Terwijl zijn jongste boek de eerste Vlaamse nachtkastjes verovert, vertoeft hij zelf alweer in exotische contreien. De Belgische diplomaat en schrijver Herman Portocarero vertrok onlangs voor een nieuw ambassadeursambt in Jamaica. En vertrouwde ons nog vlug de zinnelijke parabel ‘Goud !’ toe. Een gesprek over het vluchtige van de diplomatie en het tastbare van het schrijven.

:: Herman Portocarero, Goud !, Van Halewyck, 10 euro, 125 blz.

Hij lacht verontschuldigend wanneer de hond des huizes me net iets te hartelijk en uitgebreid begroet. Maar maakt geen aanstalten om in te grijpen. “Ik ben niet geplaatst om hem terecht te wijzen. Tenslotte ben ik de gast in dit huis. En is hij mijn gastheer.” Een diplomaat dus, jawel. Herman Portocarero is nog even in het land om zijn nieuwe ambassadeurspost klaar te stomen en logeert bij een vriendin in Schaarbeek. Het voorbije jaar werkte en woonde hij als consul-generaal in Atlanta in de Verenigde Staten en tussendoor hopte hij de oceaan over naar zijn vaste adres in het Spaanse Cádiz, de Europese lookalike van zijn laatste grote liefde Havana.

Tweeënvijftig is hij nu : de man heeft er iets meer dan een kwarteeuw diplomatie op zitten. Het is in 1978 dat de jonge advocaat zijn geboortedorp Sint-Katelijne-Waver achter zich laat en met een flinke snuif idealisme zijn diplomatenodyssee aanvat. Na een job bij Unesco in Parijs hinkstapt hij achtereenvolgens naar Addis Abeba in Ethiopië, het Jamaicaanse Kingston, New York, het Cubaanse Havana, Atlanta, en nu dus andermaal Kingston. Zijn zoon Joaquin blijft hangen in New York, waar hij nu werkt als animatietekenaar. Tussendoor waagt Portocarero zich twee jaar aan veldwerk in Soedan als adviseur voor Artsen Zonder Grenzen, en verblijft hij enige tijd in Brussel als directeur van de dienst Verenigde Naties bij Buitenlandse Zaken. Tafelen met Fidel Castro tot vijf uur in de ochtend of plotse kogels ontwijken tijdens de Ethiopische burgeroorlog : Portocarero weet wat het betekent.

Op zich al een niet onaardig gevuld leven. En toch vond Portocarero het nog wat voller kunnen : sinds 1984 kruipt hij ’s nachts ook nog eens achter de schrijftafel. Dat het inspirerende nachten waren, bewijzen alvast de vijftien boeken die hij intussen bijeen pende. Tussendoor schreef hij ook nog de Latijnse (!) tekst voor het internationaal gereputeerde oratorium Flamma Flamma, vulde hij enkele exposities met eigen tekeningen, en versterkte hij als gitarist een handvol Cubaanse salsaorkesten. Of nog : een ik-heb-mijn-leven-weggegooid-crisis zit er voor hem niet in. Al is van een bewuste homo universalis-strategie nooit sprake geweest. “Ik ben gewoon als de dood voor routine of verveling. En de soms oeverloze discussies in de diplomatie compenseer ik graag met werk waarmee je wél probleemloos en snel resultaat kunt halen.”

Eén druppel voor een geurwolk

Die hang naar snel, tastbaar resultaat blijkt enigszins ook uit de eerder dunne omvang van zijn boeken. Zo telt het net verschenen Goud ! een bescheiden 125 bladzijden : een kort maar intens en sensueel verhaal over burgeroorlog in het tijdloze en mythische Abessinië, het vroegere Ethiopië. Portocarero focust daarbij op de intriges aan het hof van de Regent, die de hele oorlog en nakende invasies tot een verzengende goudkoorts reduceren. En ook hier blijft Portocarero trouw aan zijn huisstijl van ultrakorte hoofdstukken en scènes, die een hoog leestempo genereren. Maar al leest het snel, toch vergt Goud ! een inspanning : het verhaal heeft soms iets weg van een gedramatiseerd schaakspel, en de exotische namen, rituelen en vele personages maken het niet altijd makkelijk om volgen. Portocarero beseft dat, maar nuanceert. Hij ziet Goud ! als een sterk geconcentreerd distillaat van een roman die net zo goed 500 bladzijden dik had kunnen zijn. “Het verhaal is als een parfum : één druppel volstaat voor een geurwolk die nog uren blijft hangen. Ik heb het bewust zo geschreven. En die gebaldheid vraagt inderdaad misschien een extra inspanning van de lezer. Al moet je je eigenlijk gewoon onderdompelen in het verhaal, een uitgebreid bad nemen. Haal er alsjeblieft geen encyclopedie bij. Het gaat hem over de personages en hun drijfveren. Goud ! zie ik als een allegorie. Als een universele parabel over macht, en het cynisme van macht. Het sensuele kader van Ethiopië is daarbij mooi meegenomen.”

