Het minste dat je van ontwerpster Annemie Verbeke kunt zeggen, is dat ze atypisch is binnen de Belgische modewereld. Dat weet ze zelf ook : ‘Ik was altijd al de vreemde eend in de bijt.’ Een gesprek over haar passie voor harmonie, haar oersterke intuïtie en haar mensenschuwheid.

Annemie Verbeke (53) bewoont een prachtig pand in hartje Brussel, een dubbel herenhuis dat zij en haar man, fotograaf Michel Durant, meer dan twintig jaar geleden kochten en inrichtten als woning annex atelier. In haar hart is ze nochtans een natuurmens. Ze is er dan ook middenin geboren, op het platteland in Ieper, West-Vlaanderen. Het plan is om ooit terug weg te trekken uit de stad, maar niet te ver. “Ik ben te cultuurgebonden om me volledig van de stad af te snijden.”

In tegenstelling tot de meeste andere Belgische ontwerpers, kreeg Verbeke geen opleiding in mode. Lange tijd was ze er vooral mentaal en conceptueel mee bezig, achter de schermen dus. In 1979 stampte ze vanuit de Belgische Breigoedfederatie een stijladviesbureau uit de grond, waarin ze samen met Martin Margiela jarenlang trendboeken voor Belgische fabrikanten tekende. In 1986 zette ze de stap naar een eigen lijn, maar die moest ze na amper zes seizoenen stopzetten. Wegens familiale redenen. Tien jaar geleden maakte ze haar comeback. Succesvoller. De belangrijkste verandering ? Haar man schoof zijn carrière opzij om fulltime zijn vrouw te kunnen helpen. “Annemie Verbeke is un projet commun.”

Hoe is uw passie voor mode ontstaan ?

Ik was er altijd al door aangetrokken, vooral via mijn omgeving. Een paar tantes van me woonden in Afrika, mooie en elegante vrouwen. Zij hadden iets exotisch, iets mythisch. Voor mij was dat de essentie van de vrouwelijkheid in die periode, de jaren vijftig. Waarschijnlijk heb ik dat beeld wat geïdealiseerd en geromantiseerd, maar mijn oog was er wel gevoelig voor. Ik moest er proberen aan te weerstaan, mijn ouders waren totaal geen voorstanders van modestudies. Ik moest mijn passie verdringen.

Waarom waren ze zo tegen ?

Mode was immoreel en frivool. Zo dachten veel mensen erover in die periode. En ze hadden voor een stuk gelijk. Uiteindelijk begon ik aan een grafische opleiding, tekenen was mijn vorm van expressie. Ik ben er altijd goed in geweest. Geleidelijk aan kreeg ik relaties in de modewereld, ik liep vaak als model de academieshows, ook die van Antwerpen. Ik zag er vrij hip uit toen, kleedde me vooral met vintage. Dat was een uitdaging : er leuk uitzien met zo weinig mogelijk middelen. En dat lukte, dus kreeg ik vrij veel aanvragen van ontwerpers. Zo ben ik in het milieu verzeild geraakt.

U hebt nooit mode gestudeerd, maar u trok wel vaak op met de Antwerpse Zes. Voelde u zich niet constant de vreemde eend in de bijt ?

(Lacht). Absoluut, dat was ik ook. Ik was trouwens alleen met Martin Margiela echt bevriend. Samen hebben we een vijftal jaar trendboeken gemaakt. Ik heb enorm veel van hem geleerd, vooral het kijken naar mode, het observeren. Maar het was een wisselwerking, ik kon hem ook dingen aanbrengen.

Uw gebrek aan een opleiding had ook positieve kanten ?

Jawel. Ik had een zekere naïviteit die ik vaak als positief ervaar. En ik had meer culturele kennis dan Martin. Ik ben altijd erg nieuwsgierig geweest op dat vlak, zag dat als een manier om mijn ‘handicap’ te compenseren. En door het maken van trendboeken was ik ook constant mentaal met mode bezig. Op dat niveau ben ik misschien sterker dan anderen.

