervan verdacht met andere vrouwen te lopen. Alle dagen onnozele ruzies. Ik kwam van ’t school, ik opende dat deureke van dat voorhofke, en dan dacht ik: “Wat zal het nu weer zijn? Van de ene klootzakken vanaf en nu kan ik bij de andere binnengaan.” Buiten haar goede smaak en dat begin van “creatief” zijn, was zij een echte griezeltante. Een zenuwlijdster. Zij had het leven van mijn vader tot dat van een sukkelaar gemaakt en dat van mij ook, als dat gedoe niet op tijd gestopt was. Ze vond ruzies uit. Jarenlang kon ze aan mijn oren zeuren over dingen die heel lang geleden gebeurd waren en totaal niks voorstelden.

Door die constante ruzies en schrikaanbrengerij, moest ik wel ergens in vluchten. Die waardes die in zo’n wereldje heersen, die in heel Deurne-Noord heersen! Over heel den bol! Zelfs bij CNN. Wie gaat mij nu nog wijsmaken dat wat die mensen vertellen ook maar het minste belang heeft? Als snotneus vraagt dat nogal een speciale situatie om daaruit te ontsnappen. En dat is: goed kunnen tekenen.

Mijn ouders wisten niet wat dat was, de Academie. Ik ben er door mijn karakter en per ongeluk terechtgekomen. Op het atheneum kon ik beter tekenen dan al de anderen. Ik kon goed iets dat “voor de lol” was. Dus zegt de leraar tekenen: “Gij moet etalagist worden, dat is een veranderlijke bezigheid.” Ik ging naar de school in de Londenstraat, waar ge kon leren voor etalagist en publiciteit of coiffeur. Het was toen een heel groffe school, altijd werd er gevochten. En ge kunt toch niet op u laten kloppen? Ik ben er buiten gevlogen. Er bleef nog maar één ding over: naar de Academie gaan. Daar veranderde de hele aardbol! Dat was de meest invloedrijke school, alhoewel die leraars geen stamp voor hun kont waard waren, behalve Marstboom. Ik was de beste, in alles. Maar dat wil nog niks zeggen. Het belangrijkste voor mij was dat ik Picasso kon naschilderen en uitvond dat er zoiets bestond als kunst. Als snotter van achttien jaar kon ik niet alleen kunst zien, ik kon het zelf ook nog maken! Absoluut onherkenbaar origineel. Ik wist opeens dat er zoiets was dat vanuit het onbewuste kon komen. Voordien was alles miserie en snottebellen.

Er zijn dingen die meer een droom verwezenlijken dan het vlieggedoe dat al bestaat. Voor het probleem van het vliegen zijn er gewone oplossingen, daarover kunt ge in de boekskes lezen. Maar er zijn andere oplossingen die meer een geheel vormen: esthetisch, van uitzicht, van gebruik.

Het is geen argument dat er al een oplossing bestaat. Ik wil oplossingen voor mezelf ontdekken. Er is een heel plezierige wetenswaardigheid en ervaring bezig als ge u op de bodem van de oceaan met een plastieken bol over uw kop en lood aan uw schoenen met een handbediende pomp in leven moet houden. Dat draagt veel meer schoonheid dan dat ge zoudt zeggen: “Geef mij zo’n scuba-fles, zet een automatieke snorkel op mijn smoel en ik ga mee met al die anderen.” Onder water, op sommige plaatsen op den bol, kunt ge hele schone vissen zien, en geweldige scholen van grote barracuda’s die rond u zwemmen. En als dat zien ook nog gepaard gaat met uw eigen ineengeflanst spul dat er krakkemikkig ligt te protesteren, dan wordt ge heel goed gewaar wat voor prestatie dat is. Het is krakkemikkig spul, het is een krakkemikkige gedachte, maar het resultaat dat dat aan uw gevoel geeft, is allesbehalve krakkemikkig. Al die anderen die in die stomme kant-en-klaar-gekocht-in-de-winkel-pakken zitten, die zijn pas krakkemikkig.

Als iemand mij vraagt wat ik doe, voel ik me beschaamd om te moeten zeggen: “Ik ben kunstenaar.” Want wat de meeste kunstenaars doen, is in mijn ogen achterlijk. Ze werken alleen in de context van galerie en museum. Dat is natuurlijk voor alle kunst zo, maar dat hoeft niet voor 100 procent te zijn. Een kunstwerk zou voor 50 procent ook nog gemaakt moeten worden, moest die kunstwereld met zijn onzin niet bestaan. Meestal ziet ge alleen maar voor 100 procent afhankelijke kunst. Ik wijs dat absoluut af. Ik ben anarchistisch omdat ik anders geen werk kan maken dat die poging tot avontuur bevat. Dat weegt, die verstikking van stomme museumkes en nog veel stommere galeries. Ge moet die mensen waarbij toch de helft van de kunstenaars heeft tentoongesteld eens ontleden! Dan vraagt ge u af: “Wat komen die daar doen bij zo’n koppel oenen?”

