Stel geen moeilijke vragen, ze worden alleen maar ontweken. Doe geen uitvoerige uitleg, er wordt toch niet naar geluisterd. Laat je opzuigen in de mysterieuze mandala, die het noorden van Thailand is.

Tekst en foto’s Tessa Vermeiren

Op de markt wil onze gids dat we stoppen bij een kraampje waar ze kevers, sprinkhanen en larven verkopen. Nee, niet levend. Gefrituurd. De Thais eten dat zoals wij zoutjes knabbelen. Ik krijg hier niks van door mijn keel. Maar het is dan ook het enige in drie weken Thailand wat me op culinair gebied niet bevalt. Dit land is een feest voor veeleisende smaakpapillen.

Phitsanulok is een centraal in het land gelegen kruispunt van trein- en busroutes. Veel valt er in dit oord van commercie niet te beleven. Vooraleer we vertrekken naar De Dageraad van het Geluk, dat is wat Sukothai betekent, laten we op de oever van de Nan-rivier een gekooid koppeltje vogels vrij. Dat brengt goed karma. Het meeste goed karma krijg je op je verjaardag. Maar je kunt bijvoorbeeld ook goed karma verwerven door bedelmonniken aalmoezen te geven of offergaven naar de tempel te brengen. Maar als je zo’n typische oranje plastic emmer koopt, gevuld met etenswaren, wordt dat door puristen toch als een bedenkelijke offergave beschouwd. Plastic is immers milieuvervuilend en dus bad karma. Een bedelmonnik opzadelen met plastic flessen mineraalwater is al even erg, niet alleen om milieuredenen. Hij moet die dingen ook nog meezeulen tot in zijn klooster… Kortom: het regelen van je karma is geen simpele zaak in moderne tijden.

Bij de ingang van het reusachtige Sukothai Historical Park huren we een fiets. De ideale manier om de ruïnes te verkennen en tegelijk de rust van eeuwen die heerst in de hoofdstad van het eerste Thaise koninkrijk over je te laten neerdalen. Je fietst langs brede lanen tussen lotusvijvers en kanalen. De basis van de stad en het irrigatiesysteem werden gebouwd door de Khmer maar die verlieten het gebied dat daarna werd ingenomen door de Sukothai-dynastie. De Gebroken Kruikenvallei in Cambodja kreeg haar naam omdat daar de kruiken belandden met heilig water uit Sukothai, dat als belasting naar het rijk van de Khmer werd vervoerd.

Sukothai was een kosmopolitisch koninkrijk. In 1282 al ging de eerste gezant van koning Ramkanhaeng naar de Chinese heerser Kublai Khan. Het Sukothai-rijk duurde echter slechts een eeuw. Meer dan met strategische en wereldse zaken, hielden ze zich bezig met cultuur en spiritualiteit. En op die manier waren ze niet gewapend tegen de veroveringsdrang van Ayutthaia, de krijgshaftige volgende dynastie. Schoonheid kan nooit op tegen bruut geweld.

Ga niet naar Wat Mahathat, de ruïne van de grootste tempel, zonder de rituele offergaven: een lotusbloem in de knop, drie wierookstokjes, een kaarsje en een velletje bladgoud. Er is altijd wel iemand die je kan vertellen wat je daarmee moet doen. Hoe je de bloem behoedzaam openplooit en er klein kunstwerk van maakt, op welke teen van de reusachtige boeddha je dat velletje bladgoud moet kleven, al naar gelang de wens die u koestert. Een beetje bijgeloof kan geen kwaad. De Thai heeft veel vertrouwen in de rituelen die in en rond de tempels worden uitgevoerd. Heilig water, geestenhuisjes, bloemenkransjes in de auto of de boot tegen de boze geesten, linten in de bodhi-boom, amuletten, rituele tatoeages… Baat het niet, dan schaadt het niet. Het maakt het leven in ieder geval kleurrijker.

