Met zijn ‘Superleggera’-stoel, zijn koffiezetapparaat ‘La Pavoni’, zijn wolkenkrabber voor Pirelli in Milaan en zijn tijdschrift ‘Domus’ legde Gio Ponti de fundamenten van het moderne Italiaanse design.

Jesse Brouns

Wie in Milaan uit de trein stapt, baant zich eerst een weg uit het overweldigende, beetje verstikkende Stazione Centrale en ziet dan, aan de rechterkant, de mooiste wolkenkrabber van Europa en omstreken. De 127 meter hoge toren was in het midden van de jaren vijftig een bestelling van de bandenfabriek Pirelli. Die is sindsdien verhuisd, de kantoren worden nu gebruikt door de regionale regering van Lombardije. Maar de naam bleef onveranderd. De Grattacielo Pirelli, vorige lente gedeeltelijk verminkt door een al dan niet verdwaald sportvliegtuigje, is wellicht het bekendste werk van Gio Ponti, de architect, decorateur en designer aan wiens werk het Nederlands Architectuur Instituut deze herfst een overzichtstentoonstelling wijdt. Ponti, zo wil het de geschiedenis, wou een transparant gebouw ontwerpen. Vanuit de lucht gezien heeft de toren de vorm van een zeshoekige diamant (logisch: kristallen en diamanten behoorden tot Ponti’s meest gebruikte stijlkenmerken). De stijl is voor alles elegant: een verzachte, wellicht typisch Italiaanse versie van het naoorlogse modernisme, gestroomlijnd, maar niet agressief.

Ponti, een veteraan van de Eerste Wereldoorlog, kan worden beschouwd als een van de sleutelfiguren van de Italiaanse culturele renaissance in de jaren vijftig. Hij was toen al de zestig voorbij. Ponti combineerde een handvol metiers: architect, designer en decorateur, uitgever, schrijver en hoofdredacteur, decor- en kostuumontwerper. Tijdens zijn carrière, die zeven decennia overspande, tekende hij burgerhuizen en progressieve kathedralen, krullend art-decovaatwerk en een gestroomlijnd koffiezetapparaat. Zijn vederlichte Superleggera, uit de jaren vijftig, is een van de meest geprezen stoelen de geschiedenis; zijn stijlmeubilair uit de jaren twintig en dertig is minder spectaculair, maar heeft grote verzamelwaarde. Zijn tijdschrift, Domus, kan na 75 jaar nog altijd worden beschouwd als een van ’s werelds meest vooraanstaande architectuur- en designmagazines.

Nochtans is Ponti minder bekend dan zijn tijdgenoten Le Corbusier of Ludwig Mies Van der Rohe. Hoe komt dat? Als architect was hij, zeker in zijn beginperiode, meer geïnteresseerd in de interieurs van zijn huizen dan in de buitenkant. Hij was geen purist, geen brute modernist; functionalistische hardcore was niet aan hem besteed. Maar hij was, ondanks zijn passie voor de decoratieve kunsten, ook geen reactionaire classicist. Ponti was veel meer een estheet dan een functionalist, en dat werd de voorbije decennia slechts met mate geapprecieerd (in het tijdperk van stijlbijbels als het Amerikaanse Nest en Wallpaper is dat enigszins anders).

Hij werd geboren in 1891, als Giovanni Ponti, in Milaan. Zijn biografen beschrijven hem als een fragiele jongen met overbezorgde ouders, die hem in een meisjesschool lieten inschrijven (hij bleef er twee jaar). Hij begon zijn architectuuropleiding in 1913. Hij was toen al 22. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij naar het front gestuurd, waar hij met de geallieerden tegen het Oostenrijkse leger ten strijde trok. Hij hervatte zijn studie met extra bagage: enerzijds een stel decoraties (hij schopte het tot kapitein) en anderzijds onuitwisbare indrukken van de villa’s van Palladio, de gereputeerde zestiende-eeuwse architect die in Veneto, in het noorden van Italië, landhuizen in renaissancestijl neerzette. Hij behaalde zijn diploma uiteindelijk pas in 1921. Nog datzelfde jaar trouwde hij met Giulia Vimercati, de dochter van een invloedrijke Milanese familie. Ze kregen vier kinderen.

Dankzij het huwelijk kreeg Ponti, zelf uit de middenklasse, een genereus klantenbestand. In 1923 kreeg hij de baan van artistiek directeur bij Richard Ginori, een belangrijke ceramiekfabriek. Hij bleef er zeven jaar en ontwierp in die periode vele tientallen dessins in een sierlijke art-decostijl. Op zijn vazen, borden, schalen en bekers figureerden acrobaten, troubadours, jockeys, boerinnen, maar ook door de klassieke oudheid geïnspireerde vignetten met titels als l’Abondanza en la Carità. De productie was industrieel, het ontwerpen gebeurde op artisanale wijze. En zo hoorde het volgens Ponti. “Industrie is de stijl van de twintigste eeuw”, schreef hij, “zijn wijze van creatie.” (Een perfecte definitie van de Italiaanse designindustrie van na de Tweede Wereldoorlog, dertig jaar avant la lettre).