Geen bewust nostalgische terugkeer dus naar uw eerste grote liefde Ethiopië ?

Herman Portocarero : Ik wou vooral een goede setting om alle aspecten van macht te situeren. Ethiopië lag voor de hand, want ik ondervond er aan den lijve hoe de politiek er nog cynischer is dan in andere landen. Bovendien is het een dankbaar decor voor het visuele en zintuiglijke boek dat ik wou schrijven : het is het meest exotische land van Afrika. Ethiopië bezit een heel oude cultuur, een eigen geschrift én werd nooit gekoloniseerd, waardoor het altijd zichzelf is kunnen blijven. Maar er is inderdaad ook wel wat nostalgie mee gemoeid. Het was mijn eerste exotische post. Ik was 27 toen ik er aankwam en het heeft me nooit meer losgelaten.

De titel is meteen ook het laatste woord van het boek : ‘Goud !’ Met uitroepteken. Het verhaal is in die zin snoeihard, cynisch en wrang. Is Afrika en corruptie echt een never ending story ?

Dit verhaal situeert zich in principe in de 19de eeuw. Vele toestanden die ik beschrijf, heb ik nog min of meer zelf meegemaakt toen ik er werkte op het einde van de jaren zeventig. Veranderingen gebeuren in Afrika inderdaad moeizaam en mondjesmaat, de machtigen blijven nog altijd alleen aan zichzelf denken. Toen ik Ethiopië verliet in 1982 dacht ik : nu kan het echt niet slechter. Ik was er nog maar net weg of de grote hongersnood brak uit en de burgeroorlog escaleerde. Wél dus. Maar hoe onwaarschijnlijk soms ook : de mensen overleven. En dat is iets wat het Westen moeilijk begrijpt. Want als je louter afgaat op de statistieken was iedereen in Afrika al tien keer dood en begraven. En toch blijft het continent bruisen. Ondanks hongersnood, constante oorlogen, corruptie, aids… Het heeft volgens mij vooral met de ijzersterke solidariteit binnen de families te maken. In Afrika deel je je rijkdom. Dat doe je gewoon. Hier niet : je zorgt voor jezelf, of anders doet het systeem dat wel. In ontwikkelingslanden heb je het tussenniveau van de extended family waarop je kunt rekenen. Dát, samen met zijn onverwoestbare vitaliteit, is Afrika’s redding.

In de meeste van uw boeken lezen magische en bovennatuurlijke motieven als een heus refrein. Bent u een religieus iemand ?

Absoluut. Geen christen, of wat dan ook. Wel diep religieus : ik voel me verbonden met de zaken rondom mij. Dat voel ik al altijd. Ik heb er geen verklaring voor. Maar uiteraard nam het gevoel toe door in spirituele landen als Ethiopië te leven. Daar hangt de magie in de lucht. Kijk naar het dorpje Lalibella, met zijn ondergrondse kerken : bijzonder mysterieus en spiritueel allemaal. Ook in Cuba overleven nog vele oude Afrikaanse religies, al is de staat dan wel gelaïciseerd. En al woon ik er telkens maar vier jaar, ik slorp het land altijd helemaal op. Ik heb nooit een reiziger in de breedte willen en kunnen zijn. Als ik reis, doe ik dat in de diepte.

Bent u daarom ooit in de diplomatie gestapt ? Om uitgebreid in de diepte te kunnen reizen ?

