‘In het huis van Anne Frank. Een geïllustreerde reis door Annes wereld’ verscheen bij Bert Bakker.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

H itler is weer helemaal hip. Je kunt geen krant of tijdschrift openslaan of je komt hem wel tegen, somber voor zich uitstarend vanonder zijn bovenmaatse kepie. In de cinema is hij larger than life te zien in Der Untergang, de film over zijn laatste dagen in de bunker. Verrassend weinig mensen weten dat Hitler bijna Schicklgruber had geheten als zijn vader luttele jaren voor Adolfs geboorte niet van naam was veranderd. “Heil Schicklgruber !” Ik kan me niet voorstellen dat ze dat geroepen zouden hebben, de laarshakken tegen elkaar klappend.

Zoals zovelen zit ik met een levenslange fascinatie voor de Führer opgezadeld. Hoe die mislukte landschapschilder het machtigste volk van Europa zomaar in zijn greep kon krijgen : het is een van die vragen die mij op de gekste momenten kunnen kwellen. Ze raakt de essentie van onze menselijkheid, van dat laagje vernis waaronder het beest zich blijft roeren. Zonder enige twijfel is Hitler de man die het meest zijn stempel heeft gedrukt op de twintigste eeuw. Op een rare manier heb ik zelfs mijn voornaam aan hem te danken. Er waren vage plannen om mij Rudolf te noemen, tot mijn grootvader zeer terecht opmerkte dat men dan “Dolfke” zou durven zeggen, met alle associaties vandien. Zo erg was die naam in 1968 nog beschimmeld. Nu weet de helft van de Britse scholieren naar verluidt niet meer waar Auschwitz voor staat, en loopt prins Harry met een hakenkruis om de arm.

Als ik beelden van de Führer zie, kan ik nooit goed kiezen tussen lachstuip en rilling, tussen verwondering en ontzag. Er is één beeld van hem waarvan ik amper weg kan kijken. Dat is die ene, zeldzame foto van Hitler als kind. In de glans van die oogjes meen ik al iets duivels te zien. Maar dat is hineininterpretierung. Bij foto’s van misdadigers in kranten zeggen mensen achteraf ook altijd dat het op hun gezicht stond te lezen. In werkelijkheid staat Hitler erop zoals elk ander kind : onschuldig en een beetje mollig, met armpjes en beentjes waarin het heerlijk putjes duwen lijkt.

Ook van dat andere kind, dat misschien wel Hitlers beroemdste slachtoffer is geworden, kreeg ik deze week een boek met nieuwe foto’s te zien. Eén ervan toont de kleine Anne Frank als ze amper één dag oud is. Op de achtergrond een ruiker bloemen. Ouderwetse flesjes en bokalen, waarvan de inhoud nooit meer valt te achterhalen. Behangpapier dat loskomt aan de naden en, verrassend tastbaar na al die jaren, de klinknagels van een bed met veel wit. Het wit van de lakens en van de onschuldige wereld, waarin Edith Holländer trots als een moederkat naar haar pasgeboren dochtertje kijkt. Dat alles zo snel kan omslaan, moet ik bij het zien van zoveel lieflijkheid denken. Dat vooral is griezelig. De ene dag ben je een gewoon, opgroeiend kind. De dochter van een man die handelt in een natuurlijke geleerstof van vruchten. Een minimum aan zonsopgangen later zit je als prille tiener opgesloten in een huis in Amsterdam, waar je naar een glimp van de buitenwereld snakt.

Tot de meest trieste documenten behoort voor mij dat stuk behangpapier met potloodstreepjes. Daarop is te zien hoe de hupse zusjes-Frank zelfs tijdens hun lugubere huisarrest groeiden als kool. Op dezelfde manier zette mijn vader mij destijds tegen de muur. Is het daarom dat ik, als ik daar te lang naar kijk, het leed van de wereld als kale rattenstaarten over mijn rug voel kruipen ? Weer moet ik slikken als ik dat open gezichtje zie, dat pientere handschrift : “Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb, en ik hoop dat je een grote steun voor me zult zijn.” Waarom blijft mij dat telkens ontroeren, ook al ken ik het verhaal al zo lang dat het inmiddels afgezaagd zou moeten zijn ? “De Engelse radio spreekt van vergassing ; ik ben helemaal van streek”, klinkt het veel later, op 9 oktober 1942. Uiteindelijk zou het vlektyfus worden.

Ik denk aan Herr Schicklgruber, voor wie medelijden de erfzonde was. Zijn cynische moordzucht staat zo in contrast met de leergierige verwondering van dat joodse meisje dat ik me afvraag hoe die twee op dezelfde planeet hebben kunnen bestaan. De meedogenloosheid van Annes Ausradierung treft me nog meer als ik bereken dat ze nu pas 75 zou zijn – dat is jonger dan mijn grootmoeder. Een mooi en spits juffrouwtje, dat zou ze zijn. Als ik hard mijn best doe, kan ik mij voorstellen hoe helder haar lach nog zou klinken, terwijl ze een sigaret opsteekt en mij geamuseerd bekijkt. Om de een of andere reden weet ik zeker dat ze nooit getrouwd zou zijn. Ik denk wel dat ze gerookt zou hebben. Van die fijne sigaretjes, op een rank houdertje dat heel erg goed past bij de verfijning die ze toen, in die bevroren lente van haar leven al had.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content