Van de Serra da Estrela is het geen tweehonderd kilometer naar de Atlantische Oceaan, maar de oogst is rijk : wijn, vestingdorpen, musea, een geleerde stad, valleien en lagunes met vreemde schepen, charmehotels en de hoogste plek van het vasteland. Zwerftocht door de hoge en lage Beiras, die vandaag Centro de Portugal heet.

Hoogtevrees moet je overwinnen. De trappen tegen de muur van het omgorde dorp zijn een beproeving. Op de omwalling aangekomen knikken mijn knieën, want Sorteilha rijst fors omhoog uit het granieten land. De toren is onneembaar, hij spot met de woeste natuur waarin eolische molens als ridders veilige afstand bewaren. Lopen over de kantelen is duizelingwekkend maar betoverend : binnen de muren kruipen roodbetegelde huisjes tussen de rotsen. Architectuur van een hete planeet.

Sorteilha is een kleinood, zoals veel burchtdorpen langs de Spaanse grens. Toch is het niet meer dan de voorbode van het grandioze Monsanto, dat op een uitstekende rots z’n nest heeft gebouwd. Eerst was er graniet, daarna huizen, kerk en burcht. Mensenhanden hebben stenen gemetst tussen, onder, boven, voor, naast en zelfs in de granietkolossen, die door een woest dobbelende god in dit chaotische decor zijn uitgestrooid. Een pad leidt naar de burchtruïne, maar het dorp is onweerstaanbaar : een huis met op de schouders, zoals Atlas, een wereldbol zonder continenten, een deurtje tussen twee giganten, de kerk en een kloktoren als een lokale variant van een belfort in een rijk van stenen. Onooglijk, net niet bedolven, ligt tussen twee bollen Petiscos & Granitos, wat staat voor een eethuis met Portugese tapas. Toch verkies ik een tafeltje in de volronde zon, boven op zo’n kanonskogel, voor een Sagresbiertje en een tomatensla met geitenkaas uit de bergen. Een perfecte middag op weg naar de Serra en haar dorpen van steen en burcht.

BELMONTE

Veel dorpen hebben een ‘wachter’, een spiedend oog naar het oosten, naar buur en historische vijand Spanje. Toren, burcht of vesting getuigen van eeuwen strijd tussen de twee naties op het Iberische schiereiland. Almeida, Sabugal of Linhares achter de bergen, overal liggen ze uitgestrooid ; Castelo Bom en Castelo Mendo of Guarda boven de bergen, overal zijn ze hetzelfde en toch fascinerend verschillend. In Belmonte, geboortedorp van Amilcar Cabral die Brazilië heeft gekaapt, sta ik voor de zoveelste mastodont, omringd door bloemversierde woningen, kerkjes en een van de laatste synagogen van Portugal.

Als huizen en pleinen stilaan insluimeren, trek ik me in de bossen terug in een voormalig convent, omgebouwd tot een pousada of staatshotel in een historisch decor. Bar en leeshoek in de voormalige kapel schenden de monastieke sfeer niet en voor ik de gordijnen toetrek, kijk ik naar het duistere silhouet van de Serra da Estrela, met de hoogste berg op het Portugese vasteland. Morgen is het klimmen geblazen.

ESTRELA, MANTEIGAS, PENHAS DOURADAS

Geel omzoomde haarspeldbochten slingeren tot boven de boomgrens, naar een landschap van graniet en observatoria voor klimaat en sterren. De Torre is de plek waar Portugal het dichtst bij de hemel komt. Maar, meer dan een bergketen, is de Serra da Estrela een reusachtige klomp in wild land. Heel diep in een vallei zoek ik in het witte schilderij dat Manteigas heet naar textielfabriek Burel. “Dit is Silicon Valley niet, wel een wolvallei”, lacht João. De advocaat uit Lissabon heeft de oude hallen en weefgetouwen opgekocht en blaast het dorp nieuw leven in met kwaliteitsproducten als mantels, mutsen, dekens, tassen en gordijnen in een weelde aan warme kleuren. Zachte wol uit de Alentejo, sterke wol uit de bergen. Diezelfde stoffen maken, hoog in de Serra, het verblijf in designhotel Penhas Douradas hoogst aangenaam. Ook hier is João heer des huizes van een gestileerd onderkomen in een ruw maar fascinerend landschap.

Meer dan vijftig kilometer wandelpaden verkennen het hoogplateau. Nergens zijn de woorden van Nobelprijswinnaar José Saramago over stille stenen en onverschillige landschappen meer waar dan hier. In een urenlange tocht verdwaal ik tussen granietblokken, vergezichten en een zonsondergang, die een stevig avondmaal belooft.