(Denkt lang na.) Waarschijnlijk wel. Of het heeft er in elk geval veel mee te maken. Omdat ik oprecht wilde weten hoe de wereld functioneert. En vooral hoe de achterkant van alles eruitziet. En jawel, er speelde ook wel een portie idealisme mee. Al houd je met idealisme alleen geen hele loopbaan vol als diplomaat. Een rasechte idealist wordt in dit beroep snel bitter. De wereld is een harde plaats, zeker in ontwikkelingslanden. Je moet willens nillens je visie bijsturen. Iets wat sowieso gebeurt in een mensenleven . Iemand die op zijn vijftigste zegt dat hij nog even fris en idealistisch is als op zijn 25ste, liegt. En in een diplomatenleven is dat nog extra het geval. Toch ben ik na 26 jaar diplomatie nog altijd niet volledig cynisch : ik ben ervan overtuigd dat we nog heel wat zaken kunnen verbeteren. Maar dat maakt me absoluut geen levensverbeteraar. Zelfs geen idealist.

… zegt iemand die twee jaar uit het diplomatenleven stapte om de Afrikaanse ellende op te zoeken aan de zijde van Artsen Zonder Grenzen.

Ik probeer een duidelijke lijn te volgen in mijn loopbaan. In Ethiopië en Jamaica had ik me vooral met ontwikkelingswerk beziggehouden en vanuit die ervaring ging ik in 1985 bij de Verenigde Naties werken. Omdat ik de realiteit aan den lijve had ondervonden, kon ik echt mijn steentje bijdragen aan de VN-organen die zich bezighielden met de ontwikkelings- en vluchtelingenproblematiek. Maar na enkele jaren vond ik die discussies op het hoogste politieke niveau zo abstract en wereldvreemd dat ik dacht : Portocarero, je moet terug. Anders kun je geen zinnige discussies meer voeren. Ik heb het mijn discussiepartners vaak gevraagd : “We zijn over vluchtelingen aan het spreken. Maar kent iemand hier eigenlijk de geur van een vluchtelingkamp ?” Toen ik later opnieuw bij de VN ging werken, kon ik met meer autoriteit budgetten goedkeuren en collega’s tegenspreken.

U was 32 toen u uw eerste boek publiceerde. Niet bitter jong. Hebt u bewust gewacht ?

Toch wel, ja. Ik vond dat ik iets te vertellen moest hebben. Eerst wat leven, en dan schrijven. Niet schrijven om te schrijven. Sindsdien ben ik constant bezig. Kijk (hij gritst een volgekriebeld aantekenboekje uit zijn zak), dit heb ik vannacht zitten schrijven. Ik heb non-stop inspiratie.

De combinatie diplomaat-schrijver komt wel vaker voor : Marnix Gijsen, Paul Claudel, Lawrence Durrell. Zet het diplomatenleven aan tot schrijven ?

Blijkbaar. Kwatongen hebben er een mooie reden voor : diplomaten hebben nu eenmaal niets anders te doen (lacht). Dat was misschien zo in de 19de eeuw, maar nu niet meer. Werken als expat betekent geen eeuwige vakantie. Nu ga ik voor de tweede keer naar Jamaica en het wordt keihard werken : Jamaica, Haïti, de Dominicaanse Republiek… het is een moeilijke regio die politiek en fysiek bijna helemaal opnieuw opgebouwd moet worden. En een ambassade runnen, is niet van de poes. Wij hebben trouwens geen staf van vijftien man, zoals de Britten of de Fransen. Meestal is het tien uur ’s avonds eer ik een vrij man ben. Schrijven doe ik dus ’s nachts. En al zijn ambassades mooie gebouwen, in tijden van burgeroorlog helpen die je geen zier. Welk nut heeft een prachtige luchter zonder elektriciteit ? Of een marmeren badkamer zonder stromend water ? Bovendien zit je voortdurend met die deadline voor ogen : na vier jaar moet je er weer weg.

Is die constante ontworteling de belangrijkste keerzijde van het diplomatenleven ?

Het is in elk geval iets waarmee je goed moet leren omgaan. Ik heb diplomaten jammerlijk zien vereenzamen omdat ze op den duur niet meer wilden investeren in sociale contacten : ik moet ze binnenkort toch weer achterlaten. Zo mag je niet redeneren. Je vrienden achterlaten is inderdaad wel hét minpunt van het diplomatenleven. Niet het altijd opnieuw beginnen. Dat vind ik net de grootste kick : elke keer dat onbeschreven blad. Toch wel veel waard. Routine, ik weet niet wat het is. Al moet ik wel zeggen dat ik dat vluchtige en veranderlijke van het diplomatenleven misschien onbewust heb moeten compenseren met mijn schrijfsels. Die zijn tastbaar, die blijven. Die structureren mijn leven ook. Ik weet niet meer precies waar ik in 1987 allemaal mee bezig was, maar wel precies welk boek ik aan het schrijven was.