Ik heb mij door dat systeem van galeries misbruikt gevoeld. Maar ik probeer hen dan evengoed te misbruiken. Ik heb altijd gezegd: “Ge kunt een tentoonstelling krijgen, maar het kost wel wat.” Ik heb ze altijd gevraagd op voorhand iets te kopen, iets dat goed duur was.

Ik heb de laatste halve eeuw maar een paar kunstenaars ontmoet, twee dus, waardoor ik kon geloven dat mensen toch niet helemaal compleet en hopeloos verloren waren. Echte mensen. Altijd diezelfde twee: Joseph Beuys en Marcel Broodthaers. Er zijn er wel die dat bijna bereiken, maar die zo van die uithoudingsmankementen hebben. Niemand schijnt iets te kunnen doen als het niet onmiddellijk in die getrainde, voorgekauwde, elitaire circuits zit. Niemand maakt iets of het moet “cultuur” heten. Het moet altijd direct verband houden met zo’n instituut, alsof artiesten een soort wetenschappers zijn. Bij wetenschappers is dat normaal, die kunnen nooit wat en die moeten wel deel uitmaken van een instituut, want dat is hun spreekbuis. Iemand die geen deel uitmaakt van het instituut en die precies hetzelfde zegt, wordt voor onnozelaar versleten. Dat is niet zoiets als op de foor, waar iedereen zijn kansen krijgt.

Ge moet niet blindelings zeggen: “Voor wetenschappers moet ge oppassen want dat zijn allemaal geleerde kleppers.” Dat zijn die niet! “Voor kunstenaars moet ge oppassen want die kunnen dingen die de meeste andere mensen niet kunnen.” Dat is niet zo! Er zijn er, maar die moet ge dan wel ontdekken, en meestal is dat niet via de gazet. Daaruit bestaat kunst, dat ge zegt: “Dat vind ik goed. Waarom? Dat weet ik niet, maar ik voel dat.” Dat is een onbewust verstand. Het enige wat ge kunt bewonderen aan intelligentie, is het overgaan van een bewuste intelligentie naar het kunnen tappen uit uw onbewuste kennis. Zolang ge niks kunt maken dat van die bron aftapt, zijt ge geen kunstenaar.

Een heel jaar lang zat ik thuis bezig om magneten te laten zweven, vrij, zonder koordeke. In de boekskes stond dat dat mathematisch niet mogelijk was. Ik dacht: elektromagnetisch moet dat kunnen. Ik laat die magneten dat proberen. Mijn moeder was nog niet compleet onnozel, dus die zegt: “Wat zit ge daar nu te doen? Ge ziet toch dat dat nooit marcheert zoiets! Dat blijft toch nooit zweven? Dat valt daar toch altijd af? Gij wordt nog zo zot als een deur!” – Ja, zij is het al. – Maar op een bepaald moment werkt dat! Dat zweeft vrij, 30 centimeter boven de machines. Een zwevende plaat volledig in evenwicht! Om dat te fotograferen heb ik er een eierdopke met een ei ondergezet. Ik zeg tegen mijn moeder: “Ziet eens! Nu marcheert het hè!” Zij kijkt eens en ze zegt: “Ah ja! Ja … Moet gij nog een kommeke thee hebben?” Dat is wat die zagemannen over het al dan niet functioneren van mijn dingen ook zouden zeggen.

Ik ben nu aan een grote, rappe boot, de Scotch Gambit, aan het werken. Er staan twee vliegtuigmotoren op, die nog nooit gestart zijn. Iedereen zal vragen: marcheert dat? Ge start die, ge vaart er 5 minuten mee over de Schelde. “Ah ja!” zeggen ze dan. Daarvoor moet ge dus al die moeite doen, om dat zogezegd werkelijk te laten werken. Dat ding werkt vanaf het moment dat ik weet dat dat kán werken. Dat zit daarin! Al mijn dingen werken, allemaal. Dat zijn persoonlijke ervaringen en dat ligt daar maar: in een museum, in de vuilnisbak, of weet ik veel waar. Toen ik veertig jaar was dacht ik dat mijn dingen later nog veel zouden bijbrengen aan het gemoed van de mensen. Nu denk ik dat dat bitter weinig gaat zijn.