Ver van deze verfijnde wereld staat de Mlabri, een primitieve rondtrekkende stam, waarvan er in het grensgebied nog zo’n goede driehonderd leden wonen. Vanuit Nan, op de grens met Laos, gaan we met een truck op zoek naar hen. Op de markt hebben we geschenken ingeslagen: rijst, zout, chili’s, kroepoek en een varkentje dat het straks met zijn leven zal moeten bekopen. Als de truck niet meer verder kan, klimmen we hijgend tegen een steile helling op met een stok als steun. De weg is zompig van de voorbije regens, soms word je tot je enkels in de rode modder gezogen, op andere plekken glijd je gewoon weg. Het landschap is intens groen en de lucht diepblauw.

De Mlabri is een stam die zo’n tachtig jaar geleden uit Laos hierheen is gevlucht en die recent ook nog bedreigd werd door intense bosexploitatie en militaire activiteit in het grensgebied. Nooit kweekten ze dieren of planten. De overlevering van hun voorouders zei immers dat, als ze dat deden, de slechte geesten een tijger zouden sturen om hen aan te vallen. Ze jagen met speren en messen, vissen met de blote hand, roken bijenkorven uit voor de honing. Verder eten ze mango’s en bananen, bamboescheuten en paddestoelen. Ze bouwen primitieve hutjes voor ’s nachts, eigenlijk meer afdakjes, die ze bedekken met bananenbladeren. Als die bladeren geel en dor worden, trekken ze naar een andere plek. Meestal om de zeven, acht dagen. Vandaar dat ze de Geesten van de Gele Bladeren worden genoemd, de Phi Tong Luang. De Mlabri bewegen zich binnen een gebied van zo’n veertig vierkante kilometer, ze leven samen in families van zeven tot acht mensen. Ze communiceren met elkaar op grote afstand met behulp van schrille bamboefluitjes. Af en toe werken ze wel eens voor de Chinezen die in het dal wonen. Daarvoor laten ze zich niet betalen met geld, maar bijvoorbeeld met een biggetje. Ook de schaarse toeristen die met hen kennis willen maken, worden verzocht in vlees en ander voedsel te betalen. Een faire deal, lijkt mij.

Onze begeleider brengt ons via een halsbrekend paadje naar de plek van afspraak. Daar is een viertal gezinnen aanwezig. Communicatie is onmogelijk. De cadeaus worden uitgestald op bananenbladeren. En dan begint het verdeelritueel. Delen is binnen de Mlabri-stam heel belangrijk, alles wordt nauwkeurig op vier hoopjes gelegd en de vrouwen brengen het naar hun hut. Dan is het de beurt aan ons zwijntje, dat met de poten aan een stok gebonden de tocht naar boven heeft gemaakt. Het beest wordt door een man met één messteek gekeeld, terwijl een ander zijn snuit dichthoudt. Het kan geen kik geven en het verliest ook nauwelijks bloed. Opvallend is trouwens ook hoe stil en rustig de mannen hun werk doen. Hun zangerige taal kabbelt gestaag voort. De haren op het varken worden weggeschroeid boven een vuurtje, daarna wordt het vlees zorgvuldig versneden en verdeeld over bamboekokers, waarin het zal vervoerd en bereid worden. Tijd voor ons, pottenkijkers, om op te stappen.

Chiang Rai is een trafikantenoord in de Gouden Driehoek, gekneld tussen Laos en Myanmar. Niet dat je daar zo meteen wat van merkt. Net zo min als je bij een rondrit door de bergen in die streek op papavervelden stuit. In dit noorden van Thailand geldt nog minder dan elders in het land: what you see is what you get. Taferelen spelen zich af onder je ogen, maar de betekenis ontsnapt je. Thailand is een mandala waarin je kijkt en die je jezelf doet vergeten, die je geest stillegt. Je wordt geroerd door details, door oppervlakkige schoonheid. Stel geen moeilijke vragen aan een Thai, daar komt toch nooit een antwoord op. Probeer al die manieren van glimlachen en groeten niet te ontcijferen, het leidt tot niets.