Hebben de schrijver en de diplomaat Portocarero ook elk een eigen gezicht ?

Ik denk het niet. Ze hangen nauw samen. Want zonder de diplomatie was ik misschien wel nooit beginnen schrijven. Ook de landen waar ik over vertel in mijn reisverhalen of romans ken ik alleen maar omdat ik er woonde en werkte. En ik voel me absoluut niet anders als schrijver dan als diplomaat. Het enige wat misschien zichtbaar het verschil uitmaakt, is de das : de schrijver Portocarero laat die meestal achterwege.

Hoe gaat u om met de strenge dress codes van de diplomatieke wereld ?

Die zijn anno 2004 al stukken afgezwakt. Voor formele gelegenheden als staatsdiners en recepties volstaat meestal een donker pak. Al hebben sommige landen nog altijd een vrij formeel protocol, waar je je geloofsbrieven in uniform of slippenjas moet aanbieden. Er zijn ook landen met heel specifieke vereisten. Zo moet ik binnenkort in Santo Domingo, in de Dominicaanse Republiek, mijn geloofsbrieven aanbieden in een wit pak met een zwarte das.

Heeft iets van een maffiaoutfit.

Geen commentaar… (lacht). Ik heb er geen problemen mee, ik vind het wel een elegante combinatie. In sommige Afrikaanse of Aziatische landen moet je dan weer de traditionele klederdracht aantrekken. Vooral landen die nog sterk Brits gebleven zijn, hanteren strenge dress codes. Jamaica bijvoorbeeld. Ook al smelt je er van de hitte, jasje én stropdas blijven verplicht. Ik ben ook nog naar bals geweest waar de mannen slippenjassen en witte handschoenen moesten dragen. En eerlijk waar, dat hád iets. In de Verenigde Staten is het meest formele dan weer een smoking en een black tie. De plaatselijke protocoldienst geeft je telkens een uitgebreide briefing. Ik heb echt geen moeite met die formalistische kant van het diplomatenleven. Ik zie het als een universele taal waarmee je in alle landen respectvol kunt onderhandelen. Zonder misverstanden.

U draagt dus zo goed als altijd een pak ?

Eigenlijk wel. En hoewel ik persoonlijk een meer moderne stijl verkies, koop ik bijna altijd donkere pakken en een wit hemd. Vrij klassiek, maar dat is als diplomaat nu eenmaal het veiligste. Voor de rest moet een pak vooral goed zitten. En goed kunnen reizen. Linnen vind ik bijvoorbeeld een elegante stof, maar koop ik zelden : niet gemaakt voor het leven in een reiskoffer.

Zuiderse mannen hebben het imago meer zorg te besteden aan hun uiterlijk. Ze lijken met een grotere trots…

… zeg gerust ijdelheid…

… met een grotere ijdelheid door het leven te stappen. U beaamt dat ?

O, absoluut. Volgens mij speelt het klimaat en de bijbehorende leefmentaliteit een belangrijke rol. In zuiderse landen is het leven een schouwtoneel : mensen leven op straat, in cafés, restaurants, op het strand… Het is het continue spel van zien en gezien willen worden. Hier verstoppen we ons liever. Vlug, naar binnen. Alleen, met ons twee. Een zuiderse man deinst er niet voor terug om zich goed te verzorgen. Terwijl mannen hier zich al verwijfd voelen wanneer ze een betere deodorant kopen, of, ho maar, hun huid verzorgen. Wie zijn hier dan eigenlijk de echte macho’s ? (lacht)

Tekst Guinevere Claeys I Foto Charlie de Keersmaecker

“Ethiopië is een dankbaar decor voor het zintuiglijke boek dat ik wou schrijven. Het is het meest exotische land van Afrika. Het bezit een heel oude cultuur, een eigen geschrift én werd nooit gekoloniseerd, waardoor het altijd zichzelf is kunnen blijven.”

“Ik heb het mijn discussiepartners vaak gevraagd : ‘We zijn over vluchtelingen aan het spreken. Maar kent iemand hier eigenlijk de geur van een vluchtelingkamp ?’ Toen ik later opnieuw bij de VN ging werken, kon ik met meer autoriteit budgetten goedkeuren en collega’s tegenspreken.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content