Ik wil met mijn werken de ervaring doorgeven dat ge kunt zien wanneer iets schoonheid draagt of niet. Zonder restrictie en voor het volle pond. Wilt gij een duikboot maken? Maak een duikboot, maar maak er dan een voor honderd procent. Maak er geen artistiekerig duikbootje van. Het kan goed zijn dat er op het laatst geen bal van functioneert, maar dat is dan niet de bedoeling. Het ding is dat ge het karakter van zo’n machien respecteert. Dat is geen sculptuur-duikboot, dat is geen olieverf-op-doek-duikboot. Omdat gij hem gemaakt hebt, gij die zo zot zijt van duikboten, draagt die duikboot in zich Dén Duikboot, zoals die andere dingen in zich Hét Vliegtuig dragen.

Voor mij mag zo’n duikboot in de dokken blijven liggen. Maar mensen moeten er met de neus bijgetrokken worden en het lampeke moet de juiste hoek belichten, anders is voor hun die magie weg. Een belangrijke rol van die musea en galeries is dat die werken daar kunnen staan zoals in een kerk, dat de mensen dan zien dat dat iets heiligs is, dat daar een wonder staat. Als ge zoiets niet omringt met de nodige tact, wordt het vertrappeld.

Op mijn kop zijn bijna twee vliegende bommen gevallen.

Ik voelde als kleine jongen al dat ik het tussen de mensen benauwd kreeg. Ik liep altijd met mijn neus omhoog, naar de lucht te kijken. Opeens zie ik boven de daken een klein, zwart vliegtuigske met een rode staart. Ik was met mijn moeder op zo’n soort overschotten-en-wat-er-nog-te- verhapsjakken-was-markt in de Lakborslei in Deurne. Ik stak mijn vingertje omhoog en riep: “Ziet eens!” Alle mensen gingen op de grond liggen. Mijn moe trok mij neer. Ik zag hoe dat klein vliegtuigske dichterbij kwam, gelijk een groot zwart kruis waar vlammen uitschoten. Op twintig meter van ons stopte de motor. Dat ding begon naar beneden te vallen gelijk een bladje. Zigzaggend. Het schoot opeens terug in gang en vloog weg. De bom sloeg in in het Rivierenhof. De mensen stonden recht en pas toen kwam de slag. Bwaf! Alleman terug tegen de grond. December ’44.

Veertien dagen later. Mijn moeder had een frak aan van konijnenpels. Ik zit op haar schoot in een hoekske van tram 12. We komen aan bij de tramhalte aan de Katelijnevest. De V1 valt midden op straat. Die tram wordt, zonder het minste geluid, uit de rails gelicht en 4 meter verder voorzichtig terug op de grond gezet. Terwijl de mensen die aan de tramhalte stonden te wachten voor eeuwig verdampt zijn. De ramen van de tram waren naar buiten geslagen. We zagen één hoop puin waaruit knalrode mensen strompelden. Alles vol bloed.

Zo’n herinneringen beïnvloeden uw werk. Wat wilt ge. Ik zag daar machtige vliegtuigen aankomen. Ik zag dat toen als kind, ik zie dat nu nog als kind. Dat was om… het plezant te maken. Ge stond daar niet te bedenken: de mensen zijn toch verschrikkingen. Voor mij was zo’n vliegende bom een schoon, emotioneel, spannend, geheimzinnig iets. Och, meer dan dat zijn wij niet: zotte joeng.

Nu probeer ik het geheimzinnige zelf te pakken. Mijn allergrootste droom is dat het zou uitkomen dat de zon en al de andere sterren vastgehouden worden rond de melkweg door mijn Toymodel of Space. Ik zou willen dat het Panamarenko-inzicht aanleiding geeft tot het maken van een aandrijving voor ruimteschepen. Er moet daar geen wetenschappelijk onderzoek mee gedaan worden, dat is maar bijzaak. Daar moet avontuur mee worden aangegaan. Ruimtevaart zonder wetenschappers, dát is een grote ontdekkingsreis. Ik maak zo’n vliegende schotel die echt werkt! Dat betekent: een zot, technisch toestel waarmee ge dan ik-weet-niet-wat kunt doen of helemaal niks, maar dat tegelijkertijd bewijst dat al mijn gelul over hoe het universum ineensteekt, juist is. Dat zal wel andere peperkoek zijn dan dat van een simpele Einstein en zo wat Max Plancken.