En je wordt ook nog fijntjes voor schut gezet. De monnik in de tempel van Thaton, aan wie we eerbiedig van op afstand vragen mogen stellen want hij verstaat Frans, blijft zwijgend voor zich uit kijken. Het bulderend lachen van zijn ’tweelingbroer’ die het tempelwinkeltje openhoudt, verstoort onze verbaasde stilte. De eerste blijkt te zijn gemaakt van was, maar zo levensecht dat je denkt dat je hem ziet ademen… Troost: je bent niet de eerste die erin trapt.

Het regent als we in Chiang Kong de Mekong oversteken naar Ban Houayxay in Laos. Het stortregent als we door een dorp ploeteren en schuilen onder een afdakje waar een vrouw geduldig rijstnoedels maakt met primitieve middelen. Ze verpakt ze in bananenbladeren om ze morgen op de markt te verkopen. In een dorpshuis zoals dat alleen nog in een volksrepubliek kan bestaan, eten we een sober maal.

De Lan-Tan, die even boven Ban Houayxay wonen, zijn afkomstig uit Mongolië. Hun langgerekte huizen van gevlochten bamboe met daken van gedroogd gras zijn ruim maar primitief. Dit land is nog niet overstroomd door banale verbruiksgoederen. De vrouwen, die indigo kleren dragen, verkopen zelfgemaakt papier, oude juwelen, prachtige antieke kledingstukken. Op die manier zal uit dit dorp ook snel alle authenticiteit verdwijnen. Hier komen op dit moment nog weinig toeristen, maar Laos doet veel moeite om in de komende jaren meer volk te lokken. De modder die in beken van de berg stroomt, verhindert ons om hoger te klimmen en drijft ons opnieuw naar de Mekong.

De lange tweedaagse rit van Chiang Rai naar Mae Hong Son brengt ons langs kleurrijke bergstammen. Sommige zijn al helemaal ingesteld op de toerist. De Yao-vrouwen snellen naar hun kraampjes en proberen ons hun borduurwerk aan te smeren, maar ze blijven wel vriendelijk. Bij de Akha daarentegen worden we agressief belaagd door een paar nijdige wijfjes die ongevraagd geluksbandjes om onze armen knopen. Je moet ze bijna letterlijk van je afslaan.

De Padaung of de Lisu zijn daarentegen rustige mensen van Birmaanse oorsprong, die hun leven niet laten verstoren door vreemde bezoekers. Ze vestigen zich ver genoeg van de weg, de bergen in om zo weinig mogelijk vreemdelingen aan te trekken. In de tempel, gebouwd van hout en tin, zitten kleurrijk geklede mannen en vrouwen samen voor een ceremonie die uren kan duren. Kinderen lopen de tempel in en uit. In het dorp roepen een paar jonge mannen met cimbalen en trom de vrouwen op om de tempelgangers voedsel te brengen. Nieuwsgierig komen mensen naar buiten om ons te bekijken.

Bij de zwarte Lahu danst en musiceert de als dorpshengst bekendstaande sjamaan voor de bezoekers. Maar behalve hij is eigenlijk niemand geïnteresseerd in wat wij daar komen doen. De Lahu zijn belangrijke opiumkwekers, het spandoek met ” We are proud to be a drugfree village” is niks meer dan window dressing.

Bij valavond zit ik in Mae Hong Son op een terras aan de Pai-rivier. Een van mijn jonge reisgenoten vervoegt mij. Het is heet en vochtig, we drinken in stilte een kop thee. De lucht verkleurt dramatisch, de bloemen gaan zwaarder geuren, de geluiden veranderen. Die korte tijdsspanne tussen dag en nacht is magisch in Zuidoost-Azië. De rivier is fel gezwollen door de overvloedige regens. De stroming is te sterk, onze rafting morgen kunnen we wel vergeten.