Zijn eerste woningen dateren van 1925. Ze zagen er behoorlijk conventioneel uit. Voorbeelden: het huis dat hij in Via Randaccio optrok voor zichzelf en zijn gezin (met een volledig symmetrische gevel) en een landhuis in Garches buiten Parijs, de Villa de l’ange volant, zijn eerste buitenlandse opdracht. Ponti was geobsedeerd door de inrichting van zijn woningen. Zijn façades waren onopvallend, de interieurs waren dat niet. Ponti ontwierp vernieuwend modulair meubilair en installeerde schuifwanden, waardoor zijn salons tot op zekere hoogte polyvalent werden. Zijn houten meubelen, in een stijl die verwant lijkt aan grootmeesters als Ruhlmann of Arbus, werden gefabriceerd door het merk Domus Nova en onder meer verdeeld door de warenhuisketen La Rinascenta.

Gio Ponti was geobsedeerd door zijn werk. Hij installeerde zich achter zijn bureau om 5 uur ’s ochtends en was zelden voor 7 uur ’s avonds thuis, waarna hij nog urenlang zat te tekenen of te schrijven tot de rest van het gezin in bed lag. Aan vijf uur slaap had hij meer dan genoeg. Lisa, zijn nu 70-jarige dochter, vertelt in een recent interview met The Guardian (afgenomen door de huidige, Britse hoofdredacteur van Domus) dat hun leven allesbehalve conventioneel was. “Hij was graag omringd door zijn gezin, maar hij merkte er niets van omdat hij volledig geconcentreerd was op zijn werk. Wij leefden in zijn landschap, maar hij leefde niet in het onze.” Volgens zijn dochter was Ponti nochtans geen kwaadaardige egoïst, maar veeleer een verstrooid genie. Eén keer zou hij zijn dochters van school afhalen. Hij kwam zonder hen thuis, hij had zich van school vergist.

In 1928 begon hij Domus, een tijdschrift dat gewijd was aan onder meer architectuur, meubilair en decoratieve kunst. Ponti besprak er zijn eigen, vernieuwende ideeën. Hij pleitte voor een verregaande samenwerking tussen de kunstwereld en de industrie, en benadrukte dat decoratieve elementen en moderne ideeën, in tegenstelling tot wat her en der door de architectuurcritici werd beweerd, perfect compatibel waren. Vanaf 1930 was hij van nabij betrokken bij de organisatie van de beroemde Triënnale in Milaan. Hij begon ook les te geven – interieurdesign – aan de polytechnische school van Milaan, waar hij zelf had gestudeerd.

Zijn architectuur uit die periode zit vol referenties aan een geïdealiseerde, rationeel vereenvoudigde versie van de mediterrane bouwstijlen. Mussolini en zijn ministers waren onder de indruk: Ponti versmolt op elegante wijze oud en nieuw, en hij kon met vervoering schrijven over het Italiaanse karakter van zijn gebouwen. Wat perfect paste bij het gedachtegoed van de Italiaanse fascisten, die een monumentaal soort modernisme beoogden, geïnspireerd door de rijke culturele traditie van het land (zoals de indrukwekkende EUR-zakenwijk buiten Rome). Ponti was, volgens zijn biografen, geen aanhanger van het fascisme. Hij deed niet aan politiek, luidt het, hij was een dromer, een romanticus. Volgens zijn dochter was hij geen volgeling van Mussolini, maar hij was dus wel trots op het culturele erfgoed van zijn land. In zijn kantoor moet toch een foto van de duce hebben gehangen. Tijdens de eerste passage van de tentoonstelling, in het Londense Design Museum, werd die naar verluidt digitaal weggegomd van een oud document.

Tussen 1933 en ’45 werkte Ponti met de architecten Antonio Fornaroli en Eugenio Soncini aan belangrijke gebouwen: een wiskundefaculteit voor de universiteit van Rome, een letterenfaculteit en een rectoraatsgebouw voor de universiteit van Padua, een belangrijk kantoorgebouw in Milaan ( Montecatini, met een stalen gevel en een ingenieus buizensysteem voor de postbedeling), en nog een aantal residentiële gebouwen. In 1941 verliet hij enige tijd de redactie van Domus, hij begon een tweede magazine, Stile, en nam zes jaar lang het hoofdredacteurschap waar, om dan terug te keren naar Domus. Met Stile, waarover in Italië onlangs een mooi boek verscheen, wou Ponti de lof zingen van een nieuwe wooncultuur. Na de Tweede Wereldoorlog wijdde hij zich aan de reconstructie van het gehavende Italië. Hij schreef een aantal theoretische werken, onder meer over het streven naar luminositeit en ruimtelijke vloeibaarheid.