Ge kunt in uw keuze van wat ge wilt doen niet hoog genoeg grijpen. Dát is maar pas plezant, iets dat uit uw greep ontsnapt en dan denken: “Dat zal niet zijn.” Op dat punt begint iets wat de zottigheid vleugels geeft. Dat geeft een euforisch gevoel, waardoor ge denkt dat er zin in zit. Als in mijn ogen wat de mensen nu doen en laten op deze bol meestal absoluut absurd is, dan is mijn keuze de hoogste die er is. Dat vliegt zo hoog, dat ge alleen maar heel laag kunt vallen, maar als ge zo hoog zit, kunt ge nooit meer uit die baan geraken eer de rest al lang verdwenen is.

Al die corrupte vetzakken die ge rond u hebt, ze maken u breekbaar. Ik heb ondertussen wel een enorm dik vel gekregen… Tja, ge zijt asociaal. Niet eenzaam! Kunt ge u dat voorstellen? Zo’n tiep die content is alleen te zitten met een koppel papegaaien en een hond? Ha! Ge kunt u niet inbeelden hoe fantastisch dat is! En dan maar plannen maken… Voor niemand. Maar goed.

Als ge constant dat gevoel hebt van “wat zit ik hier eigenlijk te doen?”, wel, dan weet ge wat ge doet. Ge zijt voortdurend niks. En ge kunt er ook voortdurend alles wat ge maar wilt van maken. Het is alle dagen wel wat: tandpijn, buikpijn,… Ja, de zwakheid in de mens. Zo’n soort gelatineachtig lichaam. Vandaag of morgen krijgt ge een fleuris en paf! Mijn vader stierf aan een longontsteking op zijn 76. Maar dat sloeg geen gat in mijn leven. Ik heb dat niet, gaten in mijn leven. Ik kan mij zo’n dingen op voorhand voorstellen. Ik zou er ook helemaal niet van staan te zien als ik morgen zou doodgaan. Daar zou ik nu niks van verschieten! Maar geen rottige toespraken op mijn graf door de ene of de andere die denkt dat hij een volksmenner is!

Weten waar de ellende begint. Dat is de kunst van het leven. Ik weet waar dat is. Ik heb altijd moeten vechten tegen die familie, haar denken en wat dat allemaal met zich meebrengt. Ik heb dat soort denken moeten vermoorden eer ik iets minder dan een prul kon zijn. Het staat allemaal in de weg als ge een missie hebt. Mijn missie is: vliegende schotels maken. Mijn missie is: de sterren bereiken in het creëren van de mogelijkheid ertoe. Om er vanaf te geraken, van deze absurde bol, met zijn absurde samenleving, met zijn vervalste waarden. Om er vanaf te geraken, van al die dictatuurspellekes, al dat slimme dat alleen maar sluw is, al dat platte! Om in de oneindige wereld te komen, met werkelijke macht. Voor mij is het niet genoeg dat ik een Nobelprijs krijg. Ik moet God zelve worden verklaard vooraleer ik gedaan heb. Niet door zo’n halve gare Messias, ik moet het ook nog zelf terecht vinden… Ik denk dat ik nooit beschouwd werd als een halve gare. Ik dacht het ooit wel. Nu niet meer.

(Ha!)

Een maand geleden zat ik hieraan nog eens te denken:

Ik was mijn duikboot aan het ineenflansen. Mijn moeder komt naar beneden. Ze kon nog juist binnen in het kot waar ik aan het werk was.

Ze zegt: “Wat zijt gij nu weer bezig? Met al dat lawaai!”

Het waren ijzeren platen waarop ik met een voorhamer klopte.

Ik zeg: “Ja! Hoe kan ik anders die platen buigen als ik er niet op klop?”

“Moet dat bij u altijd zoveel lawaai maken?” vraagt ze.

“Nee, nee! Subiet is dat gedaan.”

“En wat is dat daar nu, dat gij aan het maken zijt?”

“Een duikboot.”

“Ha! Een duikboot! Kunt gij nu nooit eens iets schoons maken?”

Ik zeg: “Dat is heel schoon!”

Zij roept: “Niééémand vindt dat schoon!”

Ik roep terug: “Hééél de wereld vindt dat schoon!”

En toen kwam het laatste wat mijn moeder tegen mij gezegd heeft dat eigenlijk nog heel goed in orde was: “Ja! Omdat ze niet anders durven!”

De volgende aflevering van Het nest, met Anna Enquist, verschijnt op 3 februari.

Anna Luyten / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content