Wie zou geordonneerd hebben dat een gsm-gesprek voorgaat op een telefoongesprek, dat dan weer voorgaat op een face-to-facegesprek ? Het staat nergens geschreven en toch lijkt het een gedragsregel waaraan iedereen zich houdt. Je staat bijvoorbeeld in een bloemenwinkel, de vrouw van de winkel is bezig je bloemen in te pakken in zo’n vel cellofaan dat gillend van de rol wordt gerukt. Opeens gaat de telefoon en zegt ze sorry en begint breedvoerig met de mens aan de andere kant te praten, tot haar gsm overgaat en ze die ook beantwoordt natuurlijk, en zowel de mens aan de gewone telefoon als jij moeten wachten tot ze daarmee klaar is.

De vrouw van de bloemenwinkel, haar rol cellofaan en ik bevinden ons in het stadje K., waar ik geregeld terugkom omdat ik er geboren ben en daardoor het gevoel heb dat K. een soort wormgat is, een met klinknagels versterkte poort naar de andere wereld die hier achteloos op een kier is blijven staan. Magisch denken, natuurlijk, en naar alle waarschijnlijkheid erg onnozel maar hey, is het supporteren voor een voetbalclub waarvan winst of verlies je geen sikkepit oplevert in de grond van de zaak ook niet redelijk debiel ?

In K. staat, om tot de kern te komen, naast een oud Belfort waarop de jaquemarts Manten en Kalle het uur slaan, ook de Collegetoren : een constructie die al van ver oprijst en die mij altijd heeft doen denken aan een reusachtige, ouderwetse rekenmachine van Texas Instruments die plompweg in het landschap is achtergelaten. Een fallussymbool van zestien verdiepingen dat, met zijn brooddoosstijl en blauwe schutpanelen Ć  la jaren zestig, ongetwijfeld in aanmerking komt voor de titel Naarste Gebouw van het Land. Het zou knokken worden met de pensioentoren in Brussel, maar ik denk dat de Collegetoren het haalt. Ooit was het een voorbeeld van daverend vooruitgangsoptimisme, dit hypermoderne internaatsgebouw in een college met groene sportvelden en een geschiedenis van honderden jaren. Toen ik zeven was en aan het College ( Collegie, zeiden de mensen) zou worden ingeschreven, troonde de superior mijn moeder en mij trots mee naar de bovenste verdieping, waar we een schitterend uitzicht hadden over de omgeving, maar ik vooral geĆÆmponeerd was door de zuigkracht van de paaltjes beneden.

Een derde van een eeuw later, het blijft verbazend in dergelijke tijdmaten te kunnen spreken, staat de toren te verkommeren. Hij is grotendeels verlaten en op de bovenste verdiepingen heerst een onvoorstelbare chaos, representatief voor de vooruitgang die per slot van rekening een beetje is tegengevallen. Een plaatselijke politicus, die ik langs tinternet leer kennen en die ook in het Collegie zijn broek heeft versleten, zegt nog te weten hoe zij in de jaren zestig de toren moesten helpen financieren met de verkoop van Domus-Deilotjes : “In de studiezaal had de surveillant een grote poster opgehangen, waarop een building stond afgebeeld. Naarmate de lotjesverkoop toenam, werden er verdiepingen ingekleurd. Wij geloofden niet helemaal dat een zo futuristisch project er ooit echt zou komen, maar enkele jaren later zaten wij te daveren in de klas bij elke mokerslag waarmee de pijlers waarop de toren zou rusten in de grond werden geklopt.”

Nu zijn er plannen om de toren af te knotten en een boogscheut verderop – zo zitten mensen in elkaar – een nieuwe en nog hogere te bouwen. Elf jaar heb ik daar gezeten, in de slagschaduw van dat gedrocht. Op de een of andere manier ben ik ervan gaan houden en oefent zijn nakende afbraak een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij uit. Is het – vijf bladzijden, Mulders ! – het strafwerk dat ik hier kreeg ? De refter met de vleessla die we gedwongen werden op te eten ? De flessen tafelbier van Piedboeuf, waaraan je je ondanks het minieme alcolholgehalte kon beroezen als je er genoeg van dronk ? Of de Koetjesreep, ons vaste dessertje ? Waarschijnlijker is het het gevoel dat uit al deze details kan worden samengesteld : dat alles nog mogelijk was voor ons.

Ik wil erbij zijn als de toren tegen de vlakte gaat. Desnoods neem ik vakantie om van op de eerste rij toe te kijken. Misschien neem ik een brokstuk mee en kader het in, zoals dat puin van de muur in Berlijn. Daar hoort een foto bij van de Collegietoren in oprichting, met arbeiders die op poutrellen hun boterhammen zitten op te eten. Die foto’s schijnen schaars te zijn, ik heb er in elk geval nog nooit een gezien. Alsof de toren wil verhullen dat hij ook maar door mensenhanden is gebouwd en dat de wereld zonder hem zal blijven bestaan, tot op een dag niemand nog zal weten dat hij vruchteloos naar de wolken heeft geklauwd, zoals wij allen, de een al hoger en tevergeefser dan de ander.

Jean-Paul Mulders – jp.mulders@skynet.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content