MARIALVA

Tekens boven de deuren, hier in Trancoso evengoed als in Sernancelhe, lijken mysterieus, maar zijn niets dan stigmatiseringen waarmee de inquisitie joodse huizen brandmerkte. Voorbij de stadspoort waaien geuren en klanken me tegemoet. Op het kerkplein spelen harmonica’s traditionele deuntjes, boeren met hoed keuvelen en drinken wijn, vrouwtjes zijn nog altijd tenger en zwart, mannen te paard draven over kobbelstenen en boven een kruidig vuur poffen kastanjes. Iedereen smult, iedereen tatert onder de muren van de burcht.

Zo reis ik van de ene heuvel naar de andere rots, van dorp naar burcht. Daar liggen het immense Castelo Rodrigo en Penedono, ginds het massieve fort boven het dorp met de raadselachtige naam, Marialva. Het is, met zijn parochiekerk, steenhuizen en straatjes, een dorp uit een ander tijdsgewricht. Alles is steil, de mensen zijn oud en vriendelijk, een moedertje torst haar bundel hout en ik voel me als landmeter Josef K., die opkijkt naar het ongenaakbare slot. Maar de poort staat wagenwijd open, onder de hemel is de eenzame ruïne een genot om in rond te lopen tussen kapellen en donjon, tussen waterput en schandpaal. Op een steen staan woorden gebeiteld van José Saramago, die in zijn Viagem a Portugal de plek bezoekt : “Neste largo… dit plein”, lees ik mijn vertaling van de Engelse vertaling, op dit plein daalt een fluisterende stilte neer en vervult de schrijver en mezelf met geluk.

Rust vind ik in de Casas do Côro, een kleinschalig initiatief om het wegstervende dorp te redden : in vervallen hoeves zijn kamers ingericht, met terras, zwembad, een zitkamer en een tafel voor de maaltijden. Het afgelegen dorp herleeft, de gast is verwende koning. Vanuit mijn bed, groot als een oeverloze zee, staar ik begerig in de vlammen van de haard, even vurig als de wijnranken van de Dão.

PIODÃO, DÃO

Ochtendnevels in Penalva do Castelo dekken de tuinen van Casa da Insua toe, een erfenis van Luís de Albuquerque, die als gouverneur in de Braziliaanse Mato Grosso rijkdom vergaarde. Het paleis is hotel met donker hout, maar ook wijnhuis, museum en kaasmakerij. Die queijo smaakt bij het ontbijt. Als de mist optrekt, baadt de Franse tuin verrassend in najaarsbloemen. Strakke buxuspatronen zorgen voor een minuscule doolhof, zwanen laven zich aan fris water. De oogst is binnen, herfst kleurt de bladeren bloedrood : druiven zijn geplukt, de wijngaarden van de Dão gloeien als impressionistische schilderijen.

Langs Portugals mooiste vallei, die het zwarte dorp Piodão insluit, rijd ik de wereld van de wijnen binnen. Een bord wijst naar Santar, een gerenommeerde appellatie. Ook rond het landhuis en het moderne onthaalcentrum staan de ranken in vlam. “Ooit stond Dão voor harde wijnen, vandaag zijn ze verfijnd en zacht. De witte is een blend van drie druiven. Rood maken we met en zonder lagering op eik”, zegt Ana. Bij de degustatie krijg ik een lunch van rijst met stokvis : “Bij bacalhau kun je wit en rood degusteren.” Schotel en dranken smaken voortreffelijk, de wijnen hebben hun oude reputatie afgeschud.

VISEU

Steil is de stad, maar azulejos verzachten de inspanning. Boven op het plein weet het graniet van geen wijken : zowel de kathedraal als het museum Grão Vasco in Viseu zijn opgetrokken in de sombere steen. En in beide tempels heerst devotie : in de kerk bij een vergevende Maria, in het museum met houtsnijwerk, retabels en schilderwerk van Gaspar Vaz. Bovenal lokt het werk van schilder Grão Vasco, die met São Pedro en bijbelse taferelen zowat de ‘Vlaamse Primitief van Portugal’ en meer is. Dit is een museum dat er toe doet. En voor excentriekelingen is er een ommetje naar Caramulo in de bergen, waar achter de façade van Arte y Automóveis een onwaarschijnlijke mix te bekijken valt van Picasso en de oudste automobielen, van Dalí en een Lamborghini, van Grão Vasco en een Belgische Minerva.

Voor wie tijd heeft, is de omweg de omweg waard. Daarna blijft er, in een oprukkende oceaan van vermaledijde, lelijke en waterverslindende eucalyptusbossen, de weg naar zee. Met nog een paar omwegen.