‘Een van de sterktes van de Antwerpse Zes’, zei u ooit, ‘is het feit dat ze constant tegen elkaar moesten opbotsen’.

Klopt, de emulatie. Het is een ongelofelijke stimulans om niet te willen onderdoen voor anderen. Niet alleen de opleiding is belangrijk, ook het ergens toe behoren, het groepsgevoel. Dat heeft positieve en negatieve kanten. Het vergt heel veel energie om, zoals ik, altijd alleen te werken. Voortdurend jezelf te moeten motiveren en opkrikken. Toen ik in La Cambre stylisme ging doceren, hoorde ik plots wel in een team. Het was een compleet nieuw gevoel voor mij, omringd te worden door mensen met dezelfde passie.

Voor u in La Cambre begon, had u in 1986 al uw eigen label gelanceerd. Waarom juist op dat moment ?

Ik had tien jaar trendboeken gemaakt, tien jaar had ik mijn creativiteit in dienst van anderen gesteld. Plots ging ik beseffen dat ik er zelf niet jonger op werd. Ik was over de dertig, met twee jonge kinderen. Als ik iets te zeggen had, dan moest ik het nu wel doen, zo dacht ik. Bovendien was er toen de invloed van Helena Ravijst, ik was haar consultant, en het Textielplan. En ik was natuurlijk ook niet blind voor wat er allemaal in Antwerpen gebeurde. Door die impulsen is het uiteindelijk gestart. Drie jaar later moest ik stoppen, wegens familiale redenen. Ik werkte te hard, mijn kinderen zagen mij veel te weinig en er waren ook financiële problemen.

Hoe hard viel die beslissing u ?

Gemakkelijk was het niet. Maar het plezier dat ik had om meer tijd met mijn twee dochters door te brengen, maakte de stap iets minder zwaar. Het moest ook, ik voelde me een slechte moeder. Het beeld van het modelgezin is heel sterk aanwezig in mijn hoofd. Dat heb ik van mijn eigen moeder, zij was er altijd voor haar zes kinderen, dag in, dag uit. Maar ik ben wel blijven tekenen, voor internationale merken in Londen, Amsterdam en Parijs. Dat was perfect combineerbaar met een gezinsleven. In 1998 heb ik mijn eigen label heropgestart.

Wat was er in die tijd veranderd ? Voor u persoonlijk of voor de manier waarop u naar mode keek ?

Ik keek naar wat de modemarkt te bieden had en was er plots heel hard van overtuigd dat ik iets persoonlijks te vertellen had, dat ik ook andere vrouwen voor mijn verhaal warm zou kunnen maken. Ik had het geluk dat mijn broer Louis en een paar vrienden me financieel konden steunen. En mijn man was bereid om zijn fotografencarrière op te geven en fulltime voor mij te komen werken.

Ook op het Belgisch modevlak was er heel wat veranderd. In ’86 had u nog het veilige platform van het Instituut voor Textiel en Confectie in België, in ’98 was dat weggevallen. Was het echt een stuk moeilijker ?

Het is altijd moeilijk geweest denk ik, ook voor de Antwerpse Zes. In het begin van de jaren tachtig waren er Scapa en Olivier Strelli en dat was het. België stelde maar weinig voor in de modewereld. De Zes hadden wel de hulp van het ITCB, maar talent, dat moet uit jezelf komen. Ze hadden wel het geluk dat er een culturele ouverture was voor iets nieuws. Een tijd daarvoor hadden de Japanners de mode ontdekt, wat voor ons land een grote troef was. We hebben veel culturele raakpunten met Japan, dus was de vraag naar Belgische ontwerpen erg groot.

De rol van het ITCB was toch ook niet te onderschatten ?

Zeker niet. Het was een prachtig steunpunt, zowel financieel, als inzake communicatie naar de internationale pers toe. Geweldige initiatieven hadden ze. Vooral hun Gouden Spoel-wedstrijden waren voor enkelen van ons de doorbraak. Martin ging anders nooit zo snel en makkelijk in contact gekomen zijn met Gaultier. Vandaag bestaat er niets vergelijkbaars, buiten Brussel Export, die ons financieel wat ondersteunt. Maar België heeft nu ook een groter charisma in de internationale modewereld.