Maar we gaan varen in long-tailed-boten, dichtbij het water, dichtbij het felle groen. Geluiden, geuren, kleuren overheersen. Het gevoel het centrum van de mandala ingezogen te worden, is groter dan ooit.

Aan de grens met Birma (Myanmar) leeft een groep Padaung-vluchtelingen. Hun girafnekvrouwen zijn de toeristische attractie van de provincie Mae Hong Son. Oorspronkelijk kregen alleen meisjes die op een woensdag bij volle maan geboren werden de koperen ringen om de nek. Het begint als ze vijf jaar oud zijn met ongeveer één kilo koperen ringen, tegen dat ze volwassen zijn wordt dat vijf kilo. De ringen gaan er nooit meer af en drukken de sleutelbeenderen en ribben naar beneden, zodat het lijkt of de nek verlengd wordt. In Birma is de praktijk officieel verboden. Maar de Padaung behoren tot de Karen, een stam die zich tegen het Birmese militaire gezag verzet en een eigen staat wil.

Wie in Mae Hong Son op bezoek wil bij de Long-Necked betaalt een entreegeld van zo’n zeven euro, naar Thaise normen een gigantisch bedrag. Bovendien worden alle namen en paspoortnummers van bezoekers genoteerd. Rond het kamp hangen Thaise militairen, die natuurlijk hun deel opstrijken van het entreegeld, net als de toeristische dienst van de provincie dat doet via belasting. Ook de KNPP ( Karenni National Progressive Party), de onafhankelijksheidsbeweging van de Karen in Birma, krijgt zijn deel van de koek. Een Long-Necked zelf verdient zo’n 85 euro per maand met het verkopen van souvenirs en een klein deel van dat entreegeld.

Ouders die hun kleine meisjes laten ‘ringen’, verzekeren zich van een goede bron van inkomsten. Het zijn ook gegeerde bruiden, niet om hun legendarische schoonheid, maar wegens de verzekerde verdiensten, waardoor hun man het kalmpjes aan kan doen. In dit broeierige grensgebied zijn al vaker Europese of Amerikaanse mannen ‘verdwenen’, nadat bleek dat ze het lot van een van deze soms zeer mooie vrouwen wilden verbeteren. Niemand heeft daar ginds belang bij, dikwijls zijn ook de vrouwen daar niet in geïnteresseerd. Zonder de ringen moeten ze immers gewoon in de rijstvelden werken of worden ze ingeschakeld in gevaarlijke guerilla-activiteiten in Birma. Westerse idealisten verkijken zich wel vaker op het raadselachtige plaatje Thailand.

In het Chiang Mai Plaza zijn er twee vleugels. Eén voor gewone reizigers als wij, en een hele chique waar vooral families uit de golfstaten logeren. Het is half augustus en drukkend heet, maar voor hen moet dit aanvoelen als een milde lente. Besnorde Arabieren die er in eigen land hun hand niet voor omdraaien om dure horloges en opzichtige auto’s te kopen, staan hier op de krioelende avondmarkt af te dingen op een namaak- Ralph Lauren-bloesje voor hun vrouw. Heimwee naar de oude Arabische soeks die ginder nu vervangen zijn door air-conditioned shopping centres? Chiang Mai heeft wat ze noemen ook een handicraft village aan San Kampaeng Road, een lange winkelstraat waar je binnen de 24 uur kleren kunt laten maken, edelstenen, goud en zilver kunt kopen, houtsnijwerk, parasols. Niet echt mijn ding.