ALDEIA DE CIMA

Het straatje waar ik slaap, gezoomd met natuurstenen muurtjes en late herfstbloemen, lag op de Portugese tak van de bedevaartweg naar Santiago. Aan de overkant glimt een met mos en varens bedekte hoeveruïne. Aldeia de Cima moet het onooglijkste gehucht zijn, met niets dan elf vervallen boerderijen. Het einde van een beschaving : landvlucht, veroudering, armoe, vergetelheid. Tot Manuel en Victor daar anders over dachten en met het hotelconcept Villa Pedra het desolate nest uit z’n puin lieten heropstaan. Zeven huisjes zijn inmiddels gerestaureerd, stijlvol bemeubeld met een mix van modernistische, lokale en buitenlandse elementen. Met tuinen vol yucca en agapanthus, met een balkon annex fraai uitzicht en met een restaurant dat bulkt van lokale producten. ’s Morgens staat een zakje met vers brood voor de deur. Een herboren dorp van luxe, stenen en werkgelegenheid voor de dorpelingen : zo koestert Villa Pedra een oase om te ontspannen, te genieten, te wandelen en een uitstap te maken naar de geleerde stad van het Centro de Portugal.

COIMBRA

Daar sta ik in de geletterde stad Coimbra op dat te grote plein met het beeld van João III, zoveel onbescheidener dan koningsdichter Dinis I, die het met een beeldje in een nis moet stellen. Beneden stroomt de Mondego, de daken van Coimbra kruipen omhoog en rond het te grote plein pronkt de Velha Universidade met de Sala dos Capelos, de kloktoren, de rijkversierde kapel en boven alles de Biblioteca Joanina, een tempel vol kennis. Wijsheid in zwijgzame boeken, gerangschikt tussen zuilen en gouden kapitelen, met plafondschilderingen en ladders om de werken voorzichtig ter hand te nemen. Een begenadigd moment in de slimme stad tussen berg en oceaan. Buiten houdt niets mij langer op de heuvel, want tussen de studenten herinnert de nieuwe universiteit met kille beelden en starre lijnen aan een dictatoriaal regime dat Portugal in de twintigste eeuw onder de knoet hield.

Vlakbij liggen de kerken, de nieuwe kathedraal als eenheid van architectuur en ideologie : in haar stijl verwoordt ze het lucide maar strenge erfgoed van de jezuïeten. Tussen het godshuis en de oude Sé ligt het pronkstuk van de musea : het Museu Nacional Machado de Castro, genoemd naar de bekende beeldhouwer. De verzameling gaat van een Romeinse crypte tot keramiekkunst, in een lichtrijke setting ; een stenen ruiter bewaakt religieuze kunst, met houtsnijwerk van Jan van Rouen en de schilderschool van Coimbra. Een prachtmuseum, ook op het eetterras met zuilen en uitzicht over de stad.

Over de brug logeer ik statig in de Quinta das Lágrimas, met in de tuin zeldzame bomen en een fontein, waar de liefdesdronken prinses Inês de Castro bezweek aan een laffe moord. Weemoedig luister ik ’s avonds in een kapel bij de kerk van Santa Cruz naar lokale fado, met Nunu op de Portugese twaalfsnarige gitaar, Francisco op gitaar en Victor als zanger : “Coimbra tem mais encanto na hora da despedida (Coimbra’s charme is het grootst als je afscheid moet nemen).”

AVEIRO, ILHAVO, COSTA NOVA

Het einde is de oceaan, ook als het water met kanalen en lagunes de weg verspert. Langs de kade van designhotel Moliceiro en jugendstilgevels in Aveiro wachten traditionele barcos moliceiros, even stichtelijk als scabreus beschilderd, op klanten voor een boottocht. Bruggen en wegwijzers met praia of strand bieden hulp. Langs de rias of ondiepe waterwegen verdienen zoutwinnaars en vissers hun brood.

Dat doen arbeiders ook in Ílhavo, waar ze in de ateliers van Vista Alegre uit zand porselein maken. De fabriek ademt de industriële negentiende eeuw waarin kerk en kapitaal het sociale leven organiseerden : rond schoorstenen en fabrieksgevels liggen arbeidershuisjes met post, theater en een kerk van waaruit God de vrede dicteerde.

Aan de andere kant van het stadje vertelt het Museu Marítimo het nog hardere bestaan van de kabeljauwvissers, die in barre omstandigheden zes maanden lang bij IJsland en Newfoundland de bacalhau vingen, pekelden en zo voor ’s lands nationaal gerecht zorgden. Na zo’n museumverhaal wil ik die stokvis nog eens proeven.

Badplaats Costa Nova oogt surreëel : als koopwaren met streepjescodes zijn de huizen met verticale lijnen beschilderd. In zijn eethuis heeft Fernando de klassieke maaltijd voortreffelijk toebereid. Met een zacht sprankelende Alvarinho klinken we op de rijke oogst van de reis.

TEKST EN FOTO’S MARK GIELEN

Nergens zijn de woorden van Nobelprijswinnaar José Saramago over stille stenen en onverschillige landschappen meer waar dan hier

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content