Hoe vond u het om les te geven in La Cambre ?

Enorm boeiend. Had ik dat niet gedaan, dan had ik het zeker nooit aangedurfd om opnieuw mijn eigen lijn te lanceren. Het contact met mijn studenten voedde me, het maakte dat ik actief en creatief bleef nadenken over mode.

Welke tip gaf u uw studenten mee ?

(Denkt na) Het belang van de coherentie tussen een verhaal en wat je er concreet mee doet. Als je een theoretische of conceptuele inhoud voor een collectie bedenkt, moet de coherentie in de werkelijkheid volgen. En natuurlijk authenticiteit, jezelf vinden en blijven. Dat is voor veel studenten nog het moeilijkst, zeker voor de jongere. Het is een zware zoektocht die vijf jaar lang een constante blijft.

U bent er vijf jaar geleden mee gestopt. Mist u het contact niet ?

Mentaal en conceptueel wel. Maar het was verwarrend, les geven en daarnaast een eigen lijn opstarten. Het werd me te zwaar. Het was een goed moment om ermee te stoppen. (Aarzelend) Maar toch, ja, ik mis het wel. Sinds ik ermee gestopt ben, ben ik het contact met andere mensen niet meer gewoon. Vroeger stond ik elke zaterdag in mijn winkel hier in Brussel, om de band met mijn clientèle te sterken. Nu doe ik dat niet meer, ik ben een beetje mensenschuw geworden.

Mensenschuw ? Hoezo ?

Ik zie gewoon te weinig mensen. Ik werk erg hard en kom nog amper buiten. Vroeger had ik veel meer behoefte om uit te gaan, naar theater of concerten. Nu niet meer. Ik heb er ook geen tijd meer voor. Mijn man is net als ik een erg teruggetrokken persoon. De laatste jaren zijn we sterk naar elkaar toegegroeid. Eigenlijk word ik een heremiet, waardoor het steeds moeilijker wordt om buiten te komen. Maar de laatste tijd gaat het weer wat beter. Ik ben rustiger geworden.

U hebt les gegeven aan La Cambre, maar volgde ook het leven op de Antwerpse Academie van dichtbij. Hoe zijn beide scholen in de loop der jaren geëvolueerd ?

Antwerpen is Antwerpen. De pedagogie is er totaal anders dan in Brussel. La Cambre is op een andere manier geëvolueerd, daar komt het individu meer aan bod. De aanpak is er ruimtelijker en vormelijker. Tekenen is er ook veel minder belangrijk dan in Antwerpen.

Kunt u zich meer vinden in de stijl van La Cambre ?

Niet echt. Ik behoor tot de generatie die veel getekend heeft. Maar de techniek die ze in Brussel hanteren boeit me wel. Net dat heb ik in mijn tijd niet gekend. Ik tekende wel, maar drapagetechnieken, daar kende ik niets van. La Cambre is echt op de goede weg vind ik.

Denkt u dat er ooit een kentering komt ? De meeste grote namen komen nog steeds uit Antwerpen.

(Fel) Dat is niet zo ! Denk maar aan Olivier Theyskens, José Enriqué Ona Selfa, Laetitia Crahay,… Maar goed, globaal gezien zal je wel gelijk hebben. Misschien heeft het ook te maken met fundamentele ambitie, hebben de studenten die uit La Cambre komen te weinig drive om internationaal door te breken. Dat is de grote vraag denk ik : zijn ze voldoende multicultureel gestimuleerd ? Maar de school kan daar niet altijd voor opdraaien. Ambitie moet ook in de persoon zelf zitten.

Hoe omschrijft u zelf uw stijl ?

Op de eerste plaats : anticonformistisch. Een vrouw die niet gevoelig is voor grote namen en gevestigde waarden. En ook : elegant, aangevuld met een zekere nonchalance. Zo word ik ook vaak omschreven, die karaktertrekken draag ik blijkbaar over op mijn ontwerpen.