Dus besluit ik met mijn jonge reisgenoot en zijn vader de stad in te trekken om de wats, de tempels te gaan bekijken. Bij Wat Chedi Luang, de eerste die we aandoen, worden we aangesproken door een taxichauffeur die ons voor een luttel bedrag langs alle tempels wil rijden. In de ene tempel is er een Ceremonie van het Water aan de gang, in een andere zitten twee monniken de boekhouding te doen. In de beroemde Wat Ched Yod even buiten de stadsmuren is een begrafenisceremonie aan de gang. In een van de tempels zitten de monniken bij het lijk van een overleden man. Veel familieleden en vrienden komen langs en brengen eten voor de dode, in ruil worden zij gevoed door de familie. Dat duurt een paar dagen, zo licht een van de neven ons voor. Daarna dragen zonen en kleinzonen de kist naar het crematorium, echter pas na een uitgebreid ritueel waarbij het water en de muntstukken die in de kist lagen, worden verwijderd; het sap van een gebroken kokosnoot wordt over de dode gegoten, en veel bloemen vergezellen hem op zijn weg naar het vuur. Een urne met een deel van de as wordt mee naar huis genomen en op het altaar van de voorouders bijgezet.

Een waardig afscheid van Chiang Mai kan niet zonder een bezoek aan de overweldigende Wat Prathat Doi Sutep. Deze tempel met verblindende gouden chedi werd in 1383 gesticht en is nog steeds een bedevaartsoord voor de Thai. Een trap van driehonderd treden, afgeboord met naga‘s, mythische slangen, voert je naar het heilige der heiligen. Je kunt een tempelbel kopen en er de naam van een geliefde opschrijven. De nonnen hangen ze op en zo blijft bovenop de berg iets van je achter. Aan de hand van een mysterieus werpspel met houten staafjes kun je je toekomst voorspeld krijgen. Mijn belangrijkste vraag: wanneer kom ik hier terug?

Praktisch

Reis

Weekend Knack reisde met Anders dan Anders. Onze tocht van 19 dagen van Bangkok naar Hua Hin op de kust (ten zuidwesten van Bangkok) is een onderdeel van het Mystieke Lotus-circuit. Tot en met december zijn er maandelijks afreizen, behalve in augustus. Brochure: bij de betere reisagent, of op te vragen via tel. 03-605 35 02 of e-mail: master-tours@master-tours.com

Documenten

Belgen hebben geen visum nodig als ze niet langer dan 30 dagen in het land blijven, wel een paspoort dat geldig is tot 6 maanden na terugkeer.

Munt

1 baht is ongeveer 0,04 euro. Kredietkaarten worden algemeen aanvaard.

Gezondheid

Malaria komt voor in bosrijke gebieden. Volgens het Thaise Malaria Control Center in Chiang Mai zijn de Thaise muggen evenwel immuun voor de profylactica die in het Westen worden voorgeschreven. De beste remedie blijft een efficiënte antimuggencrème, en armen en benen bedekt houden (liefst met witte kleding), zeker na zonsondergang.

Alleen vaccinatie tegen gele koorts is verplicht. Inentingen tegen cholera, hepatitis A, polio, tetanus en tyfus worden aangeraden. Raadpleeg uw huisarts, bel de Travelphone tel. 0900-101 10 of raadpleeg op internet: www.itg.be

Klimaat

De beste tijd om naar Noord-Thailand te reizen is september tot mei. De natste en heetste periode valt in juni, juli, augustus, hoewel dat niet onoverkomelijk is: na een felle plensbui klaart het weer op. Een regencape en wasbare stapsandalen zijn niet overbodig.

Reisgidsen

Nuttig waren voor ons

– Insight Guide Thailand: zoals gebruikelijk in deze serie verschaft deze gids veel inzicht en historische background. Te zwaar om mee te nemen.

– Expert Thailand, Van Reemst Uitg.: heel praktisch en overzichtelijk, met vele kaartjes. Handig voor onderweg.

– Nelles Guide Thailand, Het Spectrum: beknopter dan Insight maar toch veel background. Kaartjes, maar onvoldoende. Klein en handig.

Info

Thais Verkeersbureau: Espace Moselle, Zakencentrum, Lakenweversstraat 40, 1050 Brussel, tel. 02-504 97 03,

fax 02-504 97 04.

E-mail: tat.belux@pi.be

Website: www.toerismethailand.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content