In de vroege jaren vijftig rees een nieuw, gestroomlijnd Italië uit de bommenkraters van steden als Genua, Turijn en Milaan. Ponti was een van voortrekkers van het industrialiseringsproces, maar preciseerde wel dat fabrikanten nooit de artisanale roots van hun producten uit het oog mochten verliezen. Tijdens de culturele renaissance van Italië was Ponti al de zestig voorbij. Milaan en Rome exporteerden la dolce vita naar de rest van de wereld; films uit Cinecittà (van Antonioni, Fellini, Pasolini) werden internationale successen; en de eerste moderne designers maakten hun entree, mensen als Ettore Sottsass, Livio Castiglioni en Joe Colombo. Door het immense succes van een aantal grote bedrijven – Pirelli, Fiat, Olivetti – nam het land een nieuwe start. Pirelli en Olivetti vroegen getalenteerde architecten en designers voor hun gebouwen, verpakkingen, producten en briefpapier: een manier om te communiceren hoe modern ze wel waren. De Grattacielo Pirelli, uit 1956, is een perfect voorbeeld van die politiek (Ponti beschreef zijn wolkenkrabber als een ‘grafische slogan’).

Van de late jaren veertig tot het einde van de jaren vijftig was Ponti enorm productief. Hij ontwierp theaterkostuums en decors voor La Scala in Milaan, Murano-glaswerk voor Venini, een koffiezetapparaat ( La Pavoni, een icoon van espressobars in Italië en ver erbuiten) een collectie sanitair ( Series P) voor Ideal Standard, bestek, textiel, tegels en lampen voor Artemide (de mooie Fato werd onlangs heruitgebracht) en Guzzini, en meubilair voor PoltronaFrau, C&B, Knoll en Cassina. De Superleggera, zijn meest geprezen ontwerp, werd destijds uitgebracht door dat laatste bedrijf en is nog altijd verkrijgbaar. De vederlichte stoel kan worden beschouwd als de perfecte synthese van zijn ideeën: een van oorsprong artisanaal voorwerp dat is geoptimaliseerd dankzij moderne industriële technieken. Ponti reisde met regelmaat, en liet hier en daar in de wereld gebouwen achter – in Eindhoven, bijvoorbeeld, waar het grootwarenhuis De Bijenkorf verstopt zit achter een door Ponti ontworpen façade, of in Denver, waar hij tekende voor het plaatselijke Art Museum. Hij liet sporen na in het Verre Oosten (ministeriegebouwen in Islamabad, een villa in Teheran in joie de vivre-stijl, façades voor grootwarenhuizen in Hongkong en Singapore) en in Zuid-Amerika, meer bepaald in Caracas, waar hij verscheidene indrukwekkende villa’s bouwde – Villa Planchart (soms ook het Vlinderhuis genoemd), Villa La Diamantina (waarvan de inrichting volledig blauw en wit was) en Villa Arreaza. In de muren van de Villa Planchart zijn gaten uitgespaard. Die worden op een bijzondere manier verlicht, zodat de muren en de plafonds lijken te zweven, een effect dat sindsdien vaak is gekopieerd, in het bijzonder door de minimalistische architecten van het voorbije decennium.

Zijn Italiaanse werk uit de late jaren vijftig en de jaren zestig balanceert tussen pret en religie. Met zijn protégé Piero Fornasetti verzorgde hij de inrichting van het Casino van Sanremo, ze bevestigden onder meer uitvergrote speelkaarten aan de wanden. In Milaan kreeg Ponti een opdracht van Alitalia, voor een air terminal in het centrum van de stad. Hij bouwde ook een stel exotische hotels voor de groep Parco dei Principe in Rome en Sorrento (dat gebouw werd recentelijk gerenoveerd). Lichtheid was een van de grote motieven van zijn naoorlogse werk, dat blijkt uit de villa’s en uit de Pirelli-toren en uit de Superleggera, maar bijvoorbeeld ook uit zijn laatste grote projecten, twee kerken in Milaan ( San Francesco, uit 1964, en San Carlo Borromeo, uit 1966) en vooral de kathedraal van Taranto, in de hiel van Italië. Dat prachtige gebouw uit 1971 kreeg een geperforeerde façade en kreeg de bijnaam ‘het zeil’. “Architectuur is een kristal,” schreef Ponti in een van zijn belangrijkste teksten. “Als architectuur puur is, dan zo puur als een kristal. Een gebouw waarvan je de hoogte en de breedte kan uitrekken is geen architecturaal kunstwerk, is geen kristal.”

Gio Ponti 1891-1979: A World of Design, van 19 oktober tot 15 januari in het NAI, Museumpark, Rotterdam. Maandag gesloten.

www.nai.nl

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content