U zei ooit dat uw West-Vlaamse roots een zekere strengheid in uw collecties brengen.

Ik zie het als een paradox. Ik heb iets heel sobers, maar werk ook vaak met ludieke elementen. Niet alles wil ik met een even grote strengheid maken, er moet hier en daar een twist in zitten. Maar dat West-Vlaamse gevoel van ‘religie’, dat heb ik helemaal niet. Ik weiger om mezelf te veel au sérieux te nemen.

Evenwicht en harmonie zijn erg belangrijk voor u, zowel in uw werk als in uw visie op schoonheid.

Klopt (denkt na). Eerder in mijn manier van leven dan in mijn werk. Maar ik probeer in mijn collecties wel een evenwicht te zoeken tussen complexe en sobere stukken. Beide trekken me erg aan. Vooral het mysterie van de eenvoud boeit me. Want ik wil ook voor jongere mensen ontwerpen, meisjes van uw leeftijd. Voor hen moet ik het wel sober houden, want complex handwerk maakt het kledingstuk natuurlijk een pak duurder.

Hoe begint u aan een collectie ?

Ik begin met een verhaal uit te schrijven in proza. Ik moet eerst de grenzen van mijn concept bepalen en dat doe ik aan de hand van een verhaal. Naarmate de collectie evolueert, wordt dat natuurlijk ondergeschikt. Maar het is een leidraad om de collectie binnen bepaalde banen te leiden. Het kan van alles zijn : muziek, film, een cineast… Uit cultuur haal ik de meeste inspiratie.

U werkt vooral met tricot. Vanwaar die fascinatie ?

Ik word steeds vastgepind op die tricot, maar ik werk minstens evenveel met jersey of geweven stoffen in mijn rokken en jurken. Een fascinatie is het dus eigenlijk niet, het is gewoon toevallig gegroeid. Ik merkte dat heel weinig mensen ermee werkten en ik bleek talent te hebben voor materialen en kleur. Dus ging ik naar Zwitserland om er stage in te volgen. Het was iets intuïtiefs, iets dat ik aanvoelde. Ik kan heel sterk op mijn intuïtie vertrouwen, ook wat menselijke relaties betreft. Dat is misschien wel mijn sterkte. Met ouder worden kan ik dat steeds meer. Ook in mijn collecties. Die worden persoonlijker en radicaler, maar toch werkt het. Ik ben minder geneigd concessies te doen dan vroeger.

Hebt u angsten voor de toekomst ?

Ja, maar die heb ik ingebouwd in mijn manier van leven. De stress die je uit je angsten haalt, moet je proberen positief om te zetten. Dat lukt me beter dan vroeger. Maar je moet alert blijven als designer, kritisch blijven op de inhoud en de groei van de collecties. Zorgen dat je elk seizoen nieuwe uitdagingen kan aangaan en de zwakke punten kan bijsturen.

Terugkijkend op de stappen die u hebt gezet, wat zou u anders doen ?

Vroeger beginnen. Ik heb een pak tijd verloren, heb veel te lang energie besteed aan anderen. En een opleiding had ik natuurlijk ook graag gehad. Maar ik heb ook mijn eigenheid. Ik heb enorm hard gewerkt en dat werpt vruchten af. Maar ik voel me nog steeds erg fragiel. Ik voel me totaal niet als iemand die ‘er gekomen is’. Er is nog heel wat werk aan de winkel.

Maar u bent toch gelukkig dat u eindelijk kan doen wat u altijd wou ?

Absoluut, het is verrijkend. Ik ben omringd door erg goede, betrouwbare mensen. Het menselijke aspect is voor mij van fundamenteel belang. Het hoeft voor mij niet per se wereldwijde glamour te zijn. Het kan op mijn niveau. Ik wil gewoon progressief blijven, steentje per steentje vooruitgaan, op een harmonieuze manier. Dat is voor mij een absolute must.

www.annemieverbeke.be

Door Marjolijn Vanslembrouck I Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content